ECLI:NL:RBAMS:2022:677

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 387
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functioneren ambtenaar bij de politie Amsterdam en de zorgvuldigheid van de beoordelingsprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 18 februari 2022, wordt de beoordeling van het functioneren van eiseres, werkzaam bij de politie Amsterdam, aan de orde gesteld. Eiseres had een beoordelingsgesprek op 25 november 2019, waarbij vijftien vaardigheden werden beoordeeld. De beoordeling resulteerde in een 'matige' score op drie onderdelen, wat leidde tot een bestreden besluit van de verweerder dat het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank oordeelt dat de beoordeling niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat er geen gespreksverslagen zijn van de ontwikkelgesprekken en dat de beoordeling te summier is gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat de beoordeling niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-, en dient het griffierecht te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en

Politie Diensten Centrum, HRM, Team Arbeidszaken Eenheid Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Mulder).

Procesverloop

Met het besluit van 22 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de beoordeling van eiseres over de periode van 1 januari 2019 tot en met november 2019 vastgesteld.
Met het besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.E.H. Versteijlen, waarnemer voor de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam 1] .
Ter zitting heeft verweerder verzocht om het onderzoek ter zitting te schorsen, zodat hij de gelegenheid heeft om te onderzoeken of wat ter zitting is besproken kan leiden tot een wijziging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens geschorst.
Op 19 oktober 2021 heeft verweerder de rechtbank naar aanleiding van de schorsing bericht, waarna eiseres op 4 november 2021 hierop heeft gereageerd.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om binnen een termijn van vier weken te verzoeken om een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres is werkzaam als [functie 1] bij de politie Amsterdam. Op 25 november 2019 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden in het kader van een ontwikkeltraject naar de functie van [functie 2] [functie 1] . Daarbij zijn vijftien vaardigheden beoordeeld waarvan eiseres op drie onderdelen “matig” heeft gescoord. Het gaat om de onderdelen (1) ‘Komt met voorstellen tot verbetering in de uitvoering van [functie 1] ’, (2) ‘Neemt initiatief om gegevens te valideren (bv ID-staten) en/of aanvullend onderzoek te laten doen t.b.v. een casus, bijvoorbeeld foto’s letsel, camerabeelden, etc.’ en (3) ‘Samenwerken’.
1.2.
De overige onderdelen zijn als voldoende of goed beoordeeld. Als totaalbeoordeling ‘Activiteiten en resultaten’ heeft eiseres matig gescoord en bij ‘Competenties’ voldoende. Het eindoordeel is dat eiseres zich voor het functieniveau van [functie 2] nog verder moet ontwikkelen. Die ontwikkeling zit met name op het nog meer nemen van initiatieven op macroniveau en het zelfstandig werken. Daarnaast mag eiseres zich op de werkvloer meer laten zien en gelden, ondanks dat dit niet van nature in haar karakter zit. Het beoordelingsgesprek heeft plaatsgevonden op 25 november 2019. Op 19 december 2019 is de conceptbeoordeling aan eiseres uitgereikt. Eiseres heeft op 18 maart 2020 een zienswijze ingediend. Op 18 maart 2020 heeft het zienswijzegesprek plaatsgevonden. De beoordeling is op 24 april 2020 door haar leidinggevende getekend en vastgesteld. Eiseres heeft vervolgens op 8 april 2020 getekend voor kennisneming en ontvangst.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder is aan het gestelde in artikel 3, 4 en 5 van het Beoordelingsreglement politie 2016 (hierna: het Beoordelingsreglement) voldaan. Zo zijn in de betreffende beoordeling de scores op alle criteria die als ‘matig’ zijn beoordeeld, onderbouwd. Verweerder stelt dat de beoordeling voldoende concreet is opgesteld.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beoordeling niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en op een aantal punten strijdig is met het Beoordelingsreglement. Zo is de beoordeling te weinig concreet en worden er geen voorbeelden gegeven van taken waarin eiseres minder goed functioneert. Uit rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) blijkt dat er grote betekenis wordt toegekend aan een in rechte onaantastbaar geworden beoordeling. Daarom is het belangrijk dat alle voorschriften met betrekking tot de totstandkoming van die beoordeling goed worden nageleefd. Verder kan volgens eiseres het beoordelingsgesprek van 27 november 2019 niet achteraf worden aangemerkt als een functioneringsgesprek. In het zienswijzegesprek was er onvoldoende ruimte om inhoudelijk van gedachte te wisselen. Nu in de beoordeling op zichzelf genomen onvoldoende concreet is benoemd op grond van welke feiten en omstandigheden tot het oordeel over het functioneren van eiseres is gekomen, relevante gespreksverslagen ontbreken en verweerder, gelet op de reactie van teamchef [naam 2] van 18 oktober 2021, ook nadien niet in staat is gebleken de geconstateerde gebreken in voldoende mate te herstellen en gespreksverslagen te presenteren, kan niet worden gezegd dat de beoordeling de rechterlijke toets kan doorstaan.
