Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko en met de Nederlandse nationaliteit, was in Frankrijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzetgarantie die aan de opgeëiste persoon was aangeboden voldeed aan de eisen van artikel 12, sub d, van de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon heeft echter aangegeven geen gebruik te willen maken van deze verzetgarantie.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om de overlevering te weigeren, mits de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, waarbij het verzoek van de raadsman om het bevel later in te laten gaan, is afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.