ECLI:NL:RBAMS:2022:6716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
13/062111-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van ambulant begeleidster aan de dood van ernstig verstandelijk beperkt meisje door nalatigheid bij het vastzetten van de buggy

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambulant begeleidster, hierna te noemen [verdachte], die beschuldigd werd van schuld aan de dood van een ernstig verstandelijk beperkt meisje, hierna te noemen [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer] op 25 juni 2021 is overleden na een ongeval waarbij de buggy, waarin zij zich bevond, van een rolstoelfiets is afgevallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [verdachte] haar zorgplicht heeft geschonden door de buggy niet goed vast te zetten, wat heeft geleid tot het fatale ongeval.

Tijdens de zitting op 3 november 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat [verdachte] roekeloos en nalatig heeft gehandeld, terwijl de verdediging aanvoerde dat het een menselijke fout betrof en dat [verdachte] niet strafbaar was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er sprake was van onbewuste schuld. Hoewel [verdachte] niet roekeloos handelde, was zij aanmerkelijk onachtzaam en nalatig in haar rol als zorgverlener.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgplicht die op [verdachte] rustte, niet naar behoren is nageleefd. De rechtbank oordeelde dat het overlijden van [slachtoffer] aan de zorgplichtschending van [verdachte] kan worden toegerekend en dat dit een voorzienbaar gevolg was van haar nalatigheid. Ondanks de vaststelling van schuld, heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en de impact van het verlies op zowel de ouders van [slachtoffer] als op [verdachte]. De rechtbank benadrukte dat [verdachte] nooit de intentie heeft gehad om haar zorgplicht te verzaken en dat zij zwaar onder het voorval lijdt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/062111-22
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat [verdachte] en haar raadsman mr. Chr. H. van Dijk, en de nabestaanden [nabestaande 1] en [nabestaande 2] en hun raadsvrouw mr. B.A. van Beest, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 25 juni 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig als begeleider van [slachtoffer] ,
  • de buggy, waarin [slachtoffer] zich bevond, op het plateau van de fiets (merk Van Raam) heeft gezet en/of
  • (vervolgens) een of meerdere (lading)zekeringsonderdelen/zekeringsmechanismen niet (aan de buggy) heeft vastgemaakt en/of bevestigd, althans de buggy niet deugdelijk heeft vastgezet en/of de veiligheidsgordel niet heeft bevestigd en/of niet om voornoemde [slachtoffer] heeft gedaan en/of
  • (vervolgens) weg is gereden, waarna de buggy, waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond, van de fiets is afgevallen, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat voornoemde [slachtoffer] (zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan) is overleden.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[verdachte] heeft gewerkt als ambulant begeleidster van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] was ernstig verstandelijk beperkt en kon niet praten. Zij had het syndroom van Down, een niet te meten IQ en het syndroom van West. [verdachte] begeleidde [slachtoffer] drie ochtenden per week.
Op vrijdagochtend 25 juni 2021 is [verdachte] met [slachtoffer] vanaf het Kinderdagcentrum [naam kinderdagcentrum] in Amsterdam met een rolstoelfiets naar peutergym gegaan. Toen de gym was afgelopen, heeft [verdachte] [slachtoffer] meegenomen naar de hal. [verdachte] was bezig een rapportage op te stellen op haar telefoon. Het lukte haar echter niet om deze op te slaan en te verzenden. [verdachte] heeft [slachtoffer] vervolgens klaargemaakt om terug te gaan naar de groep op [naam kinderdagcentrum] . Ze heeft haar in de buggy gezet en haar borstschild en heupgordel vastgemaakt. [verdachte] is naar buiten gegaan en heeft de buggy op het plateau aan de voorkant van de rolstoelfiets gereden. Vervolgens heeft zij gecontroleerd of het plateau horizontaal stond en vastgeklikt was en een borgpen vastgemaakt. Zij heeft toen de buggy op de rem gezet en een tasje achter in de buggy van [slachtoffer] gezet. Zij vroeg zich af hoe laat het was en heeft dit bekeken op haar telefoon. Zij schrok van de tijd en raakte daardoor gespannen, ook omdat het opslaan en verzenden van de rapportage niet was gelukt. Normaal gesproken zou zij drie haken van de rolstoelfiets aan de buggy hebben