ECLI:NL:RBAMS:2022:6674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
81.149299.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude en witwassen met betrekking tot niet gemelde inkomsten en bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude en witwassen. De verdachte, geboren in 1947, was op 1 maart 2006 door de rechtbank 's-Gravenhage in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende zijn faillissement niet alle inkomsten en bankrekeningen aan de curator heeft gemeld, wat in strijd is met zijn wettelijke verplichtingen. De verdachte had naast zijn Aegon-pensioen ook andere pensioenuitkeringen en inkomsten uit een arbeidsovereenkomst met [bedrijf], die hij niet aan de curator heeft opgegeven. Dit leidde tot een benadeling van de schuldeisers, aangezien de curator niet op de hoogte was van de werkelijke financiële situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen, maar ook met de ernst van de feiten en de lange periode van fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal € 241.855,- heeft witgewassen, afkomstig uit eerdere verduisteringen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en eerlijkheid in faillissementsprocedures, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.149299.22
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedag] 1947,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 5 en 26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.I.M. Geertsema en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude doordat hij buiten medeweten van de curator de beschikking had over (meer) looninkomsten, (meer) pensioeninkomsten, (meer) bankrekeningen en grote (uit misdrijf afkomstige) contante geldbedragen die op voornoemde bankrekeningen zijn gestort. Dit is ten laste gelegd als:
(mede)plegen van het schenden van zijn inlichtingenplicht aan de curator (artikel 194 Sr);
(mede)plegen van bedrieglijke bankbreuk (artikel 341 (oud) Sr);
(mede)plegen van het als failliet benadelen van schuldeisers;
(mede)plegen van witwassen (artikel 420bis Sr).
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Daarbij vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte de feiten 2, 3 en 4 als medepleger heeft begaan, samen met zijn broer [broer verdachte] (hierna: [broer verdachte] ).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt niet bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 is niet bewezen dat verdachte zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij de curator meer dan voldoende heeft geïnformeerd. Ten aanzien van feit 2 en feit 3 is niet bewezen dat verdachte gehandeld heeft ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers en/of wetende dat schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden beperkt zouden worden. Ten aanzien van feit 4 is niet bewezen dat de gestorte geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn en voor zover sprake is van een onbekend gronddelict, is onvoldoende onderzoek gedaan naar de concrete en verifieerbare verklaringen van verdachte en/of [broer verdachte] . In elk geval is ten aanzien van de verschillende feiten geen sprake van medeplegen, want [broer verdachte] was niet van alle feiten op de hoogte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Het faillissement
Verdachte is op 1 maart 2006 door de rechtbank ’s-Gravenhage in staat van faillissement verklaard, waarbij als curator is benoemd mr. [naam curator] (hierna: de curator). [2] Het faillissement van verdachte is ten tijde van de zitting nog niet opgeheven. [3]
Het meest recente faillissementsverslag in het dossier is van 12 november 2014. Hieruit komt het volgende naar voren. De eerste bespreking met verdachte heeft plaatsgevonden op 8 maart 2006. [4] Na een voorlopige uitkering aan de erkende schuldeisers bedroegen de concurrente schulden in totaal € 21.272.772,09 en het saldo van de faillissementsrekening bedroeg € 1.366.792,06. [5]
De curator heeft op 16 februari 2015 tegen verdachte aangifte gedaan van faillissementsfraude. [6]
[bedrijf] (hierna: [bedrijf] )
Verdachte heeft op 12 december 2008 een arbeidsovereenkomst getekend met [bedrijf] In deze arbeidsovereenkomst is opgenomen dat verdachte met ingang van 5 januari 2009 in dienst treedt bij [bedrijf] De arbeidsduur bedraagt 160 uur per vier weken en het salaris is € 1.385,- per vier weken. [7] Verdachte heeft verklaard dat hij tot 15 juni 2017 bij [bedrijf] heeft doorgewerkt. [8]
In een brief, gedateerd op 2 mei 2011, heeft verdachte – zakelijk weergegeven – het volgende aan de curator geschreven:
“Mijn uurloon bedraagt € 8,74. Betaald wordt conform het aantal gewerkte uren. Mocht de rechter-commissaris van mening zijn dat mijn inkomsten (minimumloon) te hoog zijn, dan zal mijn werkgever mij minder uren doen werken. [9]
Op de bijgevoegde loonafrekening is een salaris per vier weken vermeld van € 1.399,- en een netto uit te betalen bedrag van € 1.248,43. Het bankrekeningnummer waarop dit bedrag uitbetaald zal worden, staat niet op de loonafrekening vermeld. [10]
Op 6 maart 2013 heeft de curator drie woningen doorzocht en daarbij documenten in beslag genomen. [11] In een door de curator bij zijn aangifte gevoegde brief van 30 januari 2009 van verdachte aan ‘ [naam afdeling Finance] ’ (de rechtbank begrijpt: [naam afdeling Finance] van [bedrijf] ) is het volgende opgenomen:
“Zoals je weet bestaat mijn arbeidsovereenkomst uit een totaal pakket.
