ECLI:NL:RBAMS:2022:6823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
22-018399
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot kwijtschelding van ontnemingsmaatregel wegens betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker, geboren in 1952, die verzocht om kwijtschelding van een ontnemingsmaatregel. De verzoeker had een verplichting tot betaling aan de Staat van € 389.998,24, opgelegd bij vonnis van 31 oktober 2017. Het Gerechtshof te Amsterdam had dit bedrag bij arrest van 28 mei 2019 bevestigd, maar verlaagd naar het huidige bedrag. De verzoeker, die in een penibele financiële situatie verkeert, heeft aangevoerd dat hij door zijn medische toestand en leeftijd geen vermogensbestanddelen of verdiencapaciteit heeft, waardoor hij niet in staat is om het bedrag af te lossen. De rechtbank heeft de raadsman van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De officier van justitie toonde begrip voor de situatie van de verzoeker en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. De verzoeker heeft voldoende onderbouwd dat hij zowel nu als in de toekomst niet in staat zal zijn om het ontnemingsbedrag te betalen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de schriftelijke reactie van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat aangaf dat de medische gesteldheid van verzoeker ter beoordeling aan de rechtbank is, maar dat het CJIB bereid is om een passende betalingsregeling te treffen. Gezien de leeftijd en gezondheid van de verzoeker, concludeert de rechtbank dat het niet realistisch is dat hij in staat zal zijn om het bedrag te betalen.

De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek tot kwijtschelding van het resterende bedrag toe te wijzen, omdat de huidige omstandigheden van verzoeker dit rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/676689-12, 23/003899-17
RK: 22-018399
Beschikking op het verzoek ex artikel 6:6:26 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats],
wonende [adres 1],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. B.C.A.J. Ficq, [adres 2],
verder te noemen: verzoeker.

Procesgang

Het verzoekschrift is op 19 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 8 november 2022 verzoeker, zijn raadsman mr. M.J. Bouwman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank de aan verzoeker bij maatregel opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag ter hoogte van € 389.998,24 zal kwijtschelden dan wel verminderen.
In raadkamer heeft de raadsman van verzoeker ter aanvulling op het verzoekschrift – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Gelet op zijn medische situatie en leeftijd heeft verzoeker geen vermogensbestanddelen en
verdiencapaciteit. Verzoeker kon door zijn penibele financiële situatie niets aflossen. De gemiddelde levensverwachting voor mannen is 79,7 jaar, Verzoeker is 69 jaar. Gezien de medische situatie van verzoeker is de levensverwachting wellicht niet gelijk aan het landelijk gemiddelde waardoor de mogelijkheid tot aflossing kleiner wordt. Zelfs als verzoeker wonder boven wonder geen andere zaken dan voeding koopt en € 138,97 per maand aflost, duurt het ongeveer 232 jaar om het gehele bedrag af te lossen. De ontnemingsmaatregel heeft daarmee in de zaak van verzoeker eerder een punitief effect dan het wettelijk beoogde reparatoire effect, en dat is niet de bedoeling van de wetgever geweest.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich in raadkamer gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij hij heeft aangevoerd wel begrip te hebben voor een kwijtschelding van het nog te vorderen bedrag.

Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Aan verzoeker is bij vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2017 de verplichting opgelegd tot betaling van € 394.998,24.,- aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 28 mei 2019 het vonnis bevestigd, maar het te ontnemen bedrag bijgesteld naar € 389.998,24.
Uit de schriftelijke reactie van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op het verzoekschrift blijkt het volgende:
“In hoeverre de medische gesteldheid van verzoeker dient te leiden tot vermindering
c.q. kwijtschelding van de opgelegde ontnemingsmaatregel is ter beoordeling aan de
rechtbank. De rechtbank heeft zoals eerder op 31 mei 2022 de vordering tot
tenuitvoerlegging van lijfsdwang afgewezen, nu dit geen doel zou dienen nu verzoeker niet in staat zal zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het CJIB is in ieder geval bereid om met verzoeker een passende betalingsregeling te treffen. Gelet op de leeftijd van verzoeker acht het CJIB het realistisch dat van verdiencapaciteit geen sprake is meer is.”
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot “Machtiging toepassing gijzeling” ex artikel 6:6:25 Sv in de zaak van verzoeker met parketnummer 13/676689-12, 23/003899-17 afgewezen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“De rechtbank vindt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Door de verdediging is aannemelijk gemaakt dat veroordeelde geen verdiencapaciteit heeft en niet over vermogensbestanddelen beschikt die verhaal kunnen bieden. Hij heeft na de situatie met de hennepkwekerij aanzienlijke schulden opgebouwd onder meer omdat de gemeente de woning heeft moeten renoveren. Ook is hij aangesproken door Liander. Hij moet al heel wat jaren rondkomen van een absoluut minimum. Gezien de leeftijd en gezondheidssituatie van veroordeelde - die niet rooskleurig is - zijn er geen mogelijkheden voor veroordeelde om meer te verdienen. Een machtiging tot toepassen van gijzeling dient dan ook geen doel nu gebleken is dat veroordeelde niet in
staat zal zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De vordering moet daarom worden afgewezen.”
De rechtbank is van oordeel dat de huidige omstandigheden van verzoeker aanleiding geven tot kwijtschelding van het resterende bedrag. Verzoeker heeft voldoende onderbouwd dat hij zowel nu als in de toekomst onvoldoende verdiencapaciteit heeft om het ontnemingsbedrag te betalen. Dit is ook de conclusie van het CJIB, zo blijkt uit de brief van het CJIB van 26 oktober 2022. Verzoeker heeft geen vermogensbestanddelen op naam die kunnen worden uitgewonnen. Zijn inkomen bestaat uit een AOW-uitkering waar beslag op ligt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet realistisch dat verzoeker nu dan wel in de toekomst in staat zal zijn tot afbetaling.
Het verzoek dient dan ook te worden toegewezen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot kwijtschelding
toe.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mr. A.A. Spoel en mr. L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en op 8 november 2022 in het openbaar uitgesproken.