Relevante regelgeving
3. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht en hiervan deel uitmaakt.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om eiseres’ functioneren voor de periode van 1 januari 2019 tot en met november 2019 te beoordelen volgt uit het bepaalde in artikel 71, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en niet uit het Beoordelingsreglement, dat enkel het beleid vastlegt dat verweerder voert ter zake van de beoordeling van het functioneren van ambtenaren die werkzaam zijn binnen het gezagsbereik van verweerder.
5. Volgens vaste rechtspraak [2] is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is dan of elk feit juist is vastgesteld of geduid; het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat. De bewijslast bij betwisting van een positieve beoordeling ligt bij de betrokkene.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de rechtbank niet beschikt over gespreksverslagen van ontwikkelgesprekken die met eiseres zouden zijn gevoerd. Van (documentatie betreffende) een functioneringsgesprek, voorafgaand aan het beoordelingsgesprek, dan wel enig ander officieel evaluatiegesprek is ook niet gebleken. Deze gesprekken zijn van belang voor de ambtenaar om goed en tijdig op de hoogte te zijn van de verwachtingen en eisen die aan hem of haar worden gesteld en de mate waarin hij of zij daaraan al dan niet voldoet. Bij regelmatige en tijdige gesprekken over de voortgang van het functioneren kan de ambtenaar tijdig het functioneren bijsturen en verbeteren, zodat de uiteindelijke beoordeling toch positief kan uitvallen. Bij onvoldoende functioneren gedurende het traject is het voor het bestuursorgaan van belang om kenbaar en inzichtelijk vast te leggen dat het functioneren op dat specifieke moment nog niet aan de eisen voldoet, zodat daarna daar zo nodig naar kan worden verwezen en een beroep op kan worden gedaan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de reactie van teamchef [naam 2] van 18 oktober 2021 voldoende blijkt dat er veelvuldig met eiseres – aan de hand van concrete voorbeelden – is gesproken over haar functioneren en de onderdelen die geen voldoende score hebben gekregen. Ook zou dit blijken uit de verklaringen van de brieven van [naam 3] van 23 september 2021 en [naam 4] van 28 september 2021. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Het gaat namelijk om verklaringen die na de definitieve beoordeling zijn opgesteld. Verslagen van wat naar aanloop van de definitieve beoordeling met eiseres is besproken ontbreken. Van destijds gegeven concrete voorbeelden is daarom ook niet gebleken. Wat eveneens ontbreekt is een overzicht van de wijze waarop eiseres met de ontwikkelpunten aan de slag moest gaan en welke afspraken met haar hierover zijn gemaakt. De rechtbank vindt de achteraf opgestelde verklaringen van [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] dan ook onvoldoende om als compensatie te kunnen gelden voor het feit dat er geen verslagen van feedback- en evaluatiegesprekken zijn opgesteld.
