ECLI:NL:RBAMS:2022:6713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
81.172752.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het uit winstbejag behulpzaam zijn van een ander bij het wederrechtelijk verblijf in Nederland en van mensensmokkel

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met haar man een au pair in huis had. De au pair, die in 2011 bij hen kwam, bleef na afloop van haar au pair-periode van 2012 tot 2017 bij hen inwonen en hielp hen met huishoudelijke taken en de zorg voor hun kinderen. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het (mede)plegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij wederrechtelijk verblijf in Nederland en mensensmokkel. De rechtbank heeft op 3 november 2022 de zaak behandeld en op basis van de verklaringen van de verdachte, haar man en de au pair, alsook de omstandigheden waaronder de au pair in Nederland verbleef, geoordeeld dat er geen sprake was van winstbejag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar man de au pair uit humanitaire overwegingen hielpen, en niet met het doel om financieel voordeel te behalen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit.

Wat betreft het tweede feit, de mensensmokkel, oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar man. De rechtbank stelde vast dat alleen de man de au pair naar Spanje had gebracht en dat de verdachte geen materiële of intellectuele bijdrage had geleverd aan deze handeling. Daarom sprak de rechtbank ook de verdachte vrij van het tweede feit. De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet bewezen was en sprak de verdachte van beide feiten vrij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 81.172752.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.172752.22
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Ling en van wat verdachte en haar raadsman mr. J.W.P. Beijen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte en haar man, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), hebben in 2011 een au pair, [naam au pair] (hierna: [naam au pair] ), in huis gehad. Na afloop van de au pair-periode is [naam au pair] bij verdachte en [medeverdachte] van 2012 tot 2017 blijven inwonen en heeft zij tegen betaling het gezin ondersteund in het huishouden en bij het zorgen voor de kinderen. Aan het eind van het verblijf in Nederland heeft [medeverdachte] [naam au pair] naar Barcelona gebracht. Dit feitencomplex is kort gezegd ten laste gelegd als
(mede)plegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij wederrechtelijk verblijf in Nederland (art. 197a lid 2 Sr);
(mede)plegen van mensensmokkel (art. 197a lid 1 Sr).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten als medepleger heeft begaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat bij feit 1 geen sprake is geweest van ‘winstbejag’, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Mocht er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake zijn geweest van winstbejag dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte uit noodtoestand heeft gehandeld. Verdachte zou [naam au pair] uit humanitaire gronden te hulp zijn geschoten en zij mocht deze humanitaire gronden ook voorrang geven op het naleven van de wet. Bovendien bestond er voor verdachte geen andere mogelijkheid om haar te helpen.
De verdediging acht niet bewezen dat verdachte als (mede)pleger kan worden aangemerkt voor feit 2 zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1
Op basis van het dossier en de behandeling op zitting staat vast dat verdachte en [medeverdachte] [naam au pair] na afloop van de periode dat zij haar mochten huisvesten als au pair in huis hebben gehouden en dat zij toen wederrechtelijk in Nederland verbleef.
Verdachte en [medeverdachte] wisten ook dat het verblijf van [naam au pair] in Nederland vanaf 15 januari 2012 wederrechtelijk was. Doordat verdachte en [medeverdachte] [naam au pair] hebben betaald voor de huishoudelijke taken die zij verrichtte en door haar te huisvesten, zijn zij haar behulpzaam geweest bij haar wederrechtelijke verblijf in Nederland. Hierover verschillen het Openbaar Ministerie en de verdediging ook niet van mening.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging verschillen wel van mening over het antwoord op de vraag of verdachte en [medeverdachte] [naam au pair] ‘uit winstbejag’ behulpzaam zijn geweest. Van handelen uit winstbejag is sprake als het handelen gericht is op het verkrijgen van een financieel of ander materieel voordeel, maar niet is vereist dat het beoogde voordeel daadwerkelijk wordt behaald. Voor het oordeel dat geen sprake was van handelen uit winstbejag is het volgende van belang.
Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard en met stukken onderbouwd dat voordat [naam au pair] als au pair bij hen kwam, zij een andere au pair hadden en dat zij van plan waren om na [naam au pair] ’s oorspronkelijk geplande vertrek in 2012 een andere au pair in huis te nemen.