vastgemaakt en een gordel over [slachtoffer] en de buggy hebben gedaan. Dit heeft zij op die dag niet gedaan. [verdachte] is vervolgens weggefietst over de stoep richting de Van Boshuizenstraat. Daar loopt de weg iets naar beneden en moest zij de bocht naar rechts nemen. Zij was zich aan het voorbereiden op deze bocht, toen de buggy van de fiets afviel en voorover klapte. [slachtoffer] kwam met haar hoofd op het wegdek. Op dat moment besefte [verdachte] dat zij vergeten was de buggy vast te zetten. [verdachte] heeft [slachtoffer] uit de buggy getild en op de grond gelegd. [slachtoffer] is vervolgens door [verdachte] en omstanders gereanimeerd. Uiteindelijk is [slachtoffer] met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. [2]
In het ziekenhuis bleek dat sprake was van letsel aan de nekwervels. Naast een al aanwezige afwijkende anatomische stand van deze wervels, was nieuw letsel te zien. In de op het ongeval volgende dagen werd [slachtoffer] beademd en heeft multidisciplinair overleg plaatsgevonden over eventuele operatieve ingrepen. Operatief stabiliseren van de wervels bleek mogelijk, maar zou moeilijk zijn en zou reeds aanwezige schade niet kunnen verbeteren. [slachtoffer] zou blijvende verlammingsverschijnselen hebben en neuropathische pijnen overhouden. Revalidatie zou niet goed mogelijk zijn omdat [slachtoffer] in dit verband niet te instrueren was. In overleg met de ouders werd besloten tot niet verder behandelen en het staken van de beademing. Op 29 juni 2021 is [slachtoffer] overleden. [3]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Door de officier van justitie is, samengevat, aangevoerd dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met een bijzondere zorgplicht die op haar rustte. Omdat [verdachte] vanuit haar werk de zorg had over [slachtoffer] , mocht van haar een grotere mate van zorgvuldigheid worden verwacht dan van een gemiddeld persoon. [verdachte] diende bij het gebruik van de rolstoelfiets een aantal essentiële veiligheidshandelingen te verrichten en kon het zich hierbij niet permitteren om afgeleid te zijn. Dat is wel gebeurd. [verdachte] heeft daardoor de buggy van [slachtoffer] niet goed vastgemaakt aan de rolstoelfiets. Zij heeft niet beseft wat zij wel had moeten beseffen. Dit leidt tot een strafbare vorm van schuld: [verdachte] heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Dit betekent dat het overlijden van [slachtoffer] aan de schuld van [verdachte] te wijten is.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken. [verdachte] heeft een menselijke fout gemaakt en is slechts op een enkel moment onoplettend geweest. Dit is, hoe erg de gevolgen ook zijn, niet voldoende voor het verwijt dood door schuld. Het handelen van [verdachte] moet worden afgezet tegen het handelen van een vergelijkbare persoon in haar positie: de redelijk bekwame beroepsgenoot. [verdachte] is een zorgvuldig vakvrouw die is gespitst op de veiligheid van de kinderen die aan haar zorg zijn toevertrouwd. Dat blijkt ook uit de verklaringen van de ouders van andere kinderen die [verdachte] begeleidt. Dat [verdachte] desondanks de haken en de gordel van de rolstoelfiets niet aan de buggy heeft vastgemaakt, valt wetenschappelijk te verklaren. Uit de notitie van prof. dr. E. Otten en M. Wiedemeijer (M.Sc.) volgt dat het bij het zekeren van de rolstoelfiets gaat om een reeks functionele handelingen die normaal steeds in dezelfde volgorde uitgevoerd worden. In het brein worden bewegingen in een dergelijke reeks in een functionele volgorde opgeroepen door elkaar. Het nadeel van dergelijke automatische opslag en uitvoering van bewegingen is dat als de reeks verbroken wordt, zoals in dit geval gebeurd is, de volgende stap in de beweging niet meer automatisch opgeroepen wordt. Volgens Otten en Wiedemeijer gaat het hier om één enkele voor de hand liggende fout bij het uitvoeren van een reeks geautomatiseerde bewegingen die de mogelijkheid opende voor het ongeval. Dat [verdachte] één moment van verslapping heeft gehad, kan haar dan ook niet in strafrechtelijke zin worden verweten.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat niet voorzienbaar was dat er een dodelijk ongeval zou plaatsvinden doordat de buggy niet goed aan de rolstoelfiets was vastgemaakt. Hier is ook geen technisch onderzoek naar gedaan. Verder is het de vraag of het overlijden van [slachtoffer] in redelijkheid aan de fout van [verdachte] kan worden toegerekend, nu nadien besloten is de behandeling van [slachtoffer] te staken. Ook om deze redenen moet [verdachte] worden vrijgesproken.
