2.11.In de Oslo-zaak is op 22 oktober 2007 vonnis gewezen door de rechtbank Den Haag. Dit vonnis is op 27 augustus 2008 gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBSGR:2007:BE9245. In het vonnis is, voor zover van belang, opgenomen: “(…)
15. De beide journalisten van De Telegraaf, [ [gedaagde 2] .] en [ [gedaagde 3] .], zijn ook als verdachten aangemerkt, maar niet aangehouden. In het kader van het onderzoek is ook het dagblad De Telegraaf als verdachte aangemerkt. De beide journalisten zijn door de Rijksrecherche als verdachten gehoord op 9 mei 2006 en op 16 augustus 2006.
(…)
21. Eind september 2006 heeft de officier van justitie het 'einddossier' van het Oslo-onderzoek ter beschikking gesteld aan de rechtbank en de verdediging. Eerdergenoemd proces-verbaal van mr. Teeven d.d. 8 februari 2006 (…) maakt onderdeel uit van dit einddossier. Dit proces-verbaal werd door de zaaksofficier niet eerder verstrekt aan de rechtbank en de verdediging; ook anderszins wisten de rechtbank en de verdediging niet van het bestaan van dit proces-verbaal.
(…)
28. De rechter-commissaris heeft op 15 november 2006 de beide Telegraaf-journalisten gehoord als getuigen. Zij hebben bij die gelegenheid geweigerd een aantal vragen te beantwoorden, omdat beantwoording daarvan huns inziens zou kunnen leiden tot onthulling van de identiteit van hun bronnen. De rechter-commissaris heeft overwogen dat aan de journalisten in beginsel een verschoningsrecht toekomt, maar dat dit niet absoluut is. Op basis van een belangenafweging heeft hij geoordeeld dat in dit geval het verschoningsrecht van de getuigen moest wijken voor de waarheidsvinding. De raadslieden van de verdachten hebben zich in gelijke zin uitgelaten. Op 27 november 2006 zijn de getuigen opnieuw opgeroepen voor verhoor. De getuigen hebben bij deze gelegenheid opnieuw geweigerd een aantal vragen te beantwoorden. De raadsman van de verdachte [verdachte [verdachte 1] .] heeft vervolgens de rechter-commissaris verzocht de getuigen te gijzelen. De raadslieden van de verdachten [verdachte [verdachte 2] .] en [verdachte [verdachte 3] .] hebben zich bij dit verzoek aangesloten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris consequenties diende te verbinden aan zijn oordeel en dus tot gijzeling diende over te gaan. De rechter-commissaris heeft vervolgens de gijzeling van de beide getuigen bevolen. De raadkamer van de rechtbank heeft de gijzeling op 30 november 2006 beëindigd, omdat naar haar oordeel het verschoningsrecht van de getuigen diende te prevaleren boven het belang van de waarheidsvinding.
(…)
Verweer: proces-verbaal van officier van justitie Teeven is te laat ingebracht
61. De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie het hierboven (zie onder 10) genoemde proces-verbaal van mr. Teeven d.d. 8 februari 2006 te laat (eind september 2006) aan het dossier heeft toegevoegd. Dit proces-verbaal bevat informatie die van groot belang was ten tijde van de voorgeleiding van de verdachten (in mei 2006) zowel in het kader van het onderzoek naar de juistheid van de toen gepresenteerde feiten als in het kader van de toetsing van de vorderingen tot (verlenging) van de voorlopige hechtenis, aldus de verdediging. De verdediging heeft in dit kader zich er kritisch over uitgelaten dat de officier van justitie na kennisneming van dit proces-verbaal geen doorzoeking heeft gedaan in de woning van [ [eiser] .].
62. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 september 2007 meegedeeld dat hij, naar aanleiding van telefonische informatie van mr. Teeven op 7 februari 2006 - welke gelijkluidend aan het proces-verbaal, maar met de toevoeging dat deze informatie afkomstig was van oud-hoofdofficier van justitie mr. Vrakking - diezelfde avond de rechter-commissaris heeft benaderd in verband met een mogelijke doorzoeking bij [ [eiser] .]. Die vond uiteindelijk geen doorgang, omdat volgens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 30 januari 2007, in overleg met de hoofdofficier van justitie van het landelijk parket en het College van procureurs-generaal is besloten op basis van die 'enkele tip' geen doorzoeking bij een journalist-geheimhouder te laten plaatsvinden. De officier van justitie heeft voorts verklaard dat hij in de loop van het onderzoek inhoudelijk geen nadere signalen heeft ontvangen dat het spoor - [ [eiser] ] in deze zaak mogelijk 'een serieus alternatief scenario' was. Volledigheidshalve heeft hij het proces-verbaal wel onderdeel van het uiteindelijke eindproces-verbaal willen laten uitmaken.
(…)
98. De officier van justitie gaat in zijn bewijsconstructie van het scenario dat: a) verdachte [verdachte [verdachte 1] .] stukken uit zijn BVD-tijd (waaronder de vijf aan de telastlegging gevoegde documenten) thuis of op een andere plaats onrechtmatig onder zich had; en b) de verdachten [verdachte [verdachte 2] .] en [verdachte [verdachte 3] .] deze stukken op enig moment hebben ontvreemd en vervolgens aan De Telegraaf ter beschikking gesteld.
