ECLI:NL:RBAMS:2022:6797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
13/108078-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs in verkrachtingszaak tegen nichtje

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van zijn nichtje, die ten tijde van de feiten onder de twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan wettig bewijs. De zaak kwam aan het licht na een aangifte in 2018, waarin het slachtoffer verklaarde dat zij als kind meerdere keren door haar oom was verkracht. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat er sprake was van valse aangifte.

Tijdens de zitting op 3 november 2022 heeft de officier van justitie gepleit voor een gevangenisstraf van 42 maanden, onderbouwd met verklaringen van getuigen en chatberichten. De verdediging betoogde echter dat de aangifte inconsistenties vertoonde en dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als authentiek beoordeeld, maar vond dat het steunbewijs onvoldoende was om de beschuldigingen te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld. De benadeelde partij, het nichtje, had een schadevergoeding van € 15.000,- gevorderd, maar deze vordering werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging voor de benadeelde partij op nihil vastgesteld. De uitspraak benadrukt de uitdagingen in zedenzaken, waar vaak alleen de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte voorhanden zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/108078-20
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
en/of verblijvende op het adres:
[adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, en de benadeelde partij [benadeelde partij] en haar advocaat, mr. C.M. Sent, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 te Amsterdam op meerdere momenten schuldig heeft gemaakt aan handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen bij zijn nichtje [benadeelde partij] , die op dat moment nog niet de leeftijd van twaalf jaar had bereikt.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Inleiding
Aangeefster heeft in 2018 aangifte gedaan tegen verdachte. In haar aangifte staat het volgende. Zij was tien of elf jaar oud toen haar oom haar gedurende een periode van drie maanden minimaal tien keer heeft verkracht. Verdachte verbleef destijds tijdelijk in de woning van de familie van aangeefster en sliep met aangeefster op een matras in de woonkamer. De verkrachtingen hebben plaatsgevonden op dat matras, in een box en in de slaapkamer. Ze heeft het destijds nooit aan iemand verteld, omdat ze bang was en dacht dat niemand haar zou geloven. Dat niemand haar zou geloven heeft verdachte ook tegen haar gezegd.
Verdachte ontkent dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden en stelt zich op het standpunt dat valse aangifte tegen hem is gedaan, omdat hij een schuld heeft uitstaan bij de familie van zijn zus, de moeder van aangeefster.
De rechtbank dient, kortgezegd, de vraag te beantwoorden of verdachte zich in de ten laste gelegde periode (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van zijn nichtje, die destijds onder de twaalf jaar oud was.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende - samengevat - naar voren gebracht. De aangifte vindt steun in de verklaring van [naam] (hierna: [naam] ) en in de verklaringen van de moeder, de zus en het nichtje van aangeefster. Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op de chatberichten die de moeder van aangeefster heeft overgelegd. Aangeefster was destijds zeer jong en het feit dateert van lang geleden, waardoor niet van haar kan worden verlangd dat zij precies uiteen kan zetten wat zich wanneer heeft afgespeeld. Het verweer van verdachte dat de verklaringen en chatberichten vals zouden zijn, hij niet in de ten laste gelegde periode en niet zonder zijn echtgenote in de woning van aangeefster heeft gelogeerd en niet met aangeefster op één matras heeft geslapen, is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, niet aannemelijk. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode bij verschillende mensen heeft ingewoond.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende betoogd. Aangeefster heeft inconsistente en niet-gedetailleerde verklaringen afgelegd, die als onvoldoende betrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Zo is niet duidelijk geworden wanneer en hoe vaak het ten laste gelegde zich zou hebben voorgedaan. De getuigenverklaringen kunnen niet worden gebezigd tot het bewijs, omdat deze zijn te herleiden naar dezelfde bron als de aangifte (namelijk aangeefster zelf). Ook komen de getuigenverklaringen niet overeen met de verklaringen van aangeefster. De chatberichten kunnen evenmin voor het bewijs worden gebruikt, nu verdachte ontkent de berichten te hebben geschreven. Behalve zijn naam, die in de mobiele telefoon is opgeslagen, blijkt nergens uit dat de berichten daadwerkelijk van hem afkomstig zijn. Daarnaast heeft de raadsvrouw, onder verwijzing naar een uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie en een rapport van de verloskundige, aangevoerd dat verdachte in Nederland altijd de beschikking over een woning heeft gehad. Dit met uitzondering van twee weken in 2011, waarin verdachte - samen met zijn echtgenote - bij zijn zus (de moeder van aangeefster) heeft verbleven.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De verklaringen van aangeefster