[directeur bedrijf] heeft per jaar een bedrag gereserveerd van € 60.000,- + lease auto + vergoeding tel/email.
Het bedrag van 60.000,- wordt afgeletterd en wel als volgt :
Afschrijving in twee jaar van een over te nemen Volvo V70. Na afloop van mijn contract wordt deze auto met mij afgewikkeld tegen een laag bedrag. ( terugkoop ) Inschatting koop circa € 25.000,- incl btw. (geen btw aftrek kweker) ( afwikkeling [naam afdeling P&O] ).
Totale loonkosten volgens de salarisadministratie.
Stuk bruto koopsom , betaald door [bedrijf] . Geen fiscaal voordeel [verdachte] ( circa € 20.000,- per jaar )
Stuk te declareren via kostendeclaraties. ( circa € 6.500,- per jaar )” [12]
In een document ‘waardering MT functie [verdachte] ’, goedgekeurd op 27 oktober 2011 door [directeur bedrijf] is – onder meer – het volgende opgenomen:
1. Waardering MT functie [verdachte]
(…)
in absolute getallen leidt dit tot een jaarsalaris van :
vast : 14,04 x € 6.400,00 = € 89.856,00
variabel € 15.000,00
maximum te behalen salaris € 104.856,00

2.hoe is dit uit te werken binnen de huidige restricties

160 x € 8,74 = €1.398,40 x 14,04 = € 19.633,53 ( salarisadministratie )
Declaratiebasis € 7.723,00 jaarbasis
aflossing lening ( afletteren ) € 62.500,00 ( aflossing lening )

sub total € 89.856,53

resultant performances ( max 15.000,00) ? ( aflossing lening )” [13]
Op 23 juni 2014 heeft de curator per brief aan verdachte gevraagd om informatie over zijn inkomen en om een overzicht van zijn bankrekeningen. [14] Op 7 juli 2014 heeft verdachte de curator naar aanleiding daarvan – zakelijk weergegeven – het volgende laten weten:
Mijn huidig salaris treft u aan op de bijgesloten loonstrook. De secundaire arbeidsvergoeding bedraagt € 100,00 per maand voor algemene dekking van kosten. Ik geniet geen andere inkomsten. De betreffende bankrekening is [rekeningnummer] ten name van [verdachte] . Ik ontvang geen niet-geldelijk ontvangen vergoedingen. [15]
De bijgevoegde salarisspecificaties over week 49-52 van het jaar 2013 vermeldt als brutosalaris een bedrag van € 1.441,29 (netto: € 1.394,22). [16]
[directeur bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), directeur van [bedrijf] , [17] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
[verdachte] stelde aanvankelijk geen prijs op een inkomen groter dan het minimumloon. We hebben geen concrete afspraken gemaakt over hoe we die overwaarde zouden verzilveren. In de praktijk zijn de afdeling P&O, in de persoon van [naam afdeling P&O] , en de afdeling Finance, in de persoon van [naam afdeling Finance] , gekomen tot een invulling in de vorm van het vergoeden van declaraties van onkosten. Om tegemoet te komen aan de wens van [verdachte] om zijn overwaarde verzilverd te krijgen, is dit aanvankelijk vertaald in gerommel met onkostenvergoedingen waaronder de aankoop van cadeaubonnen. [18]
In een aantal documenten die in beslag werden genomen onder [bedrijf] wordt bevestigd dat verdachte een gedeelte van zijn inkomsten ontving in de vorm van cadeaubonnen. [19] Ter zitting heeft verdachte dit ook verklaard. [20]
De curator heeft verklaard dat verdachte hem wel heeft geïnformeerd over zijn arbeidsovereenkomst met [bedrijf] , maar dat hij aangaf daar het minimumloon te verdienen. Doordat verdachte hem loonstroken met het minimumloon had laten zien, verkeerde de curator in de veronderstelling dat verdachte ook niet meer ontving dan het minimumloon. [21]
AOW en pensioenen
De door verdachte ontvangen AOW en pensioenen zijn onderzocht. Het grootste pensioen, van Aegon, wordt gestort op de faillissementsrekening, [22] maar de andere pensioenen zijn op andere bankrekeningen terecht gekomen.