99. De rechtbank zal eerst onderzoeken of een ander scenario aannemelijk is geworden. Zij heeft in de loop van het strafproces uitgebreid aandacht besteed aan mogelijk alternatieve scenario’s, niet omdat zij heeft willen meespelen in wat de officier van justitie enigszins badinerend heeft genoemd 'een nieuwe nationale sport voor advocaten' sinds de zaak van de Schiedammer parkmoord, maar omdat een zorgvuldige rechtspleging dit vereiste. Voor een uitgebreid onderzoek bestond te meer reden omdat de journalisten [ [gedaagde 2] .] en [ [gedaagde 3] .], die weten van wie zij de betreffende documenten hebben ontvangen en waarschijnlijk ook hoe hun bron(nen) deze heeft/ hebben bemachtigd, hierover niet hebben willen verklaren met een (door de rechtbank gerespecteerd) beroep op hun recht op bronbescherming, waardoor de mogelijkheid tot waarheidsvinding en ook tot betwisting door de verdediging van het door de officier van justitie geschetste scenario feitelijk beperkter waren dan in het algemeen in het strafproces het geval is.
(…)
102. Bijzondere aandacht in dit strafproces is uitgegaan naar het mogelijke scenario waarin de journalist [ [eiser] .] degene is geweest die staatsgeheime stukken heeft verstrekt aan De Telegraaf. Zoals hierboven reeds is vermeld, is dit scenario onderzocht naar aanleiding van het proces-verbaal van mr. Teeven d.d. 8 februari 2006, dat gebaseerd was op een telefonische mededeling aan hem door de oud-hoofdofficier van justitie van Amsterdam mr. Vrakking op 7 februari 2006. Mr. Teeven heeft de inhoud daarvan diezelfde dag doorgegeven aan de zaaksofficier van justitie, welke op zijn beurt de mogelijkheid van een doorzoeking in de woning van [ [eiser] .] heeft besproken met de rechtercommissaris, de hoofdofficier van het landelijk parket en het College van procureurs-generaal.
103. De rechtbank komt tot de conclusie dat het onderzoek naar dit scenario geen enkele bevestiging voor de juistheid hiervan heeft opgeleverd maar wel duidelijke indicaties dat [ [eiser] .] niet degene is geweest die de bewuste stukken aan De Telegraaf heeft verstrekt. De getuige [ [eiser] .] heeft ontkend ooit enig stuk van de BVD of AIVD in zijn bezit te hebben gehad. De getuige [ [getuige] .] heeft ter zitting verklaard dat hij de bewuste stukken heeft overhandigd gekregen door één niet door hem genoemd persoon en tevens dat hij [ [eiser] .] nooit persoonlijk heeft ontmoet. De getuigen [ [getuige] .] en [ [getuige] .], beiden genoemd als mogelijke bron van de mededeling die mr. Vrakking deed aan mr. Teeven, ontkennen met mr. Vrakking te hebben gesproken over BVD/ AIVD-stukken.
104. De rechtbank heeft geen enkele reden te twijfelen aan de verklaringen van mr. Teeven (eenmaal ten overstaan van de rechter-commissaris, tweemaal ter terechtzitting) over zijn telefoongesprek met mr. Vrakking op 7 februari 2006. Zij gaat er dan ook vanuit dat mr. Vrakking aan mr. Teeven de mededeling heeft gedaan welke is neergelegd in diens proces-verbaal van 8 februari 2006. Mr. Vrakking heeft dit ook niet ontkend, maar tevens verklaard hieraan geen enkele herinnering te hebben. Dit wekt bevreemding. Zoals hij ook zelf heeft verklaard, is wat hij aan mr. Teeven vertelde geen alledaagse kost en zou hij hebben moeten weten dat hij dit gesprek gevoerd had, als het gevoerd is. Ter zitting heeft mr. Vrakking ook nog verklaard dat het onderwerp [naam 1] . hem en mr. Teeven na aan het hart ligt waardoor niet aannemelijk is dat de betreffende aan mr. Teeven gedane mededeling een terloopse is geweest. Volgens mr. Teeven heeft mr. Vrakking hem bovendien uit zichzelf gezegd dat hij (Vrakking) niet zelf de zaaksofficier van justitie hieromtrent wilde inlichten. Kennelijk liet hij dit over aan mr. Teeven die de informatie begrijpelijkerwijs serieus nam. Ook de zaaksofficier van justitie nam vervolgens deze informatie serieus en overwoog een doorzoeking in de woning van [ [eiser] .]. Mr. Teeven toonde zich als getuige ter zitting nog enigszins verbolgen dat het daarvan niet was gekomen.
105. Op 23 mei 2007 kon mr. Vrakking als getuige de rechtbank niet meer bieden dan een speculatieve reconstructie achteraf van het telefoongesprek met mr. Teeven, dat hij zich nog steeds niet kon herinneren, en een daaraan voorafgaande ontmoeting met de journalist [ [getuige] .], waarover hij vaag bleef. Zijn reconstructie strookt bovendien op enkele punten niet met de duidelijke verklaringen van respectievelijk mr. Teeven en [ [getuige] .]. De praktijk wijst uit dat een falend geheugen in de regel in de weg staat aan vervolging van een getuige ter zake van meineed. Dezelfde genade valt ten deel aan de getuige die een falend geheugen voorwendt.
(…)”