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen die aangeefster op verschillende momenten bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd, kort gezegd inhoudende dat verdachte op het matras, in de box en in de slaapkamer zijn penis van achteren in haar vagina heeft gebracht toen zij nog geen twaalf jaar oud was, authentiek overkomen. Zij bevatten weliswaar op onderdelen tegenstrijdigheden, in het bijzonder waar gaat om wanneer het misbruik is begonnen, hoe vaak dat is geweest en hoe lang het is doorgegaan, maar die tegenstrijdigheden maken nog niet dat de verklaringen niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs. Gelet op de context waarin de verklaringen zijn afgelegd, te weten de jeugdige leeftijd van aangeefster, haar (destijds) beperkte kennis over seksuele handelingen en het lange tijdsverloop sindsdien, stelt de rechtbank vast dat de inhoud van die verklaringen naar haar oordeel over het algemeen als consistent, gedetailleerd en concreet is aan te merken en daardoor bruikbaar is voor het bewijs.
Het steunbewijs
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat, naast de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte, weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
De verklaringen van aangeefster worden ondersteund door ander bewijs, nu de getuigen verklaren dat:
i) verdachte rond het jaar 2010 of 2011 enkele maanden in de woning van de familie van aangeefster heeft gelogeerd;
ii) verdachte destijds met aangeefster op één matras sliep;
iii) verdachte op enig moment de sleutels van de box in handen heeft gehad en
iv) aangeefster in de periode na 2010 en/of 2011 depressief was.
Deze getuigenverklaringen zien weliswaar op de context waarbinnen de seksuele handelingen volgens aangeefster hebben plaatsgehad, maar bieden onvoldoende concrete steun voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Ook de emoties van aangeefster die haar moeder en zus hebben waargenomen toen aangeefster over het misbruik vertelde, bieden deze steun niet. Zij onderstrepen wel de geloofwaardigheid van aangeefster, maar zij houden als steunbewijs voor de tenlastegelegde ontuchtige handelingen onvoldoende verband met die handelingen als zodanig.
Daarnaast acht de rechtbank hetgeen de moeder van aangeefster heeft verklaard over de gemoedstoestand van aangeefster van destijds – namelijk dat aangeefster stil en teruggetrokken was, een bange indruk maakte en nooit meewilde naar de nieuwe woonplaats van verdachte in [plaats] – onvoldoende concreet om te dienen als steunbewijs. Voorts kan niet worden uitgesloten dat deze omstandigheden achteraf, in het licht van de verklaringen van aangeefster, een bepaalde betekenis hebben gekregen.
Ook de overige inhoud van de verklaring van de moeder van aangeefster en de verklaring van [naam] over het tenlastegelegde leveren niet het vereiste steunbewijs op. De bron van die verklaringen is namelijk dezelfde als de verklaringen die ondersteuning behoeven, namelijk aangeefster zelf. Tot slot kunnen de voornoemde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank ook in onderlinge samenhang niet in voldoende mate steun bieden aan de verklaringen van aangeefster.
Mochten de screenshots van de berichten al aan verdachte kunnen worden toegeschreven, dan is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van deze berichten – waarin verdachte onder meer zou hebben gezegd dat ‘het’ hem spijt – eveneens als onvoldoende concreet moet worden aangemerkt.
Wat overblijft is de verklaring van de moeder van aangeefster dat zij van de echtgenote van verdachte zou hebben gehoord dat verdachte moest huilen en zou hebben gezegd dat hij één keer met een stijve piemel tegen de billen van aangeefster heeft ‘opgereden’ toen hij naast haar lag op het matras, omdat hij droomde dat zijn vrouw naast hem lag. Verdachte ontkent dat hij dit heeft gezegd. Omdat het gaat om een (dubbele) de auditu verklaring, moet bij het gebruik hiervan de nodige voorzichtigheid worden betracht. De rechtbank acht deze verklaring niet voldoende doorslaggevend om in voldoende mate steun te bieden aan de verklaring van aangeefster dat zij meermalen door verdachte is misbruikt.
Nu voldoende wettig bewijs ontbreekt moet de verdachte worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

5.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.
[..]