De eenmalige pensioenuitkeringen van het ABP en Delta Lloyd zijn uitgekeerd op SNS-bankrekening [rekeningnummer] op naam van [broer verdachte] . Op deze rekening wordt verder van september 2012 tot en met maart 2016 ook het maandelijkse pensioen van Getronics/Stap uitgekeerd. Het pensioen van Getronics/Stap wordt daarna maandelijks gestort op ING-rekening [rekeningnummer] op naam van verdachte. Op die rekening wordt ook de AOW-uitkering van verdachte gestort en de maandelijkse pensioenen van Océ/PME, Unilever en Nationale Nederlanden. [23] Over de jaren 2012-2017 gaat het in totaal om € 114.087,- aan pensioen en AOW: [24]
Pensioen
2012
2013
2014
2015
2016
2017
ABP
€ 3.961,00
Delta Lloyd
€ 4.726,00
Getronics/Stap
€ 335,00
€ 1.006,00
€ 982,00
€ 974,00
€ 974,00
€ 974,00
SVB (AOW)
€ 5.258,00
€ 13.591,00
€ 14.063,00
€ 14.193,00
€ 14.549,00
€ 14.754,00
Océ/PME
€ 106,00
€ 255,00
€ 264,00
€ 264,00
€ 264,00
€ 264,00
Unilever
€ 175,00
€ 535,00
€ 554,00
€ 558,00
€ 560,00
€ 562,00
Nationale Nederlanden
€ 1.211,00
€ 3.635,00
€ 3.635,00
€ 3.635,00
€ 3.635,00
€ 3.635,00
Totaal
€ 15.772,00
€ 19.022,00
€ 19.498,00
€ 19.624,00
€ 19.982,00
€ 20.189,00
De curator heeft over deze (kleine) pensioenontvangsten verklaard dat deze hem niet op voorhand waren gemeld. De curator is van het bestaan van deze pensioenen op de hoogte geraakt door de doorzoeking in 2013 of via de postblokkade. Het was de curator niet bekend op welke rekeningen de pensioenen zijn gestort. [25]
De bankrekeningen
Op ING-bankrekening [rekeningnummer] op naam van [broer verdachte] is in de periode van 1 november 2007 tot en met 12 oktober 2009 in totaal € 137.000,- contant gestort. [26] Op 27 januari 2009 wordt op deze rekening € 956,17 ontvangen van [bedrijf] onder vermelding van “salaris” en op 17 maart 2009 € 1.000,- onder vermelding van “verkoopkosten”. [27] Na de laatste storting op 12 oktober 2009 zijn op 14 oktober 2009 nog twee betalingen verricht, waarna tot aan het moment van opheffing van de rekening alleen nog sprake is geweest van de afschrijving van bankkosten en negatieve rente. [28] Op ING-bankrekening [rekeningnummer] op naam van [broer verdachte] wordt in de periode van 12 mei 2009 tot en met 17 november 2009 in totaal € 27.262,98 (salaris en kosten) ontvangen van [bedrijf] Op 22 en 31 juli 2009 wordt in drie stortingen in totaal € 1.600.- contant gestort. [29]
Op ING-bankrekening [rekeningnummer] op naam van verdachte is in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 29 juni 2016 in totaal € 33.600,- contant gestort. In de periode van 15 juli 2014 tot en met 11 oktober 2016 wordt op deze rekening per saldo € 35.613,98 ontvangen van [bedrijf] In de periode vanaf half 2012 tot en met 3 oktober 2016 wordt daarnaast in totaal € 65.492,42 aan pensioenen en AOW op deze rekening ontvangen. [30] De bedragen die binnenkomen op deze bankrekening worden gebruikt voor allerhande uitgaven en overboekingen. [31]
Op de ING-bankrekening [rekeningnummer] op naam van [naam ex echtgenote verdachte] is tussen 23 mei 2007 en 6 juli 2016 in totaal € 69.655,- contant gestort. [32] De bedragen die binnenkomen op deze bankrekening worden gebruikt voor allerhande uitgaven en overboekingen. [33]
Op de ABN Amro-bankrekening [rekeningnummer] op naam van [broer verdachte] en/of zijn vrouw, [naam vrouw] , is tussen 14 november 2007 en 17 februari 2015 in totaal € 15.765,- contant gestort. De verbalisant die de bankrekening heeft geanalyseerd heeft op basis van de inkomsten en uitgaven de indruk dat alle gebruikelijke transacties van het gezin van [broer verdachte] over deze ABN Amro-rekening zijn gelopen. [34]
