ECLI:NL:RBAMS:2022:6690

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
13/228072-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Kantongerecht Dresden. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Duits recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitsluitend de Iraanse nationaliteit heeft en dat er geen terugkeergarantie kan worden gegeven, aangezien hij geen Nederlandse nationaliteit heeft.

Tijdens de zitting op 2 november 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de relevante juridische aspecten van de overlevering besproken. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat er garanties nodig zijn voor een eerlijk proces in Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Duitse autoriteiten voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/228072-22
RK nummer: 22/4133
Datum uitspraak: 16 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 8 september 2022 door het
Kantongerecht Dresden(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[inschrijvingsadres],
verblijfadres:
[verblijfsadres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.K. Ramdas, advocaat te Barendrecht, die waarnam voor mr. P. Salim, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is daarnaast bijgestaan door een tolk in de Iraanse (Farsi) taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij (alleen) de Iraanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Kantongerecht Dresden(Duitsland) van 8 september 2022 met dossiernummer
271 Gs 4084122.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De rechtbank stelt vast dat er een discrepantie bestaat tussen de vertaalde Nederlandse en de originele Duitse versie van het EAB. In de originele versie is wél een lijstfeit aangekruist en in de vertaalde versie niet. De rechtbank gaat uit van de originele Duitse versie, waarin is aangekruist dat de feiten vallen onder nummer 5 van de genoemde lijst van bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. In het dossier bevindt zich een terugkeergarantie, verstrekt door de Duitse autoriteiten op 4 oktober 2022. Deze terugkeergarantie is per abuis opgevraagd omdat er ten onrechte van uitgegaan is dat de opgeëiste persoon ook de Nederlandse nationaliteit zou hebben. Nu dit niet het geval blijkt te zijn, kan van een terugkeergarantie in het geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in Duitsland geen sprake zijn.
De raadsman heeft aangegeven op dit punt geen verweer te voeren.
De rechtbank stelt op basis van enerzijds de zich in het dossier bevindende ‘informatiestaat SKDB-persoon’ van 12 oktober 2022 en anderzijds de verklaring van de opgeëiste persoon op de zitting van 2 november 2022 vast dat de opgeëiste persoon uitsluitend de Iraanse nationaliteit heeft en niet de Nederlandse. De terugkeergarantie is ten onrechte aangevraagd en kan daarom niet geëffectueerd worden in het geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in Duitsland.

6.Artikel 11 OLW: het recht op een eerlijk proces

De raadsman heeft naar voren gebracht dat in Nederland nog een aantal strafzaken tegen de opgeëiste persoon loopt. Aan de Duitse autoriteiten dient in dat kader een aantal garanties te worden gevraagd, die inhouden dat het voor de Nederlandse advocaat mogelijk is om de opgeëiste persoon in Duitsland zonder beperkingen te kunnen te bezoeken. Wanneer die garanties er niet zijn, moet de overlevering op grond van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) geweigerd worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke garantie niet hoeft te worden gegeven en dat afspraken over het bezoeken van de opgeëiste persoon door de Nederlandse advocaat met de Duitse autoriteiten aldaar gemaakt moeten worden. In de overleveringsprocedure zijn dergelijke zaken niet relevant. Daarnaast wijst de officier van justitie erop dat ook in Duitsland het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) van toepassing zijn. Dit betekent dat er geen aanleiding bestaat om te vermoeden dat de Nederlandse advocaat zijn cliënt in Duitsland niet kan bezoeken.
De rechtbank vat het verweer van de raadsman op als een verweer op grond van artikel 11 OLW. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat (zonder een dergelijke garantie) een reëel gevaar bestaat dat het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 47 Handvest (de equivalent van artikel 6 EVRM), na overlevering wordt geschonden, stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van Duitsland geen sprake is van een
algemeenreëel gevaar van schending van dat grondrecht. Evenmin zijn er objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op grond waarvan een dergelijk gevaar (op dit moment) kan worden aangenomen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er ook in het
individuelegeval van de opgeëiste persoon op geen enkele wijze is aangevoerd dat mogelijk sprake is van een (dreigende) schending van het recht op een eerlijk proces. Het verweer slaagt niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Kantongerecht Dresden(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.