Tot slot is van roekeloosheid in ieder geval geen sprake, omdat [verdachte] niet welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of het aan de schuld van [verdachte] te wijten is dat [slachtoffer] is overleden, dient de rechtbank de volgende vragen te beantwoorden:
Had [verdachte] een zorgplicht ten opzichte van [slachtoffer] en zo ja, heeft zij deze geschonden?
Bestaat er voldoende oorzakelijk verband tussen het schenden van die zorgplicht en het overlijden van [slachtoffer] (de causaliteitsvraag)?
Kan van het schenden van de zorgplicht aan [verdachte] ten minste een aanmerkelijk verwijt worden gemaakt?
De zorgplicht ten opzichte van [slachtoffer] en schending van die zorgplicht
Naar het oordeel van de rechtbank rustte op [verdachte] als ambulant begeleidster van [slachtoffer] de zorgplicht om bij gebruik van de rolstoelfiets er voor te zorgen dat de buggy van [slachtoffer] volledig gezekerd was voordat zij ging fietsen. De gebruikte rolstoelfiets had verschillende zekeringsonderdelen die ertoe dienden de veiligheid van [slachtoffer] in het verkeer te waarborgen. [verdachte] diende in dit geval onder andere drie haken aan de buggy te bevestigen en een gordel bij [slachtoffer] om te doen. Dit heeft [verdachte] op 25 juni 2021 niet gedaan. Daarmee heeft zij de op haar rustende zorgplicht geschonden.
De causaliteitsvraag
Er dient een zodanig causaal verband te bestaat tussen het schenden van deze zorgplicht en het overlijden van [slachtoffer] dat dit gevolg redelijkerwijs aan het handelen van [verdachte] kan worden toegerekend. Daarnaast dient het gevolg redelijkerwijs voorzienbaar te zijn geweest voor [verdachte] op het moment dat zij haar zorgplicht schond. Naar het oordeel van de rechtbank kan het overlijden van [slachtoffer] aan de zorgplichtschending door [verdachte] worden toegerekend en was dit ook een voorzienbaar gevolg.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de haken en gordel er bij uitstek toe dienden om de veiligheid van [slachtoffer] in het verkeer te waarborgen. Zonder zekering is de buggy instabiel en dat brengt grote risico’s met zich mee in iedere verkeerssituatie. Men dient er rekening mee te houden dat in dat geval een ernstig ongeluk kan gebeuren, waarbij degene die in de buggy zit kan komen te overlijden. Bij een kwetsbare verkeersdeelnemer als [slachtoffer] is het risico op overlijden des te groter. Tot ieders verdriet heeft dit risico zich in dit geval ook verwezenlijkt. De buggy is losgekomen van de rolstoelfiets en [slachtoffer] heeft als gevolg daarvan ernstig letsel opgelopen. De keuze om [slachtoffer] niet te behandelen, stond in directe relatie met het letsel dat door het ongeval is veroorzaakt. Deze keuze is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden begrijpelijk. Het overlijden van [slachtoffer] kan daarom in redelijkheid worden toegerekend aan de zorgplichtschending door [verdachte] .
Een en ander maakt dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de zorgplichtschending door [verdachte] en het overlijden van [slachtoffer] .
De mate van schuld
Daarmee is echter nog geen sprake van schuld in strafrechtelijke zin. Daarvoor is vereist dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid. In dit geval is daarbij van belang dat [verdachte] handelde als zorgverlener. Op een zorgverlener rust namelijk een grotere mate van verantwoordelijkheid. In haar functie als ambulant begeleidster mochten aan [verdachte] hogere eisen worden gesteld dan aan een gemiddeld mens als het gaat om bijvoorbeeld voorzichtigheid en oplettendheid. Het handelen van [verdachte] wordt afgezet tegen het handelen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot.