Op de SNS-bankrekening [rekeningnummer] van [broer verdachte] wordt in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 juni 2015 in totaal € 308.088,52 ontvangen van [bedrijf] De omschrijvingen verwijzen naar onder meer salaris, kosten en leningen. [35]
Op ING-bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ( [broer verdachte] ), [rekeningnummer] (verdachte) en [rekeningnummer] ( [naam ex echtgenote verdachte] ) en de ABN Amro-bankrekening [rekeningnummer] ( [broer verdachte] en/of [naam vrouw] ) wordt tussen 23 mei 2007 en 6 juli 2016 in totaal € 257.620,- contant gestort. Op ING-bankrekeningen [rekeningnummer] ( [broer verdachte] ), [rekeningnummer] ( [broer verdachte] ) en [rekeningnummer] (verdachte) en de SNS-bankrekening van [broer verdachte] wordt tussen 27 januari 2009 en 11 oktober 2016 per saldo in totaal € 372.921,65 ontvangen van [bedrijf]
Over de bankrekeningen heeft de curator verklaard dat het hem naar aanleiding van het onderzoek door de FIOD bekend is geworden dat verdachte gebruik maakte van een bankrekening op naam van zijn broer, [broer verdachte] . [36] De curator was van dat gebruik niet op voorhand door verdachte op de hoogte gesteld. Verdachte heeft bovendien de ING-bankrekening op zijn eigen naam buiten medeweten van de curator geopend. [37]
[broer verdachte] heeft verklaard dat de betalingen van [bedrijf] op zijn ING-bankrekeningen salaris en vergoedingen van zijn broer [verdachte] , verdachte, betroffen. [38] Verdachte heeft verklaard dat hij de ING-bankrekening van zijn broer maar één jaar heeft gebruikt en dat zijn broer in verband met een ruzie bij de ING een SNS-bankrekening heeft geopend. Verdachte heeft verder verklaard dat zijn pensioenen en het loon op de bankrekening van zijn broer (de rechtbank begrijpt: de SNS-bankrekening) werden gestort. Verdachte heeft verklaard dat hij die bankrekening vrijwel alleen heeft gebruikt. [39] Over de contante geldstortingen heeft verdachte verklaard dat die zijn gestort op bankrekeningen van zijn broer, op bankrekeningen van zijn ex-vrouw en op zijn eigen bankrekening. Hij heeft contant geld aan zijn broer gegeven die dit vervolgens op de ING-bankrekening heeft gestort. [40]
De eerdere veroordeling
Verdachte is op 22 februari 2006 onherroepelijk veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking, van een bedrag van ruim € 18 miljoen. [41] In 2017 was van het verduisterde geld nog ongeveer € 5,6 miljoen niet getraceerd. [42]
3.3.2. (Bewijs)overwegingen
Feit 1
De rechtbank vindt feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte de curator niet van tevoren heeft geïnformeerd dat hij naast zijn Aegon-pensioen andere pensioenuitkeringen ontving. Evenmin heeft verdachte de curator geïnformeerd dat hij gebruik maakte van ING-bankrekening [rekeningnummer] en van bankrekeningen op naam van [broer verdachte] , terwijl hij op grond van de Faillissementswet wel de plicht had om de curator van die omstandigheden op de hoogte te brengen. De voornoemde omstandigheden zijn pas aan het licht gekomen na onderzoek van de curator of van de FIOD.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de curator onvoldoende heeft ingelicht dat hij werkzaamheden voor [bedrijf] heeft verricht. Weliswaar heeft verdachte uit dat dienstverband meer inkomsten genoten dan hij aan de curator heeft gemeld, maar dat wordt verdachte blijkens de redactie van de tenlastelegging niet verweten. Dat verdachte ook in dienst was bij, of werkzaamheden verrichtte voor andere (rechts)personen blijkt niet uit het dossier. De rechtbank zal verdachte daarom van het eerste gedachtestreepje onder feit 1 vrijspreken. Verder is niet bewezen dat verdachte het feit met een ander heeft medegepleegd.
