ECLI:NL:RBAMS:2022:6819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/13/705947 / FA RK 21-5038
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van alimentatie en informatieregeling in een familierechtelijke procedure

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de vaststelling van alimentatie en een informatieregeling tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarige dochter hebben. De vrouw verzocht de rechtbank om de man te verplichten een maandelijkse bijdrage van € 320,-- te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter, terwijl de man een informatieregeling verzocht waarbij de vrouw hem maandelijks op de hoogte zou houden van belangrijke zaken betreffende hun dochter. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 8 november 2022 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de minderjarige heeft erkend en dat de vrouw het gezag alleen uitoefent. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 230,-- per maand en de draagkracht van de man en de vrouw beoordeeld. De man heeft een draagkracht van € 656,-- per maand, die in verschillende periodes varieert. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man verplicht werd om een bijdrage te betalen die varieert van € 222,-- tot € 218,-- per maand, afhankelijk van de periode. Daarnaast heeft de rechtbank een informatieregeling opgelegd waarbij de vrouw de man eenmaal per maand per e-mail op de hoogte moet stellen van belangrijke zaken betreffende hun dochter. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/705947 / FA RK 21-5038
Beschikking van 22 november 2022 betreffende vaststelling van alimentatie en informatieregeling
in de zaak van:
[de vrouw]
,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. el Aqde te Amsterdam (voorheen mr. M.A. Johannsen),
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vrouw, ingekomen op 9 augustus 2021;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek van de man;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek van de vrouw;
  • het gewijzigd/aanvullend verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek van de man;
  • het F9-formulier van 26 oktober 2022 met producties van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 november 2022.
Verschenen zijn: partijen en hun advocaten.
1.3.
De hierna te noemen minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door een gesprek met de rechtbank.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit de affectieve relatie is geboren:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
2.3.
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw oefent het gezag alleen uit. [minderjarige] woont bij de vrouw.
2.4.
De vrouw stond tot september 2021 onder bewind; dit is daarna vervallen.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift bijdraagt met € 320,-- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna te noemen: kinderbijdrage), telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
De man voert hiertegen verweer.
3.2.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de man een informatieregeling vast te stellen waarbij de vrouw de man één keer per twee weken per e-mail op de hoogte stelt van belangrijke zaken betreffende [minderjarige] , ten aanzien van school, ouderavonden, huiswerk en medische aangelegenheden, telkens onder toezending van een recente foto van [minderjarige] en toezending van haar rapport, althans een zodanige informatieregeling op te leggen als de rechtbank juist acht.
De vrouw voert hiertegen verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kinderbijdrage
4.1.
De vrouw heeft aan haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage ten grondslag gelegd dat zij behoefte heeft aan de verzochte bijdrage nu zij onvoldoende financiële draagkracht heeft om zelf geheel in de kosten van [minderjarige] te kunnen voldoen.
De hoogte van de door de man te betalen kinderbijdrage is in geschil.
4.2.
De rechtbank berekent een kinderbijdrage in de hierna te noemen verschillende periodes van € 222,-- respectievelijk € 219,-- en € 218,-- per maand, ten laste van de man. Aangezien de vrouw heeft verzocht om een kinderbijdrage van € 320,-- per kind, per maand, wijst de rechtbank dat verzoek gedeeltelijk toe. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze bedragen komt. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
4.3.
Ingangsdatum
4.3.1.
De ingangsdatum van voornoemde kinderbijdrage is in geschil. De vrouw wenst als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoek. De man wenst als ingangsdatum de datum van afgifte van de beschikking, omdat er anders een grote schuld zal zijn opgebouwd. Verder voert de man aan het verzoek pas op 17 december 2021 van de rechtbank te hebben ontvangen.
4.3.2.
De rechtbank overweegt dat het op 6 augustus 2021 door de vrouw ingediende verzoek inderdaad pas op 17 december 2021 door de rechtbank aan de man is toegezonden, vanwege het ontbreken van gegevens aan de zijde van de vrouw. Vanaf 17 december 2021 heeft de man echter rekening kunnen houden met een door hem te betalen kinderbijdrage, zodat de rechtbank de man niet volgt in zijn stelling dat als ingangsdatum de datum van de beschikking moet worden gehanteerd.
Gemakshalve zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op 1 januari 2022.
4.4.
Behoefte minderjarige
4.4.1.
De behoefte van [minderjarige] , te weten haar kosten, wordt vastgesteld aan de hand van het rapport Alimentatienormen 2022. Daarbij is het van belang te bepalen of partijen in gezinsverband hebben samengewoond of niet. Dit is tussen partijen in geschil. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat partijen na de geboorte van [minderjarige] langer dan een jaar hebben samengewoond in de woning van de moeder van de man. De man heeft dit betwist; hij stelt dat hij een eigen woning had en hier ook ingeschreven stond. Hij was wel veel bij [minderjarige] en de vrouw om te helpen met de zorgtaken voor [minderjarige] .
4.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar standpunt dat partijen hebben samengewoond, gelet op de betwisting van de man, nader had moeten onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen nooit hebben samengewoond.
4.4.3.
In dat geval wordt de behoefte bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het netto besteedbaar inkomen, hierna NBI, van de ene ouder en de behoefte op basis van het NBI van de andere ouder. Omdat het inkomen van de man inmiddels aanzienlijk is gestegen, wordt uitgegaan van het huidige inkomen van beide partijen.
4.4.4.
De man heeft onweersproken gesteld dat zijn inkomen € 44.729,-- bruto per jaar bedraagt. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. De rechtbank komt hiermee op een NBI van € 2.785,-- per maand, hetgeen leidt tot een behoefte van € 318,-- per maand.
