Op 26 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Metropolitan Court of Budapest op 10 november 2021. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1983, die wordt verdacht van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, medeplegen van mishandeling en diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de [nationaliteit] nationaliteit heeft. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 3 december 2021 en is behandeld op een openbare zitting waar de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. In de beoordeling van het EAB heeft de rechtbank vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bevestigd dat de opgeëiste persoon na overlevering onverwijld op de hoogte zal worden gesteld van zijn recht op verzet en dat hij in persoon zal worden geïnformeerd over de termijn voor het indienen van een verzetprocedure. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.