Feiten 2 en 3
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feit 2 (tot en met 30 juni 2016) en feit 3 (vanaf 1 juli 2016) heeft begaan. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte de inkomsten uit zijn dienstverband bij [bedrijf] , voor zover dat meer was dan het minimumloon/het loon op de salarisstroken, buiten de boedel heeft gehouden door bedragen te laten storten op niet bij de curator bekende bankrekeningen en door zich te laten uitbetalen met cadeaubonnen. Ook heeft verdachte de baten uit zijn pensioenen, met uitzondering van zijn Aegon-pensioen, buiten de boedel gehouden, wederom door de uitkeringen van die pensioenen niet bij de curator op te geven. Hetzelfde geldt voor de grote contante geldbedragen die verdachte buiten medeweten van de curator op bankrekeningen van hemzelf, zijn broer en zijn ex-vrouw heeft gestort en/of heeft laten storten.
Het op onbekende bankrekeningen storten van contante geldbedragen is alleen bewezen bij feit 2, omdat de laatste storting op de bankrekeningen op naam van verdachte of [broer verdachte] van vóór 1 juli 2016 was. De enige beschreven storting na 1 juli 2016 vond plaats op de bankrekening van [naam ex echtgenote verdachte] en daarop ziet dit onderdeel van de tenlastelegging niet. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging onder feit 3 vrijspreken.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte gehandeld heeft ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers (feit 2) of wetende dat hierdoor één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld zouden worden (feit 3). Daarvoor is allereerst van belang dat het steeds gaat om geld dat verdachte tot zijn eigen beschikking heeft gehad, terwijl dit ten goede had moeten komen aan de schuldeisers. Door geld te laten storten op niet bij de curator bekende bankrekeningen, dan wel zich te laten uitbetalen in cadeaubonnen, heeft verdachte bewust die ontvangsten buiten het zicht van de curator gehouden. Ook [bedrijf] bevestigt deze intentie als hij enerzijds verklaart dat verdachte slechts het minimumloon wilde verdienen en anderzijds dat verdachte zijn overwaarde verzilverd wilde hebben. Dat de schuldeisers door het handelen van verdachte ook daadwerkelijk in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld, blijkt onder meer uit het al eerder genoemde openbaar faillissementsverslag van 12 november 2014 waarin is vastgelegd dat het totaalbedrag van de schulden het saldo van de faillissementsrekening ruim oversteeg. Er zijn geen aanwijzingen dat de boedel in de tussenliggende periode voldoende gelden heeft verworven om de schulden te voldoen. Integendeel, verdachte heeft op zitting van 5 oktober 2022 verklaard dat het faillissement nog altijd voortduurde.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte bij het plegen van de faillissementsfraude nauw en bewust heeft samengewerkt met [broer verdachte] of een ander. Zo verklaart verdachte bij de rechter-commissaris dat zijn broer weliswaar wist dat verdachte zijn bankrekeningen gebruikte voor het laten uitkeren van loon, maar dat hij niet wist dat er ook pensioenuitkeringen werden gestort op de bankrekeningen en dat zijn broer erop vertrouwde dat verdachte geen misbruik zou maken van zijn bankrekeningen. Verdachte verklaart bovendien dat hij zijn broer had verteld dat de curator alles wist. [43] Eén en ander wordt bevestigd door [broer verdachte] , die op de zitting van 5 oktober 2022 heeft verklaard dat hij zijn bankrekeningen ter beschikking had gesteld om te faciliteren dat de looninkomsten van zijn broer ergens konden worden gestort, dat hij erop vertrouwde dat dat goed ging en dat hij het salaris niet heeft gecontroleerd. [broer verdachte] verklaarde verder dat hij niet wist van de pensioenbetalingen. