3.2.Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de betreffende beoordeling voldoende gemotiveerd is en zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de reactie van teamchef [naam 3] van 18 oktober 2021. Uit deze reactie blijkt volgens verweerder dat er veelvuldig met eiseres – aan de hand van concrete voorbeelden – is gesproken over haar functioneren en de onderdelen die geen voldoende score hebben gekregen. Dat niet van al deze gesprekken verslagen zijn opgemaakt, wil niet zeggen dat deze gesprekken niet hebben plaatsgevonden. Ook heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van [naam 4] van 23 september 2021 en een brief van [naam 2] van 28 september 2021 overgelegd. Beiden waren destijds werkzaam als coach van eiseres.
4. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht en hiervan deel uitmaakt.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar tijdig door eiseres is ingediend en overweegt hiertoe als volgt. Ter zitting is gebleken dat niet tussen partijen in geschil is dat
een handtekening van een leidinggevende vereist is voor de bekrachtiging van een beoordeling. Pas als sprake is van een dergelijke bekrachtiging, is sprake van een besluit in de zin van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat aan eiseres op 10 maart 2020 een ondertekende versie van de beoordeling is verstrekt. Zo blijkt uit een door eiseres overgelegde e-mail van 12 maart 2020 dat een ongetekende versie van de beoordeling aan haar per e-mail is verstrekt. Hiertegenover staat de verklaring van de leidinggevende [naam 3] van 8 december 2020, waarin zij stelt dat zij de beoordeling op 10 maart 2020 heeft ondertekend en dat het toezenden op 24 april 2020 een administratieve handeling betrof. De rechtbank ziet echter aanleiding om eiseres in haar stelling te volgen en overweegt hierbij dat [naam 3] in haar verklaring van 8 december 2021 ook vermeldt dat zij de gang van zaken niet met 100% zekerheid kan zeggen. Ook heeft [naam 3] in haar e-mail van 24 april 2020 vermeld dat ze de getekende versie voor de zekerheid nog aan eiseres doet toekomen. Bovendien is anders lastig te verklaren dat eiseres een e-mail heeft met een ongetekende versie als bijlage. De onduidelijkheid over wanneer de beoordeling is ondertekend komt hier naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor rekening en risico van verweerder. Nu onvoldoende is gebleken dat aan eiseres op 10 maart 2020 een ondertekende versie van de beoordeling is verstrekt, maar uit een e-mail van 24 april 2020 is gebleken dat dit op 24 april 2020 in ieder geval wel is gebeurd, is de bezwaartermijn vanaf dat moment aangevangen. Vanaf dat moment is namelijk sprake van een besluit dat aan eiseres kenbaar is gemaakt. Nu eiseres op 30 april 2020 bezwaar heeft ingesteld, is het bezwaar tijdig ingediend.
6. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep gegrond is. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit tevens (ten overvloede) inhoudelijk op het bezwaar van eiseres heeft beslist. De rechtbank ziet hierin – uit het oogpunt van finale geschilbeslechting – aanleiding om ook een inhoudelijke beslissing over het bestreden besluit te geven.
7. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om eiseres’ functioneren voor de periode van 1 januari 2019 tot en met november 2019 te beoordelen volgt uit het bepaalde in artikel 71, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en niet uit het Beoordelingsreglement, dat enkel het beleid vastlegt dat verweerder voert ter zake van de beoordeling van het functioneren van ambtenaren die werkzaam zijn binnen het gezagsbereik van verweerder.
8. Volgens vaste rechtspraakis de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is dan of elk feit juist is vastgesteld of geduid; het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat. De bewijslast bij betwisting van een positieve beoordeling ligt bij de betrokkene.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat, behalve het ontwikkelformulier van het gesprek van 22 mei 2019, de rechtbank niet beschikt over gespreksverslagen van ontwikkelgesprekken die met eiseres zouden zijn gevoerd. Van een functioneringsgesprek, voorafgaand aan het beoordelingsgesprek, dan wel enig ander officieel evaluatiegesprek, is ook niet gebleken. Deze gesprekken zijn van belang voor de ambtenaar om goed en tijdig op de hoogte te zijn van de verwachtingen en eisen die aan hem of haar worden gesteld en de mate waarin hij of zij daaraan al dan niet voldoet. Bij regelmatige en tijdige gesprekken over de voortgang van het functioneren kan de ambtenaar tijdig het functioneren bijsturen en verbeteren, zodat de uiteindelijke beoordeling toch positief kan uitvallen. Bij onvoldoende functioneren gedurende het traject is het voor het bestuursorgaan van belang om kenbaar en inzichtelijk vast te leggen dat het functioneren op dat specifieke moment nog niet aan de eisen voldoet, zodat daarna daar zo nodig naar kan worden verwezen en een beroep op kan worden gedaan.