4.4.5.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij sinds september 2021 een Wajong uitkering heeft van € 1.135,-- netto per maand, hetgeen inclusief het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget uitkomt op een totaal NBI van € 1.624,-- per maand. De rechtbank gaat uit van dit NBI om de behoefte van [minderjarige] te berekenen en heeft hiertoe geen aparte berekening gemaakt. De man heeft – terecht – benoemd dat de vrouw dit inkomen had moeten onderbouwen met bewijsstukken, wat zij niet heeft gedaan. Het alternatief zou echter zijn dat wordt uitgegaan van de – lagere – bijstandsnorm, hetgeen zou leiden tot een lagere behoefte van [minderjarige] die niet overeenstemt met haar werkelijke behoefte en dat acht de rechtbank niet in haar belang.
4.4.6.
Gemiddeld leidt dit tot een behoefte van [minderjarige] van € 230,-- per maand. De rechtbank verwijst naar de bijgevoegde behoefteberekening.
4.5.
Draagkracht van partijen
4.5.1.
De rechtbank beoordeelt in welke mate ieder van partijen dient bij te dragen in deze behoefte van de minderjarige. Hierbij volgt de rechtbank het uitgangspunt dat de behoefte van minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht.
4.5.2.
De draagkracht van de vrouw is niet in geschil en bedraagt € 25,-- per maand.
4.5.3.
De man heeft gesteld dat zijn draagkracht er in de hierna te noemen drie verschillende periodes er als volgt uitziet:
Op basis van normale inkomen ad € 44.729,-- bruto per jaar, bedraagt zijn draagkracht € 656,-- per maand. In de periode juni t/m december 2022 had c.q. heeft de man door arbeidsongeschiktheid minder inkomen, zijn belastbaar inkomen bedraagt in deze periode € 41.434,--, zijn draagkracht is € 483,-- per maand. De man heeft voorts laten weten in februari 2023 een kind te verwachten met zijn huidige partner. Zijn draagkracht voor beide kinderen bedraagt € 650,-- per maand. Rekening houdende met de behoefte van zijn nieuwe kind en zijn bijdrage in die kosten ad € 178,-- zoals door de man zelf is berekend, bedraagt zijn (resterende) draagkracht voor [minderjarige] nog € 472,-- per maand.
De door de man gestelde draagkracht is door de vrouw niet betwist zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan.
4.5.4.
De door de man te betalen kinderbijdrage bedraagt hierdoor naar rato in de verschillende periodes:
  • Van 1 januari 2022 tot 1 juni 2022: € 656,-- (draagkracht man) / € 681,-- (totale draagkracht partijen) x € 230,-- (behoefte [minderjarige] ) = € 222,-- per maand
  • Van 1 juni 2022 tot 1 januari 2023: € 483,-- / € 508,-- x € 230,-- = € 219,-- per maand
  • In de maand januari 2023: € 222,-- per maand
  • Vanaf 1 februari 2023: € 472,-- / € 497,-- x € 230,-- = € 218,-- per maand.
Informatieregeling
4.6.
De man baseert zijn verzoek op artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt dat er al een jaar geen omgang meer is tussen [minderjarige] en hem en hij in ieder geval graag wat informatie over haar wenst. De vrouw voert verweer en stelt dat [minderjarige] zelf niet wil dat de man informatie over haar krijgt.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat de man heel graag het contact met [minderjarige] wil herstellen. Volgens de vrouw wil [minderjarige] zelf geen contact met de man aangezien zij in het verleden getuige is geweest van geweld door de man tegen zijn toenmalige partner.
De rechtbank heeft partijen voorgehouden dat contactherstel tussen [minderjarige] en de man in het algemeen in haar belang is en dat partijen als ouders hierin beiden een rol te vervullen hebben. Voor de vrouw betekent dit dat zij [minderjarige] stimuleert om naar haar vader te gaan en voor de man betekent dit dat hij zich aan de afspraken houdt en aansluit bij de belevingswereld van [minderjarige] zodat zij samen een band kunnen opbouwen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten hiervoor open te staan.
Aangezien de vrouw wordt begeleid door het Ouder Kindteam (OKT), hebben partijen afgesproken dat ze het OKT zullen vragen hen hierin te begeleiden.
4.8.
Ten aanzien van de verzochte informatieregeling overweegt de rechtbank dat het opleggen van een informatieregeling een begin is naar contactherstel tussen [minderjarige] en de man. De verzochte frequentie acht de rechtbank wel te hoog; eenmaal per maand acht de rechtbank passend en redelijk, waarbij de rechtbank opmerkt dat in geval van bijzonderheden er vaker en/of tussentijds contact kan en dient te zijn. De rechtbank zal de door de man verzochte informatieregeling dan ook opleggen waarbij de vrouw de man éénmaal per maand per e-mail op de hoogte stelt van belangrijke zaken betreffende [minderjarige] , onder andere ten aanzien van school, ouderavonden, huiswerk en medische aangelegenheden, telkens onder toezending van een recente foto van [minderjarige] en toezending van haar rapport na afgifte hiervan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari tot 1 juni 2022 € 222,-- per maand, van 1 juni 2022 tot 1 januari 2023 € 219,-- per maand, in de maand januari 2023: € 222,-- en vanaf 1 februari 2023 € 218,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
bepaalt dat de vrouw de man éénmaal per maand per e-mail op de hoogte stelt van belangrijke zaken betreffende [minderjarige] , ten aanzien van school, ouderavonden, huiswerk en medische aangelegenheden, telkens onder toezending van een recente foto van [minderjarige] en toezending van haar rapport, dit laatste na afgifte ervan;
5.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Breugem, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.W.K. Bosman, griffier, op 22 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.