ECLI:NL:RBAMS:2022:6820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/13/715680 / FA RK 22-1936
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de wettelijk beperkte gemeenschap van goederen na echtscheiding

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in de zaak tussen een vrouw en een man betreffende de verdeling van hun wettelijk beperkte gemeenschap van goederen na hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Dayala, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.M. Kleiweg, zijn gehuwd geweest sinds 22 februari 2019 en hebben hun huwelijk op 14 oktober 2022 laten ontbinden. De rechtbank heeft eerder op 31 augustus 2022 de echtscheiding uitgesproken en de zaak aangehouden voor de nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de gemeenschap van goederen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw en de man hebben verzocht om de verdeling van hun beperkte gemeenschap van goederen, waarbij zij verschillende peildata voor de verdeling hebben voorgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wettelijke peildatum, de datum van indiening van het verzoekschrift, 23 maart 2022, van toepassing is voor de verdeling van de goederen en schulden.

De rechtbank heeft de waarde van een Samsung televisie, die door de vrouw is meegenomen, niet kunnen vaststellen en besloten dat deze verkocht moet worden met een gelijke verdeling van de opbrengst. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de banksaldi, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 1.565,14 moet voldoen. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de zorgtoeslag en de persoonlijke spullen van de man, waarbij enkele verzoeken zijn afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en elke partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/715680 / FA RK 22-1936
Beschikking d.d. 22 november 2022 betreffende de verdeling van de wettelijk beperkte gemeenschap van goederen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.A. Dayala, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.J.M. Kleiweg, gevestigd te Amsterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 22 maart 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens houdende aanvullend verzoek van de vrouw;
- het verweerschrift op het aanvullend verzoek van de man;
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 31 augustus 2022 betreffende de echtscheiding.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2022.
Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten verschenen.
1.3.
Bij beschikking van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de nevenvoorzieningen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 31 augustus 2022.
2.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 22 februari 2019 te Ludhiana, India. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, de man heeft de Indiase nationaliteit.
2.3.
De echtscheidingsbeschikking van 31 augustus 2022 is op 14 oktober 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen hen bestaande beperkte gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door ieder van hen voorgestelde wijze.
2.4.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding (beide partijen woonden immers op het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding in Nederland) heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.4.3.
Voor het bepalen van het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime is eveneens de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats binnen zes maanden na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat, te weten Nederland, gevestigd, zodat ex artikel art. 26 lid 1 sub a Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. De vrouw heeft immers onweersproken gesteld dat de man op 6 juli 2019, te weten binnen zes maanden na het huwelijk, zich bij de vrouw voegde in Nederland alwaar partijen zijn blijven wonen tot hun feitelijk uiteengaan.
2.4.4.
De rechtbank overweegt dat partijen gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De huwelijksgoederengemeenschap bestaat op grond van artikel 94, lid 2 en lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan, voor zover niet betrekking hebbend op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
2.4.5.
Partijen twisten over de peildatum voor de omvang en samenstelling van de wettelijke beperkte gemeenschap. De vrouw wenst als peildatum de datum waarop het verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend en de man wenst als datum 30 oktober 2020, te weten de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen. De man voert hiertoe aan dat hij vreest dat de vrouw haar bankrekeningen vlak voor indiening van het verzoekschrift leeg heeft gehaald zodat er minder te verdelen zou zijn. De vrouw betwist dit.
Nu er geen overeenstemming is over deze peildatum zal de rechtbank uitgaan van de wettelijke peildatum voor de omvang en samenstelling, te weten de dag waarop het verzoekschrift bij de rechtbank is binnengekomen, derhalve 23 maart 2022. De rechtbank ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen reden om hiervan af te wijken. Deze datum geldt ook voor de te verdelen banksaldi van partijen.
De rechtbank merkt nog op dat als peildatum voor de waardering de datum van de feitelijke verdeling, dan wel de datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, namelijk de datum van deze beschikking, wordt gehanteerd.
2.4.6.
De rechtbank zal de te verdelen bestanddelen van de wettelijk beperkte gemeenschap van partijen hierna per bestanddeel bespreken.
Samsung televisie
2.4.7.
Tot de te verdelen beperkte gemeenschap behoort de Samsung televisie die de vrouw heeft meegenomen. De vrouw stelt dat deze televisie € 500,-- waard is en de man stelt dat de televisie € 50,-- waard is.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het niet eens kunnen worden over de waarde en aan wie de televisie moet worden toegedeeld. De rechtbank kan wegens gebrek aan onderliggende bewijsstukken de waarde van de televisie niet vaststellen en bepaalt dat de televisie zal worden verkocht waarbij de opbrengst tussen partijen gelijkelijk zal worden verdeeld.
Banksaldi
2.4.8.
Voor de banksaldi geldt als peildatum, zoals hiervoor is overwogen, 23 maart 2022.
Partijen hebben overeenstemming over de verdeling van de saldi op de bankrekening met iban [rekeningnummer 1] t.n.v. de man, alsmede de Indiase bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] t.n.v. de man. Deze worden aan hem toegedeeld zonder nadere verrekening op dit punt.
Partijen zijn het er ook over eens dat de bankrekening met iban [rekeningnummer 3] t.n.v. de man met een saldo per peildatum van € 2.165,19 aan de man wordt toegedeeld onder verrekening van het saldo met de vrouw, waardoor de vrouw recht heeft op een bedrag van € 1.082,60.
Ten aanzien van de bankrekening met iban [rekeningnummer 4] t.n.v. de vrouw met een negatief saldo van € 965,08 bepaalt de rechtbank dat de vrouw deze schuld voor haar eigen rekening neemt en als eigen schuld zal voldoen, onder verrekening van het saldo met de man. De vrouw heeft hierdoor recht op een bedrag van € 482,54.