10. Verweerder stelt zich – naar de rechtbank begrijpt – op het standpunt dat eiseres op 22 mei 2019 met het ontwikkelformulier, wat door eiseres op 28 mei 2019 is getekend voor gezien, is gewezen op haar functioneren en verbeteren daarvan. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Het ontwikkelformulier is in feite een tussentijdse beoordeling. Een verslag van wat met eiseres tijdens dit gesprek is besproken ontbreekt. Voorbeelden zijn niet gegeven. Wat eveneens ontbreekt is een overzicht van de wijze waarop eiseres met de ontwikkelpunten aan de slag moest gaan en welke afspraken met haar hierover zijn gemaakt. De rechtbank vindt het ontwikkelformulier van 22 mei 2019 dan ook te summier om als compensatie te kunnen gelden voor het feit dat er geen verslagen van feedback- en evaluatiegesprekken zijn opgesteld.
11. Voor zover verweerder stelt dat uit de reactie van teamchef [naam 3] van 18 oktober 2021 voldoende blijkt dat er veelvuldig met eiseres – aan de hand van concrete voorbeelden – is gesproken over haar functioneren en de onderdelen die geen voldoende score hebben gekregen, en dit ook zou blijken uit de verklaringen van de brieven van [naam 4] van 23 september 2021 en [naam 2] van 28 september 2021, volgt de rechtbank verweerder daarin evenmin. Het gaat namelijk om verklaringen die na de definitieve beoordeling zijn opgesteld. Verslagen van wat naar aanloop van de definitieve beoordeling met eiseres is besproken ontbreken. Van destijds gegeven voorbeelden is daarom ook niet gebleken. De rechtbank vindt de achteraf opgestelde verklaringen van [naam 3] , [naam 2] en [naam 2] tevens onvoldoende om als compensatie te kunnen gelden voor het feit dat er geen verslagen van feedback- en evaluatiegesprekken zijn opgesteld.
12. Nu niet gebleken is dat er feedbackgesprekken hebben plaatsgevonden en er volgens eiseres ook geen gesprekken met die aard of strekking hebben plaatsgevonden waarin de punten die nog verdere aandacht behoefden kenbaar zijn gemaakt, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de beoordeling onvoldoende gemotiveerd is. Het enkele feit dat bij eiseres bekend was dat het traject met een beoordeling zou worden afgesloten, maakt niet dat zij voldoende op de hoogte was van de kritiekpunten op haar functioneren. Het ontbreken van enige verslaglegging komt in dit geval voor rekening van verweerder.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de beoordeling vrij algemeen is opgesteld. Er zijn vrijwel geen, of slechts vrij summiere voorbeelden in de beoordeling en ter zitting door verweerder gegeven van werkzaamheden waarin eiseres anders te werk had moeten gaan, gelet op de vaardigheden waarop eiseres een ‘matig’ scoort. Zo wordt door verweerder vermeld dat eiseres onvoldoende initiatief neemt binnen haar huidige functie en werk. Eiseres kan meer regie nemen en voor zichzelf bepalen wat zij nodig heeft. Verweerder ziet niet terug dat voldoende initiatieven worden genomen. Ook vermeldt verweerder dat mag worden verwacht dat eiseres zelfstandig en ongevraagd aan de slag gaat met de werkzaamheden die gedurende de dienst langskomen. Dit zou volgens eiseres op weerstand bij politiemedewerkers leiden, maar volgens verweerder mag verwacht worden dat eiseres hiermee om kan gaan. Eiseres moet verder meer proactief werkzaamheden verrichten. Ook onderzoekt eiseres geen eventuele mogelijkheden en onderneemt zij geen initiatief. Inhoudelijk kan eiseres ook accurater zijn. Het ontbreekt volgens verweerder aan het zelf nemen van initiatief op het gebied van kwaliteitsverbetering. De initiatieven die eiseres heeft getracht te nemen, zoals een bezoek aan ZSM in Haarlem, hebben niet geleid tot een resultaat. Ook reageert eiseres volgens verweerder vooral vanuit haar primaire reactie met weerstand en negativiteit. De rechtbank is van oordeel dat deze summiere motivering geen stand kan houden, nu het voor eiseres op basis van deze teksten onvoldoende duidelijk is op welke punten zij niet voldeed aan de vereisten en wat zij zou moeten doen om daadwerkelijk tot verbetering te komen. Zoals hierboven uiteen is gezet, is dat hier niet het geval.
14. De beoordeling is ook gebrekkig tot stand gekomen wat betreft de formele vereisten die het Beoordelingsreglement daaraan stelt. Er is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat de informanten uitsluitend aan de leidinggevende hebben gerapporteerd en niet zelf hun commentaar (op voorhand) op schrift hebben gesteld. Dat laatste is een waarborg dat het gegeven commentaar niet de inkleuring en interpretatie van een derde krijgt. De informantenformulieren zijn bovendien niet van tevoren aan eiseres uitgedeeld. Ook de conceptbeoordeling is pas tijdens het beoordelingsgesprek aan haar uitgereikt. Dat heeft tot gevolg dat eiseres zich niet goed kon voorbereiden op het gesprek. Dit is in strijd met de zorgvuldigheid waarmee een dergelijke procedure dient te worden gevolgd.
15. Het voorgaande betekent dat de beoordeling niet zorgvuldig is voorbereid zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Het beroep van eiseres slaagt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
17. Verweerder dient tevens het griffierecht aan eiseres te vergoeden.