Verder wordt schuld in strafrechtelijke zin onderscheiden in bewuste schuld en onbewuste schuld. Bewuste schuld doet zich voor als iemand zich wel heeft gerealiseerd dat zijn handelen of nalaten een bepaald risico in het leven zou roepen of bepaalde gevolgen zou kunnen hebben, maar dit risico heeft onderschat. Van onbewuste schuld is sprake wanneer iemand zich geen moment heeft gerealiseerd dat hetgeen hij deed of naliet schadelijk of gevaarlijk was. In dat geval heeft men zich niet beseft wat men zich wel hoorde te beseffen en daarmee een bepaalde norm overtreden.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van onbewuste schuld. Op het moment dat [verdachte] [slachtoffer] op de rolstoelfiets zette, was zij met haar hoofd niet volledig bij de veiligheidshandelingen die zij in dit kader moest verrichten. Zij heeft de tijd op haar telefoon gecontroleerd en is daarna vergeten de drie haken en de gordel te bevestigen. Afgemeten tegen de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot, mocht van [verdachte] echter worden verwacht dat zij de betreffende veiligheidshandelingen met meer aandacht had verricht. Bij het verrichten van dergelijke belangrijke handelingen kon zij het zich in de rol van ambulant begeleidster niet veroorloven om afgeleid te zijn.
De door de verdediging aangedragen notitie van Otten en Wiedemeijer maakt dit niet anders. Deze notitie verklaart naar het oordeel van de rechtbank slechts waarom [verdachte] zich niet heeft gerealiseerd dat zij de buggy niet goed heeft gezekerd toen zij de buggy met [slachtoffer] op de rolstoelfiets plaatste. Voor veel mensen zal de door Otten en Wiedemeijer omschreven werking van het brein herkenbaar zijn, maar dit neemt de schuld in strafrechtelijke zin voor [verdachte] als zorgverlener niet weg.
Naar het oordeel van de rechtbank mag namelijk van [verdachte] als zorgverlener van een extra kwetsbare persoon als [slachtoffer] ook worden verwacht dat zij na het uitvoeren van de benodigde veiligheidshandelingen controleert of zij deze ook naar behoren heeft uitgevoerd voordat zij daadwerkelijk ging fietsen. Op die manier had voorkomen kunnen worden dat het onbewust niet uitvoeren van bepaalde reeks handelingen schade tot gevolg heeft. Door deze controle na te laten is sprake van meer dan één enkel moment van onoplettendheid. De rechtbank is concluderend van oordeel dat [verdachte] niet roekeloos of zeer onvoorzichtig heeft gehandeld, maar zij is wel aanmerkelijk onachtzaam en nalatig geweest.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 3.1 vervatte bewijsmiddelen dan ook bewezen dat [verdachte]
op 25 juni 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland aanmerkelijk onachtzaam en nalatig als begeleider van [slachtoffer] ,
  • de buggy, waarin [slachtoffer] zich bevond, op het plateau van de fiets (merk Van Raam) heeft gezet en
  • vervolgens meerdere ladingzekeringsonderdelen niet aan de buggy heeft vastgemaakt en de veiligheidsgordel niet om voornoemde [slachtoffer] heeft gedaan en
  • vervolgens weg is gereden,
waarna de buggy, waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond, van de fiets is afgevallen, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van [verdachte]

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

7.Geen straf of maatregel

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd aan [verdachte] geen straf of maatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] heeft zich ook op het standpunt gesteld dat aan haar geen straf of maatregel opgelegd zou moeten worden. Hij heeft er daarnaast op gewezen dat een veroordeling grote gevolgen zal hebben voor [verdachte] , omdat zij dan geen verklaring omtrent het gedrag meer kan krijgen. [verdachte] is een gepassioneerde zorgverlener die leeft voor haar werk. Het zal voor haar buitengewoon zwaar zijn als zij naast de verantwoordelijkheid die zij voelt voor het gebeurde ook haar werk niet meer kan uitoefenen. Bovendien zou het ook voor de zwaar gehandicapte kinderen die [verdachte] begeleidt en voor hun ouders rampzalig zijn. [verdachte] betekent erg veel voor hen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om aan [verdachte] geen straf of maatregel op te leggen. Dit oordeel zal de rechtbank hieronder toelichten.