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte met [broer verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt om faillissementsfraude te plegen. Van de eventuele betrokkenheid van een onbekende ‘ander’ blijkt niet uit het dossier. De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde ‘medeplegen’ van feit 2 en feit 3 vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in totaal € 241.855,- (€ 137.000,- +
€ 1.600,- + € 33.600,- + € 69.655,-) heeft witgewassen, bestaande uit de geldbedragen die contant gestort zijn op ING-bankrekeningen [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] .
De rechtbank vindt bewezen dat de contante geldbedragen afkomstig zijn uit de eerder door verdachte gepleegde verduistering in dienstbetrekking (en dat verdachte dit wist). Daarvoor is van belang dat een groot deel van het verduisterde geld (€ 5,6 miljoen) nog niet door Aegon, de autoriteiten en/of de curator getraceerd was en dat ook niet van andere (legale) inkomstenbronnen van contante geldbedragen tot een bedrag van € 241.855,- is gebleken. In het bijzonder is niet gebleken dat de contant gestorte geldbedragen te herleiden zijn tot legale inkomsten die vanaf de bankrekening van [naam ex echtgenote verdachte] contant zouden zijn opgenomen, dan wel dat het geld zoals door verdachte verklaard afkomstig is uit de uitkering van een WUH-hypotheek met levensverzekering [44] of zoals door [broer verdachte] verklaard uit de verkoop van een muntenverzameling. [45]
Ten aanzien van het contante geldbedrag van € 137.000,- dat in de periode november 2007 tot december 2009 op ING-bankrekening [rekeningnummer] ten name van [broer verdachte] is gestort, overweegt de rechtbank bovendien dat verdachte het feit samen met zijn broer [broer verdachte] heeft medegepleegd. De vereiste nauwe en bewuste samenwerking bestond eruit dat verdachte aan zijn broer het contante geld gaf, waarna [broer verdachte] het geld op zijn ING-bankrekening stortte. [46] Blijkens zijn eigen verklaring bij de FIOD wist [broer verdachte] van de eerdere veroordeling van verdachte wegens het oplichten van (de rechtbank begrijpt: verduisteren van geld toebehorende aan) zijn toenmalige werkgever, Aegon. [broer verdachte] wist eveneens dat zijn broer vervolgens failliet was verklaard (en dus niet legaal over substantiële financiële middelen kon beschikken). [47] Aldus heeft hij met zijn handelen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het contante geld dat zijn broer hem gaf van dat misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van het bedrag van € 1.600,- dat in juli 2009 in drie delen op de ING-bankrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [broer verdachte] is gestort, is van belang dat van februari 2009 tot en met november 2009 tevens het salaris dat verdachte ontving van [bedrijf] op de voornoemde bankrekening werd gestort. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte toegang had tot die bankrekening en van het geld dat daarop stond gebruik maakte. Ook ten aanzien van het bedrag van € 33.600,- dat in de periode van oktober 2012 tot en met juni 2016 in delen op de eigen ING-bankrekening van verdachte is gestort, stelt de rechtbank vast dat verdachte hierover beschikte en ervan gebruik maakte.
