ECLI:NL:RBAMS:2022:6799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
13/114897-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens overlijden verdachte in coldcase zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een coldcase waarbij de verdachte, geboren op 15 november 1960, op 23 juni 2022 is overleden. Het Openbaar Ministerie had de verdachte vervolgd voor de moord op [benadeelde partij] op 15 november 2003 te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat het recht tot strafvervolging vervalt door de dood van de verdachte, zoals bepaald in artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en bepaald dat de borgsom van € 10.000,- moet worden teruggegeven aan de partij die deze heeft gestort, met wettelijke rente vanaf de datum van storting op 25 februari 2022. De uitspraak is gedaan na de terechtzittingen op 15 februari 2022 en 3 november 2022, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en de argumenten van de raadsman van de verdachte, mr. R.A. Korver, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. L.F.M. Aarts.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/114897-21
Datum uitspraak: 3 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1960,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 februari 2022 en 3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat de raadsman van verdachte, mr. R.A. Korver, en de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij] , mr. L.F.M. Aarts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals op de terechtzitting van 25 november 2021 nader is omschreven, dat:
primair:
hij op of omstreeks 15 november 2003 te Amsterdam, [benadeelde partij] opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, van het leven heeft beroofd, door kracht en geweld uit te oefenen op haar hoofd en hals, ten gevolge waarvan zij is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2003 te Amsterdam, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten,
- zwelling van het gelaat met kneuzing van (de rechterzijde van) het gelaat en/of
- ( ruwrandige) huidklieving op/in/van het achterhoofd, reikend tot op het schedelbot, en/of onderhuidse bloeduitstorting(en) op/in/van het hoofd en/of
- ( onderhuidse) bloeduitstortingen op/in/van (de voorzijde van) de hals en/of
- breuk van (de rechter hoorn van) het strottenhoofd en/of ter plaatse (in en/of nabij de luchtpijp) diverse bloeduitstortingen,
heeft toegebracht, door kracht en geweld uit te oefenen op haar hoofd en hals, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2003 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door kracht en geweld uit te oefenen op haar hoofd en hals, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Uit een bericht van het Bureau van de Rechter van Instructie van het district Marion te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) van 12 juli 2022 blijkt dat verdachte op 23 juni 2022 is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bepaalde in artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot strafvervolging vervalt door de dood van de verdachte.
De officier van justitie dient dan ook - overeenkomstig de vordering van de officier van justitie daartoe - niet-ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt dat, gelet op artikel 86, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de borgsom van € 10.000,- (zeggen: tienduizend euro) die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden [naam] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het storten van de borgsom op 25 februari 2022 tot aan de dag waarop dat bedrag is teruggegeven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2022.