Op 29 juni 2021 is de toen elfjarige [slachtoffer] overleden. De dood van een kind is voor ouders het grootst mogelijke verlies. De ouders, de zus en het broertje van [slachtoffer] werden op 25 juni 2021 volkomen onverwacht geconfronteerd met een ingrijpend ongeval en moesten vier dagen later afscheid nemen van [slachtoffer] . Sindsdien moeten zij verder leven met dit grote gemis. De ouders van [slachtoffer] hebben op zitting hun spreekrecht uitgeoefend en ook is een brief voorgelezen van [naam zus slachtoffer] , de zus van [slachtoffer] , en een filmpje getoond. Hieruit blijkt van een warm gezin en van een sterke en bijzondere band tussen [slachtoffer] en alle gezinsleden. Het verlies van [slachtoffer] heeft grote impact op het gezin en het verdriet om het gemis van [slachtoffer] is nog altijd enorm.
De ouders van [slachtoffer] hebben de verantwoordelijkheid voor [slachtoffer] op 25 juni 2021 overgedragen aan [verdachte] . Zoals eerder aangegeven bracht die verantwoordelijkheid een zorgplicht met zich. Deze zorgplicht heeft [verdachte] onvoldoende gestalte gegeven, met onomkeerbaar leed tot gevolg.
Naast deze omstandigheden is van belang dat de rechtbank er van overtuigd is dat [verdachte] nooit de intentie heeft gehad om haar zorgplicht te verzaken en dat zij nooit heeft gewild dat [slachtoffer] iets zou overkomen. Integendeel. De verdediging heeft diverse verklaringen overgelegd van ouders van kinderen die [verdachte] tot op heden begeleidt. Hieruit komt een beeld naar voren van een bevlogen, liefdevolle en zorgvuldige begeleidster, die bijzondere aandacht heeft voor wat de kinderen nodig hebben en zo een bijzondere band met hen weet op te bouwen. [verdachte] is erg gesteld op de kinderen waarmee zij werkt. Dit gold uiteraard ook voor [slachtoffer] . Het overlijden van [slachtoffer] is daarmee ook voor [verdachte] een schokkende ervaring geweest, waar zij tot op heden zwaar onder gebukt gaat en die zij de rest van haar leven met zich zal moeten dragen.
Bij de beoordeling van de vraag of in deze zaak een straf moet worden opgelegd, neemt de rechtbank verder in aanmerking of dit een van de door de wetgever beoogde strafdoelen dient. De klassieke strafdoelen zijn de generale en de speciale preventie (voorkomen dat een ander een strafbaar feit pleegt of dat [verdachte] nogmaals een strafbaar feit pleegt) en vergelding.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze strafdoelen in dit geval, waarin sprake is van onbewuste schuld, niet aan de orde. Het is niet aannemelijk dat het gedrag van [verdachte] of andere zorgverleners beïnvloed wordt door een (dreigende) gevangenis- of taakstraf. Een dergelijke straf valt immers in het niet bij het schuldgevoel dat zij ervaren als iemand door hun toedoen ernstig letsel oploopt of komt te overlijden. Verder is de maatschappij naar het oordeel van de rechtbank niet gediend bij het opleggen van een straf aan [verdachte] . De oplegging van een straf neemt het verdriet om het verlies van [slachtoffer] niet weg, terwijl het voor [verdachte] – die al zwaar te lijden heeft onder groot schuldgevoel – slechts extra leed toevoegt. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden voldoende dat met dit vonnis is vastgesteld dat [verdachte] in strafrechtelijke zin schuld heeft aan het overlijden van [slachtoffer] .
De rechtbank zal daarom geen straf of maatregel aan [verdachte] opleggen.
De rechtbank hecht er tot slot aan op te merken dat deze veroordeling wat haar betreft niet met zich zou moeten brengen dat [verdachte] in de toekomst haar werk als ambulant begeleidster niet meer kan uitoefenen, doordat haar een verklaring omtrent het gedrag zou worden geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding te veronderstellen dat onder verantwoordelijkheid van [verdachte] een grotere kans op het maken van fouten bestaat dan onder verantwoordelijkheid van andere hulpverleners. Sterker nog, [verdachte] zal door hetgeen gebeurd is mogelijk zelfs zorgvuldiger zijn dan anderen.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris, d.d. 7 juli 2022.
3.Schouwverslag d.d. 29 juni 2021, opgesteld door forensisch arts drs. K. Bakker.