Over het bedrag van € 69.655,- dat in de periode van mei 2007 tot en met juli 2016 op de ING-bankrekening [rekeningnummer] op naam van [naam ex echtgenote verdachte] (de ex-echtgenote van verdachte) is gestort, verklaart verdachte bij de FIOD dat dit bedrag door [naam ex echtgenote verdachte] is gestort op de SNS-bankrekening (de rechtbank begrijpt: de ING-bankrekening) en dat het geld (mede) is aangewend om de advocaat die [naam ex echtgenote verdachte] bijstond in een civiel geschil met de curator te betalen. Daaruit leidt de rechtbank af dat het geld door verdachte aan [naam ex echtgenote verdachte] ter beschikking is gesteld waarna zij het geld op haar bankrekening heeft gestort, hetgeen een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam ex echtgenote verdachte] oplevert. Voor dat oordeel is tevens van belang dat [naam ex echtgenote verdachte] , als partner van verdachte, op de hoogte moet zijn geweest van zijn veroordeling wegens het verduisteren van grote sommen geld, waardoor zij – door het geld dat verdachte haar ter beschikking stelde op haar bankrekening te storten – de aanmerkelijke kans dat dat geld van die verduistering afkomstig was, heeft aanvaard.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte het geldbedrag dat op de ING-bankrekening van [broer verdachte] en zijn vrouw (€ 15.765,-) is gestort, heeft witgewassen. Van dit bedrag is niet komen vast te staan dat het afkomstig is van de door verdachte gepleegde verduistering in dienstbetrekking. Het bedrag van € 15.765,- is relatief gering, mede gelet op de ruime periode waarin de verschillende stortingen zijn gedaan. Bovendien is van belang dat de verbalisant die de bankrekening heeft geanalyseerd in het desbetreffende proces-verbaal opmerkt dat hierop de gebruikelijke familietransacties van het gezin van [broer verdachte] hebben plaatsgevonden. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit geldbedrag van verdachte afkomstig is of dat hij op enigerlei wijze betrokkenheid heeft gehad bij de transacties op de bankrekening.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 september 2008 tot en met 21 maart 2018 in Nederland,
als degene die op 1 maart 2006 door de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan de curator,
immers heeft hij, verdachte, nagelaten te melden aan de curator dat hij, verdachte:
­ recht had op pensioenuitkeringen en
­ meer bankrekeningen op zijn, verdachtes, naam had staan dan de bankrekening(en) die (reeds) bekend was/waren bij de curator en dat hij, verdachte, de beschikking had over en gebruik maakte van bankrekeningen op naam van [broer verdachte] ;
Feit 2
in de periode van 1 september 2008 tot en met 30 juni 2016 in Nederland,
terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 1 maart 2006, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, baten niet verantwoord heeft en/of goederen aan de boedel onttrokken heeft, immers heeft hij:
­ baten uit enig dienstverband bij [bedrijf] niet aan de curator opgegeven en
­ baten afkomstig uit een of meer pensioenuitkering(en) niet aan de curator opgegeven en
­ contant gestorte geldbedragen ontvangen op bij de curator onbekende bankrekeningen die op zijn, verdachtes, naam en/of op naam van [broer verdachte] stonden en over welke bankrekeningen hij, verdachte, de beschikking had en vervolgens die geldbedragen niet aan de curator opgegeven;
Feit 3
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 21 maart 2018 in Nederland,
terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 1 maart 2006, in staat van faillissement is verklaard,
wetende dat hierdoor één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld,
tijdens het faillissement, goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft hij:
­ baten uit enig dienstverband bij [bedrijf] niet aan de curator op gegeven en
­ baten afkomstig uit een of meer pensioenuitkering(en) niet aan de curator op gegeven;
Feit 4
in de periode van 1 mei 2007 tot en met 21 maart 2018 in Nederland,
meermalen,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 137.000,- en een geldbedrag van € 69.655,-
heeft omgezet en/of heeft overgedragen en/of van die voorwerpen/geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten, dat die voorwerpen/geldbedragen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 21 maart 2018 in Nederland, meermalen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 1.600,- en een geldbedrag van € 33.600,-
heeft omgezet en/of heeft overgedragen en/of van die voorwerpen/geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen/geldbedragen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) paragraaf 3.3.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank nog het volgende. De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging en de bewezenverklaring van feit 1 betrekking hebben op de periode van 1 september 2008 tot en met 21 maart 2018. In de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn de termen ‘wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen’ en ‘opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen’ opgenomen.