8. Nu niet gebleken is dat er feedbackgesprekken hebben plaatsgevonden en er volgens eiseres ook geen gesprekken met die aard of strekking hebben plaatsgevonden waarin de punten die nog verdere aandacht behoefden kenbaar zijn gemaakt, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de beoordeling onvoldoende gemotiveerd is. Het enkele feit dat bij eiseres bekend was dat het traject met een beoordeling zou worden afgesloten, maakt niet dat zij voldoende op de hoogte was van de kritiekpunten op haar functioneren. Het ontbreken van enige verslaglegging komt in dit geval voor rekening van verweerder.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de beoordeling vrij algemeen is opgesteld. Er zijn in de beoordeling vrijwel geen, of slechts vrij summiere voorbeelden opgenomen op grond waarvan eiseres zich had moeten verbeteren. Ook ter zitting heeft verweerder desgevraagd geen antwoord kunnen geven op de vraag wat eiseres concreet had moeten doen om zich op de matig gescoorde onderdelen te verbeteren.
Zo wordt bij het onderdeel ‘Activiteiten en resultaten’ door verweerder vermeld dat eiseres initiatieven neemt, maar dit vooral op de achtergrond en op operationeel niveau doet. Doordat eiseres bij het inventariseren van de portefeuilles aangeeft dat ze bezig is met een portefeuille, zonder de verdere inhoud daarvan te delen, geeft ze weinig inzicht in waar ze mee bezig is. Die competentie moet volgens verweerder dan ook nog verder ontwikkeld worden naar het niveau van [functie 2] . In de beoordeling staat echter niet hóe eiseres dat dan zou moeten doen. Bij het onderdeel ‘Kennis en vaardigheden’ wordt vermeld dat verwacht wordt dat eiseres in staat moet zijn om zelfstandig werkzaamheden op te pakken en af te ronden zonder duidelijke instructies of werkafspraken. De ontwikkeling die eiseres moet doormaken is om meer actief de werkzaamheden op te pakken en af te ronden. Als voorbeeld wordt genoemd het doorgeven van informatie aan de politiemedewerkers. Hierbij zou eiseres zelf de gevraagde actie moeten uitvoeren, in plaats van de informatie niet verrijkt door te geven. Er staat echter eveneens dat eiseres dit op kleinschalig niveau reeds doet, maar dat het nog meer naar voren moet komen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit eiseres echter te weinig informatie op grond waarvan zij weet wat zij dan concreet beter moet doen om dat ‘kleinschalige niveau’ te ontstijgen. Tot slot wordt bij de derde ‘matig’ die eiseres heeft gescoord bij het onderdeel ‘Competenties, samenwerken’ beschreven dat eiseres vrij op de achtergrond acteert, maar dat dat ook komt omdat dat in haar karakter zit en dus niet 100% veranderd kan worden. Volgens verweerder wordt er echter van eiseres verwacht dat zij zelfstandig, zichtbaar en initiatiefrijk te werk gaat en dat die competenties, die in eerste aanleg zeker aanwezig zijn, niet worden gezien/gehoord of niet worden genomen. Vervolgens blijkt echter niet wat eiseres dan wél zou moeten doen om op dit onderdeel een voldoende te scoren. Dit te meer van belang, nu uit de overige onderdelen van de beoordeling blijkt dat eiseres overal voldoende scoort ten aanzien van zelfstandig werken en dat uit de competentie ‘klantgerichtheid’, waarin staat dat eiseres het afgelopen jaar bewust meer de communicatie met de politiemedewerkers heeft opgezocht, afgeleid kan worden dat eiseres heeft gewerkt aan haar zichtbaarheid binnen de organisatie.
Dit alles overwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de beoordeling te summier is gemotiveerd en dat voor eiseres onvoldoende duidelijk was op welke punten zij niet voldeed aan de vereisten.
10. De beoordeling is ook gebrekkig tot stand gekomen wat betreft de formele vereisten die het Beoordelingsreglement daaraan stelt. Er is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat de informanten uitsluitend aan de leidinggevende hebben gerapporteerd en niet zelf hun commentaar op schrift hebben gesteld. Dat laatste is een waarborg dat het gegeven commentaar niet de inkleuring en interpretatie van een derde krijgt. De informantenformulieren zijn bovendien niet van tevoren aan eiseres uitgedeeld. Ook de conceptbeoordeling is pas tijdens het beoordelingsgesprek aan haar uitgereikt. Dat heeft tot gevolg dat eiseres zich niet goed kon voorbereiden op het gesprek. Dit is in strijd met de zorgvuldigheid waarmee een dergelijke procedure dient te worden gevolgd.
