ECLI:NL:RBAMS:2022:6798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
13/223259-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs in verkrachtingszaak

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van een minderjarige in 2010, heeft de rechtbank Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de benadeelde partij, die in 2017 werd gedaan, niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De verdachte ontkende de meeste beschuldigingen, met uitzondering van het (tong)zoenen. De rechtbank oordeelde dat de chatberichten tussen de verdachte en de benadeelde partij niet voldoende bewijs boden voor de beschuldiging van seksueel binnendringen. De rechtbank concludeerde dat de handelingen die de verdachte heeft gepleegd, niet onder de definitie van verkrachting vallen volgens de geldende wetgeving. De benadeelde partij had ook een schadevergoeding gevorderd, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de kosten van de verdediging veroordeeld, maar deze kosten werden op nihil begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/223259-21
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van de Pol, en de benadeelde partij [benadeelde partij] en haar advocaat, mr. A.T. van Vulpen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met
31 januari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , immers heeft hij, verdachte,
die [benadeelde partij] (op de mond) gezoend en/of gekust en/of
zijn tong in de mond van die dmiraal geduwd en/of gebracht en/of
de middel en/of de borst(en) van die [benadeelde partij] aangeraakt en/of betast en/of gestreeld (boven de kleding en/of onder de kleding) en/of
de broek en/of onderbroek van die [benadeelde partij] uitgetrokken en/of
die [benadeelde partij] op bed neergelegd en/of
is hij, verdachte, bovenop die [benadeelde partij] gaan liggen en/of
heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [benadeelde partij] gebracht en/of geduwd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en heeft gevorderd dat aan verdachte worden opgelegd: een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft daartoe - kortweg - het volgende aangevoerd. De aangifte wordt ondersteund door de chatberichten tussen aangeefster en verdachte, die aangeefster heeft overgelegd. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van deze berichten. In de chatberichten die aan verdachte kunnen worden toegeschreven wordt onder meer wordt gesproken over knuffelen, ‘batsen’, ‘doorgelekt’ bloed en dat verdachte zich heeft gesneden aan de beugel van aangeefster. Dat sprake is geweest van de in de aangifte vermelde seksuele handelingen volgt uit de inhoud van die berichten. Uit de chatberichten blijkt ook dat verdachte zich bewust was van de jonge leeftijd van aangeefster.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het volgende heeft hij hiervoor - samengevat – aangevoerd. Verdachte ontkent alle in de gedachtestreepjes in de tenlastelegging opgenomen handelingen, met uitzondering van het (tong)zoenen. De getuigenverklaring van [getuige] kan niet worden gebezigd tot het bewijs, omdat deze is gebaseerd op dezelfde bron als de aangifte – namelijk de aangeefster – en moet worden aangemerkt als summier, niet gedetailleerd en op onderdelen onjuist. De chatberichten kunnen ook niet worden gebruikt als steunbewijs. Het gaat hier om berichten van dertien jaar geleden, waarvan onderdelen niet zijn toegelicht door aangeefster en waaraan verdachte nu geen duiding meer kan geven. Bovendien vormen deze berichten geen steun voor het ten laste gelegde seksueel binnendringen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aangeefster heeft in 2017 tegen verdachte aangifte gedaan en verklaard dat zij op dertienjarige leeftijd door hem is verkracht. Ze had verdachte via vrienden leren kennen en ze hadden veel online contact. In 2009 (later bleek: 2010) zocht aangeefster hem op in zijn woning in [plaats] . Verdachte zou haar in zijn slaapkamer tegen haar wil hebben betast, op haar zijn gaan liggen en met zijn penis haar vagina zijn binnengedrongen. Aangeefster heeft verklaard dat ze destijds zachtjes heeft gezegd dat ze dat niet wilde en dat het pijn deed, maar dat verdachte daarop niet heeft gereageerd.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat aangeefster inderdaad in 2009 of 2010 een keer naar zijn ouderlijk huis is gekomen en dat zij op zijn slaapkamer hebben gezoend en getongzoend. Hij was toen 18 jaar oud. Hij heeft met aangeefster op een bankbed onder een dekentje geknuffeld en aangeefster heeft aan zijn lichaam gezeten. Daar is het echter bij gebleven.
Heeft aangeefster tegen haar wil geslachtsgemeenschap gehad met verdachte?
Tegenover aangeefsters verklaring dat tegen haar wil door verdachte vaginale penetratie heeft plaatsgevonden, staat de ontkennende verklaring van verdachte. De aangifte wordt op dit punt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. Mochten de chatberichten al tot het bewijs kunnen worden gebezigd, geven deze er geen blijk van dat er geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte. Daaraan doet niet af dat een dag na het bezoek van aangeefster wordt gechat over bloed in een laken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte bij aangeefster seksueel is binnengedrongen door zijn penis in haar vagina te brengen. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit deel van het ten laste gelegde vrijspreken.
De overige handelingen in de tenlastelegging
Verdachte heeft bekend dat hij met aangeefster heeft geknuffeld en met haar heeft gezoend, waarbij hij zijn tong in haar mond heeft gebracht. Los van het antwoord op de vraag of het karakter van deze handelingen als ‘ontuchtig’ kan worden aangemerkt, gaat de rechtbank eerst nader in op het bestanddeel ‘seksueel binnendringen’.
De Hoge Raad heeft in 2013 bepaald dat een tongzoen niet langer als verkrachting, maar als een ontuchtige handeling kan worden aangemerkt. [1] Daarbij heeft de Hoge Raad onder meer vastgesteld dat een tongzoen onvoldoende grond geeft voor toepassing van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. In deze wetsbepaling wordt immers beoogd de (seksuele) integriteit van het lichaam te beschermen. Daarin wordt niet enkel een ontuchtige handeling als voorwaarde voor strafbaarstelling gesteld (zoals in de artikelen 247 of 249 van het Wetboek van Strafrecht), maar moet het gaan om ontuchtige handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Nu de tongzoen niet valt onder het seksueel binnendringen van het lichaam, en ook de overige handelingen op de tenlastelegging - het betasten van de middel of borsten, het strelen (boven de kleding en/of onder de kleding), het uittrekken van de broek en/of onderbroek, het op bed leggen en het op haar gaan liggen - niet zien op hetgeen artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen, komt de rechtbank niet tot bewezenverklaring daarvan.
Conclusie:
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
5. Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.029,48 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit het eigen risico over de jaren 2017, 2018, 2019 en 2022, en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1431,