ECLI:NL:RBAMS:2022:6714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
81.172235.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het uit winstbejag behulpzaam zijn van een ander bij het wederrechtelijk verblijf in Nederland; Geldboete voor mensensmokkel

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel en het uit winstbejag behulpzaam zijn van een ander bij wederrechtelijk verblijf in Nederland. De zaak kwam ter terechtzitting op 3 november 2022, waar de officier van justitie, mr. M. van Ling, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1971, had samen met zijn vrouw een au pair in huis, die na afloop van haar au pair-periode van 2012 tot 2017 bij hen bleef wonen. De tenlastelegging omvatte het (mede)plegen van mensensmokkel en het helpen van de au pair bij haar wederrechtelijk verblijf in Nederland.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn vrouw de au pair na haar au pair-periode in huis hebben gehouden, terwijl zij wisten dat haar verblijf in Nederland wederrechtelijk was. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het uit winstbejag behulpzaam zijn, omdat niet bewezen was dat hij handelde met de intentie om financieel voordeel te behalen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn vrouw de au pair uit humanitaire overwegingen hielpen, gezien de omstandigheden waarin de au pair zich bevond na het overlijden van haar moeder.

Voor het tweede feit, mensensmokkel, achtte de rechtbank het bewezen dat de verdachte de au pair in juli 2017 naar Spanje heeft gebracht, wetende dat zij illegaal was in de landen die hij doorkruiste. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in nauwe samenwerking met een ander handelde, waardoor hij van deze strafverzwarende omstandigheid werd vrijgesproken. De rechtbank legde een geldboete van € 2.500,- op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank weegt de specifieke omstandigheden van de zaak zwaarder dan de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf had gevorderd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 81.172235.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.172235.22
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Ling en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.W.P. Beijen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte en zijn vrouw, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), hebben in 2011 een au pair, [naam au pair] (hierna: [naam au pair] ), in huis gehad. Na afloop van de au pair-periode is [naam au pair] bij verdachte en [medeverdachte] van 2012 tot 2017 blijven inwonen en heeft zij tegen betaling het gezin ondersteund in het huishouden en bij het zorgen voor de kinderen. Aan het eind van het verblijf in Nederland heeft verdachte [naam au pair] naar Barcelona gebracht. Dit feitencomplex is - kort gezegd - ten laste gelegd als
(mede)plegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij wederrechtelijk verblijf in Nederland (art. 197a lid 2 Sr);
(mede)plegen van mensensmokkel (art. 197a lid 1 Sr).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten als medepleger heeft begaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat bij feit 1 geen sprake is geweest van ‘winstbejag’, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Mocht er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake zijn geweest van winstbejag dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte uit noodtoestand heeft gehandeld. Verdachte zou [naam au pair] uit humanitaire gronden te hulp zijn geschoten en hij mocht deze humanitaire gronden ook voorrang geven op het naleven van de wet. Bovendien bestond er voor verdachte geen andere mogelijkheid om haar te helpen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van feit 2, maar stelt wel dat daarbij geen sprake was van medeplegen. Ook bij feit 2 heeft de verdediging bepleit dat er sprake is geweest van een noodtoestand, waardoor verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1 (vrijspraak)
Op basis van het dossier en de behandeling op zitting staat vast dat verdachte en [medeverdachte] [naam au pair] na afloop van de periode dat zij haar mochten huisvesten als au pair in huis hebben gehouden en dat zij toen wederrechtelijk in Nederland verbleef.
Verdachte en [medeverdachte] wisten ook dat het verblijf van [naam au pair] in Nederland vanaf 15 januari 2012 wederrechtelijk was. Doordat verdachte en [medeverdachte] [naam au pair] hebben betaald voor de huishoudelijke taken die zij verrichtte en door haar te huisvesten, zijn zij haar behulpzaam geweest bij haar wederrechtelijke verblijf in Nederland. Hierover verschillen het Openbaar Ministerie en de verdediging ook niet van mening.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging verschillen wel van mening over het antwoord op de vraag of verdachte en [medeverdachte] [naam au pair] ‘uit winstbejag’ behulpzaam zijn geweest. Van handelen uit winstbejag is sprake als het handelen gericht is op het verkrijgen van een financieel of ander materieel voordeel, maar niet is vereist dat het beoogde voordeel daadwerkelijk wordt behaald. Voor het oordeel dat geen sprake was van handelen uit winstbejag is het volgende van belang.
Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard en met stukken onderbouwd dat voordat [naam au pair] als au pair bij hen kwam, zij een andere au pair hadden en dat zij van plan waren om na [naam au pair] ’s oorspronkelijk geplande vertrek in 2012 een andere au pair in huis te nemen.
Verdachte, [medeverdachte] en [naam au pair] hebben het volgende verklaard over waarom uiteindelijk is besloten om in 2012 niet een andere au pair in huis te nemen, maar om [naam au pair] in huis te laten blijven. In 2011 is de moeder van [naam au pair] in de Filipijnen na een ziekbed overleden, met schulden tegen woekerrente voor [naam au pair] en haar familie als gevolg. [naam au pair] vreesde dat zij de schulden niet kon aflossen als zij terug zou keren naar de Filipijnen en heeft aan verdachte en [medeverdachte] gevraagd of zij bij de familie kon blijven om geld te verdienen om de schulden af te lossen. Verdachte en [medeverdachte] hebben vervolgens besloten dat [naam au pair] bij hen kon blijven en dat zij haar taken zou blijven verrichten ten behoeve van de familie, omdat zij zich genoodzaakt voelden haar te helpen. Vanaf 2012 ontving [naam au pair] hiervoor – naast kost en inwoning – ongeveer € 1.200,- per maand. Deze vergoeding is meer dan tweemaal hoger dan de vergoeding die [naam au pair] als au pair ontving en die de nieuwe au pair waarmee verdachte en [medeverdachte] bezig waren, zou hebben ontvangen.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte en [medeverdachte] uit winstbejag hebben gehandeld. Verdachten hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij [naam au pair] hebben willen helpen, zodat van dat scenario in het voordeel van verdachten wordt uitgegaan. De enkele omstandigheid dat zij ten opzichte van het alternatief van het inhuren van een fulltimekracht tegen het minimumloon goedkoper uit zijn geweest, maakt niet dat zij wel met winstbejag hebben gehandeld. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat gebleken is dat voor verdachte en [medeverdachte] een fulltimekracht geen reëel alternatief is geweest, maar dat zij juist bezig waren met het laten overkomen van een nieuwe au pair. In vergelijking met een nieuwe au pair zijn zij juist significant duurder uit geweest. Daarbij is niet gebleken dat verdachte en [medeverdachte] voor de periode na het geplande vertrek van [naam au pair] in 2012 geen nieuwe au pair hadden kunnen krijgen of dat zij [naam au pair] meer of andere werkzaamheden hebben laten verrichten dan door een au pair verricht hadden kunnen worden.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank verdachte van feit 1 zal vrijspreken.
3.3.2.
Feit 2 (bewezenverklaring)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich als pleger schuldig heeft gemaakt aan feit 2. Verdachte heeft bekend dat hij in juli 2017 [naam au pair] vanuit Nederland, via België en Frankrijk, naar Spanje heeft gebracht en dat hij wist dat [naam au pair] illegaal was in die landen. Verdachte heeft verklaard dat hij hiermee wilde voorkomen dat [naam au pair] in de illegaliteit zou belanden. [naam au pair] zou in Spanje een verblijfstitel kunnen verkrijgen en dat is na enkele jaren ook werkelijkheid geworden.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte daarbij nauw en bewust met een ander, in het bijzonder [medeverdachte] , heeft samengewerkt, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van deze strafverzwarende omstandigheid.
De bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 3 november 2022.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam au pair] van 6 maart 2020 bij de rechter-commissaris (losbladig).