Conclusie
11. Het voorgaande betekent dat de beoordeling niet zorgvuldig is voorbereid zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Het beroep van eiseres slaagt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
13. Verweerder dient tevens het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
de griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

In artikel 71, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is het volgende bepaald:
“Met inachtneming van de door het bevoegd gezag ter zake vastgestelde regels wordt de ambtenaar die een aanvraag daartoe indient dan wel ten aanzien van wie dit door het bevoegd gezag nodig wordt geacht, beoordeeld over de wijze waarop hij zijn functie vervult en zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die functie. Aan de aanvraag van de ambtenaar om overeenkomstig dit lid te worden beoordeeld, wordt niet eerder voldaan dan na het verstrijken van één jaar sedert de vastlegging van de voorafgaande over hem uitgebrachte beoordeling.”.
In artikel 71, zesde lid, van het Barp is het volgende bepaald:
“Onze Minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.”.
In artikel 2 van het Beoordelingsreglement is het volgende bepaald:
“1. De beoordeling wordt opgemaakt over een direct aan de beoordeling voorliggend tijdvak van minimaal zes maanden en maximaal twee jaar.
2. Het beoordelingstijdvak strekt zich niet uit over een tijdvak waarover reeds een beoordeling is vastgesteld.
3. De beoordeling wordt opgemaakt op aanvraag van de medewerker of indien daar naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding voor bestaat.
4. Aan de beoordeling gaat minimaal een functioneringsgesprek vooraf.”.
In artikel 3 van het Beoordelingsreglement is het volgende bepaald:
“1. De conceptbeoordeling wordt door de beoordelaar opgemaakt, zo mogelijk mede aan de hand van informatie afkomstig van een of meerdere informanten.
2. De beoordelaar deelt de medewerker schriftelijk mee dat een beoordeling wordt opgemaakt. Daarnaast stelt de beoordelaar de medewerker in de gelegenheid andere informanten te benaderen. Indien de medewerker hiervan gebruik maakt, dient hij uiterlijk binnen twee weken schriftelijk de informatie van de informanten aan de beoordelaar te verstrekken.
3. De medewerker zelf wordt eveneens in de gelegenheid gesteld binnen de in het tweede lid bedoelde termijn van twee weken – eventueel in een persoonlijk gesprek – beoordelingsinformatie te geven aan de beoordelaar.
4. Nadat de beoordelaar alle relevante informatie heeft ontvangen, wordt de conceptbeoordeling door de beoordelaar opgemaakt.”.
In artikel 4 van het Beoordelingsreglement is het volgende bepaald:
“1. De conceptbeoordeling en de daaraan ten grondslag liggende stukken worden minimaal één week voorafgaand aan het beoordelingsgesprek aan de medewerker uitgereikt.
2. Vervolgens vindt een beoordelingsgesprek plaats tussen de beoordelaar en de medewerker.
3. In dit gesprek wordt de conceptbeoordeling besproken. Dit kan ertoe leiden dat de conceptbeoordeling wordt aangepast.
4. Binnen twee weken na afloop van het beoordelingsgesprek, wordt de al dan niet aangepaste conceptbeoordeling aan de medewerker uitgereikt.
In artikel 6 van het Beoordelingsreglement is het volgende bepaald:
“1. De beoordelaar stelt de beoordeling zo spoedig mogelijk definitief vast. Als de medewerker gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van het indienen van een zienswijze, gaat hij hierop gemotiveerd in. Indien de zienswijze van de medewerker niet heeft geleid tot aanpassingen, wordt dit met redenen omkleed.
2. De vastgestelde beoordeling wordt aan de medewerker bekend gemaakt en zo mogelijk in persoon uitgereikt. Bij uitreiking in persoon tekent de medewerker voor kennisneming en ontvangst.”.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 6 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC6939.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4326.