Verdachte, [medeverdachte] en [naam au pair] hebben het volgende verklaard over waarom uiteindelijk is besloten om in 2012 niet een andere au pair in huis te nemen, maar om [naam au pair] in huis te laten blijven. In 2011 is de moeder van [naam au pair] in de Filipijnen na een ziekbed overleden, met schulden tegen woekerrente voor [naam au pair] en haar familie als gevolg. [naam au pair] vreesde dat zij de schulden niet kon aflossen als zij terug zou keren naar de Filipijnen en heeft aan verdachte en [medeverdachte] gevraagd of zij bij de familie kon blijven om geld te verdienen om de schulden af te lossen. Verdachte en [medeverdachte] hebben vervolgens besloten dat [naam au pair] bij hen kon blijven en dat zij haar taken zou blijven verrichten ten behoeve van de familie, omdat zij zich genoodzaakt voelden haar te helpen. Vanaf 2012 ontving [naam au pair] hiervoor – naast kost en inwoning – ongeveer € 1.200,- per maand. Deze vergoeding is meer dan tweemaal hoger dan de vergoeding die [naam au pair] als au pair ontving en die de nieuwe au pair waarmee verdachte en [medeverdachte] bezig waren, zou hebben ontvangen.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte en [medeverdachte] uit winstbejag hebben gehandeld. Verdachten hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij [naam au pair] hebben willen helpen, zodat van dat scenario in het voordeel van verdachten wordt uitgegaan. De enkele omstandigheid dat zij ten opzichte van het alternatief van het inhuren van een fulltimekracht tegen het minimumloon goedkoper uit zijn geweest, maakt niet dat zij wel met winstbejag hebben gehandeld. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat gebleken is dat voor verdachte en [medeverdachte] een fulltimekracht geen reëel alternatief is geweest, maar dat zij juist bezig waren met het laten overkomen van een nieuwe au pair. In vergelijking met een nieuwe au pair zijn zij juist significant duurder uit geweest. Daarbij is niet gebleken dat verdachte en [medeverdachte] voor de periode na het geplande vertrek van [naam au pair] in 2012 geen nieuwe au pair hadden kunnen krijgen of dat zij [naam au pair] meer of andere werkzaamheden hebben laten verrichten dan door een au pair verricht hadden kunnen worden.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank verdachte van feit 1 zal vrijspreken.
3.3.2.
Feit 2
Op basis van het dossier en de behandeling op zitting staat vast dat [medeverdachte] degene is geweest die [naam au pair] vanuit Nederland, via België en Frankrijk, naar Spanje heeft gebracht. De rechtbank vindt niet bewezen dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte. Daarvoor is het volgende van belang.
De feitelijke gedragingen zijn in dit geval alleen door [medeverdachte] gepleegd. Als geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering kan toch sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, indien de andere verdachte een materiele en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het strafbare feit die van voldoende gewicht is.
De betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde mensensmokkel is in de tenlastelegging uitgewerkt in een viertal gedragingen. De rechtbank kan niet vaststellen dat de aan [naam au pair] ter beschikking gestelde bankrekening aan haar ter beschikking is gesteld met het oog op het toegang krijgen tot en de doorreis door België, Frankrijk en Spanje. Verder blijkt uit de stukken dat het niet verdachte, maar [medeverdachte] is geweest die de reis naar Spanje heeft betaald. Ook blijkt uit het dossier dat de reis naar Spanje een min of meer spontane actie van [medeverdachte] is geweest, nadat [naam au pair] door de inspecteur werd aangesproken. Daarmee is de reis door [medeverdachte] georganiseerd en niet is gebleken dat verdachte aan de organisatie daarvan een bijdrage heeft geleverd. Tot slot is de omstandigheid dat verdachte niet meeging, maar thuis achterbleef geen gedraging die een materiële of intellectuele bijdrage levert aan het door [naam au pair] verkrijgen van toegang tot of doorreis door België, Frankrijk of Spanje.
Gelet hierop is niet bewezen dat verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de door [medeverdachte] gepleegde mensensmokkel.
De rechtbank zal verdachte daarom ook van feit 2 vrijspreken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.