Per saldo dient de man aan de vrouw te voldoen: € 1.565,14.
2.4.9.
Het verzoek van de man ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te weten dat de vrouw haar bankafschriften over de hele maand maart 2022 in het geding dient te brengen, om daarmee aan te tonen dat zij mogelijk bewust een negatief saldo op haar eigen bankrekening heeft gecreëerd in het kader van de verdeling van de banksaldi, wijst de rechtbank af.
De rechtbank overweegt dat op grond van genoemd artikel ieder van partijen het recht heeft om bepaalde bescheiden bij de ander op te vragen, indien hij/zij daarbij een rechtmatig belang heeft. Dat rechtmatige belang is onvoldoende gebleken.
Afgifte persoonlijke spullen van de man
2.4.10.
De man wenst zijn persoonlijke spullen, te weten zijn college degree en 10 th en 12 th grade marksheets (diploma’s) van de vrouw te ontvangen. De vrouw stelt dat deze niet meer aanwezig zijn. Zij heeft alle spullen van de man afgegeven onder begeleiding van de politie.
2.4.11.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen of genoemde gegevens zich bij de vrouw bevinden wordt het verzoek van de man op dit punt afgewezen. Partijen hebben op zitting afgesproken dat, mocht de vrouw deze spullen vinden, zij deze aan de man zal geven.
Sieraden
2.4.12.
De vrouw wenst haar gouden ketting met zwarte bolletjes, door haar ook aangeduid als het diamantencollier, van de man terug te ontvangen en wanneer de man dit niet teruggeeft als schadevergoeding de waarde ad € 1.500,-- van hem te ontvangen.
De man wenst op zijn beurt zijn gouden ketting en verlovingsring van de vrouw terug te ontvangen.
Beide partijen stellen over en weer dat zij genoemde sieraden niet in hun bezit hebben; tevens betwist de man de waarde van het diamantencollier van de vrouw dat volgens hem destijds is aangeschaft voor € 350,--.
2.4.13.
Ook op deze punten kan de rechtbank niet vaststellen of genoemde gegevens zich daadwerkelijk bij de andere partij bevinden. Aan een eventuele vergoeding van de waarde van het diamantencollier komt de rechtbank dan ook niet toe. De rechtbank wijst beide verzoeken op dit punt af.
Aanslag zorgtoeslag 2020
2.4.14.
De vrouw stelt dat de aanslag zorgtoeslag van 2020 van € 464,-- in de beperkte gemeenschap is gevallen. Zij is van mening dat de man mede draagplichtig is voor deze schuld. Aangezien de vrouw reeds is gestart met de aflossing ervan stelt zij voor dat zij deze schuld voor haar eigen rekening neemt en de man de helft ervan aan haar voldoet.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat deze schuld hem niet bekend is.
2.4.15.
Aangezien genoemde schuld is ontstaan tijdens het huwelijk van partijen, is deze in de beperkte gemeenschap gevallen. De rechtbank overweegt dat beide partijen, in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft, draagplichtig zijn. De rechtbank zal, aangezien de vrouw onweersproken heeft gesteld al te zijn gestart met de aflossing van de schuld, bepalen dat de vrouw de schuld voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen. Hierdoor dient de man een bedrag van € 232,-- aan de vrouw te voldoen.
2.5.
Aanvullend verzoek van de vrouw
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht om afgifte van de gegevens van de pensioenverstrekkers van de man gedurende het huwelijk.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling op dit punt overeenstemming bereikt in die zin, dat de beide advocaten op korte termijn over en weer aan elkaar de pensioenoverzichten van partijen (op te vragen via DigiD) zullen verstrekken. De rechtbank beschouwt het verzoek van de vrouw door deze afspraak als ingetrokken.
2.6.
Aanvullend verzoek van de man
2.6.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw de op 4 februari 2021 in India tegen de man gedane strafrechtelijke aanklacht (aangifte) dient in te trekken. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.6.2.
De rechtbank wijst dit verzoek af nu dit geen nevenvoorziening is in de zin van artikel 827 Rv. Genoemd verzoek is in dit artikel niet genoemd; evenmin valt dit onder artikel 827 lid 1 sub f Rv, nu de daarvoor vereiste samenhang met het verzoek tot echtscheiding ontbreekt. De rechtbank overweegt dat deze strafrechtelijke kwestie in India los staat van de echtscheiding hier in Nederland. De rechtbank kan bovendien niet beoordelen of er gronden bestaan om de aanklacht in te trekken.
2.7.
Proceskosten
2.7.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande wettelijk beperkte huwelijksgemeenschap als volgt vast:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de bankrekening met iban [rekeningnummer 4] t.n.v. de vrouw
aan de man wordt toegedeeld:
  • de bankrekening met iban [rekeningnummer 1] t.n.v. de man
  • de Indiase bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] t.n.v. de man
  • de bankrekening met iban [rekeningnummer 3] t.n.v. de man
3.2.
bepaalt dat de man wegens overbedeling aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 1.565,14;
3.3.
bepaalt dat de Samsung televisie, zich bevindende in de woning van de vrouw, door partijen zal worden verkocht waarna de opbrengst gelijkelijk zal worden verdeeld;
3.4.
bepaalt dat de vrouw de aanslag zorgtoeslag 2020 ter hoogte van € 464,-- voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen, waardoor de man een bedrag van € 232,- aan de vrouw dient te voldoen;
3.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Breugem, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 22 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.