Een geschrift, te weten een presentatieslide bij de verhoren van verdachte en [medeverdachte] (DOC-006-15, pag. 309).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3.2. opgegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
omstreeks 18 juli 2017 tot en met 19 juli 2017 in Nederland, België, Frankrijk en Spanje, een persoon, te weten [naam au pair] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en doorreis door Spanje, België en Frankrijk, en haar daartoe gelegenheid en middelen heeft verschaft, door
  • [naam au pair] met de auto naar Barcelona te brengen en
  • de reis van Amstelveen naar Barcelona te organiseren, en
  • deze reis voor [naam au pair] te bekostigen,
terwijl hij, verdachte, wist dat die toegang en doorreis wederrechtelijk waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De verdediging heeft een beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond, namelijk dat verdachte het bewezen feit heeft begaan door overmacht in de zin van een noodtoestand. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat de financiële noodsituatie van [naam au pair] ook heeft gemaakt dat de reis naar Spanje het gevolg is geweest van overmacht.
Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte stond voor de noodzaak te kiezen uit onderling tegenstrijdige plichten en belangen en dat hij daarbij met het plegen van het strafbare feit de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.
Op basis van het dossier en de verhandeling ter terechtzitting gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte [naam au pair] naar Barcelona heeft gebracht, omdat zij zich in het nauw gedreven voelde doordat zij werd aangesproken door een inspecteur. Daarmee is vooral gehandeld ter voorkoming van het ontdekken van het illegale verblijf van [naam au pair] in Nederland en bij het gezin van verdachte. Dat is geen belang dat het plegen van het strafbare feit van mensensmokkel rechtvaardigt. Daarmee vindt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld vanuit een overmachtssituatie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de opgelegde bestuurlijke boete, het strafblad van verdachte, het ontbreken van recidivegevaar, de gevolgen van het door een strafrechtelijke veroordeling wellicht niet kunnen verkrijgen van een verklaring omtrent goed gedrag en de omstandigheid dat [naam au pair] niet slecht is behandeld.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een geldboete op van € 2.500,-. Daarvoor is het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel, doordat hij zijn voormalig au pair vanuit Nederland naar Barcelona heeft gebracht, toen bestuursrechtelijke handhaving dreigde. Daarmee heeft verdachte het overheidsbeleid om illegaal verblijf in Nederland en andere delen van de Europese Unie tegen te gaan, gefrustreerd.
In het voordeel van verdachte betrekt de rechtbank dat verdachte het feit in het geheel niet uit financiële motieven heeft gepleegd. Vast staat dat verdachte dit feit heeft gepleegd met de bedoeling om te voorkomen dat [naam au pair] in de illegaliteit zou belanden. Ook is gebleken dat verdachte tijdens de smokkel goed voor [naam au pair] heeft gezorgd. Dit is tijdens de zitting bevestigd door [naam au pair] die tijdens het uitoefenen van het spreekrecht aangaf dat verdachte haar leven in positieve zin heeft veranderd door hij haar te helpen en naar Spanje te brengen. Deze specifieke omstandigheden van dit geval, maken ook dat het bestaande oriëntatiepunt voor mensensmokkel in deze zaak geen passend vertrekpunt is voor het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak rekening te houden met de eerder opgelegde bestuurlijke boete in verband met het overtreden van de Wet arbeid vreemdelingen. Daarvoor is van belang dat deze boete is opgelegd in verband met het feitencomplex dat aan feit 1 – waarvan verdachte wordt vrijgesproken – ten grondslag ligt, en niet (ook) aan het feitencomplex dat aan feit 2 ten grondslag ligt.
De rechtbank houdt tot slot rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 5 september 2017, de dag waarop de woning van verdachte in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is doorzocht. De rechtbank doet ruim vijf jaar later, op 17 november 2022 uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een andere redelijke termijn dan de standaardtermijn van twee jaar. Hoewel op verzoek van de verdediging [naam au pair] op twee verschillende momenten als getuige is gehoord, kan niet gezegd worden dat de vertraging hoofdzakelijk voor rekening van de verdediging moet komen. De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn door de op te leggen geldboete te matigen. Indien geen sprake zou zijn geweest van een overschrijding, zou de rechtbank aan verdachte een geldboete van € 3.000,- hebben opgelegd.
De rechtbank legt een beduidend lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Dit komt aan de ene kant omdat de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring is gekomen dan waarvan de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis uitging en daarnaast ook omdat de rechtbank de ernst van het feit, in de specifieke omstandigheden van dit geval, anders weegt dan de officier van justitie.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 (oud), 24c (oud), 63, 197a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
mensensmokkel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 2.500,-(tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 35 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.