De formulering van artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht is in de bewezen verklaarde periode, op 1 juli 2016, gewijzigd. In de oude tekst van de wettekst komen de termen ‘wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen’ en ‘opzettelijk verkeerde inlichtingen’ voor, terwijl in de nieuwe wettekst gesproken wordt over ‘wettelijk is verplicht tot het geven van inlichtingen’ en ‘opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen’. In de tekst van de tenlastelegging en de bewezenverklaring worden dus de termen uit de oude en nieuwe wettekst door elkaar gebruikt.
De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis en de literatuur af dat met de wetswijziging van 1 juli 2016 is beoogd om faillissementsfraude effectiever te kunnen bestrijden en dat de nieuwe delictsbestanddelen enkel een verduidelijking van de oude termen inhouden; van een gewijzigde betekenis is geen sprake. [48] De rechtbank zal daarom de ontbrekende termen in de tenlastelegging inlezen en bewezen verklaarde feit kwalificeren naar nieuw recht.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met het opleggen van een taakstraf van beperkte omvang, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn medische situatie.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op van 180 uur en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Daarvoor vindt de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Verdachte heeft zich langdurig en structureel schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door de curator niet te informeren over de bankrekeningen waarover hij kon beschikken en over (de omvang van) de inkomsten uit loon, pensioen en stortingen die hij hierop ontving. Daarnaast heeft verdachte ruim € 240.000,- witgewassen. Daarmee heeft verdachte de afwikkeling van het faillissement structureel ondermijnd en de schuldeisers benadeeld.
Afgaande op de omvang van de (niet gemelde) betalingen vanuit [bedrijf] , de ontvangen pensioenen en het witgewassen bedrag is sprake van een benadelingsbedrag van meer dan € 500.000,-. Uitgaande van het oriëntatiepunt fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, is bij een dergelijk benadelingsbedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden het vertrekpunt.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte in 2006 is veroordeeld voor fraude en daarvoor een langdurige gevangenisstraf heeft opgelegd gekregen. Hoewel sprake is van een oude veroordeling, rekent de rechtbank het verdachte wel aan dat hij direct na – of zelfs al tijdens de laatste fase van – het uitzitten van de vorige veroordeling begonnen is met het plegen van de nu bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat verder rekening met de omstandigheden dat verdachte inmiddels 75 jaar is en dat uit het dossier en de behandeling ter zitting is gebleken dat verdachte kampt met verschillende gezondheidsproblemen. Aanwijzingen dat de medische situatie het uitvoeren van een taakstraf in de weg zit, heeft de rechtbank niet gevonden.
Tot slot slaat de rechtbank acht op het feit dat de redelijke termijn fors is overschreden. De rechtbank doet op 26 oktober 2022 in deze zaak uitspraak, terwijl de curator in 2015 aangifte heeft gedaan, de woning van verdachte in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in juni 2017 is doorzocht en verdachte in januari 2018 als verdachte is gehoord. De samenstelling van het FIOD-dossier is in maart 2018 afgerond. Vervolgens is tot juni 2020 op verzoek van de verdediging én het Openbaar Ministerie een beperkt aantal getuigen gehoord. Wat betreft de ouderdom van de feiten is daarnaast relevant dat weliswaar lang doorlopende periodes bewezen zijn verklaard, maar dat de ten laste gelegde (en bewezen verklaarde) feiten veelal veel eerder waren voltooid: het bij [bedrijf] meer verdienen dan waarover de curator was geïnformeerd, vindt zijn oorsprong in 2009, het verzwijgen van pensioenen in 2012 en ook het grootste deel van het witgewassen geld was reeds in 2009 gestort.
Tegen de achtergrond van deze omstandigheden is – ondanks de ernst van de feiten – het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend. Om de ernst van de feiten toch tot uitdrukking te laten komen en mede gelet op de persoon van verdachte, zal de rechtbank een forse taakstraf en een lange voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 56, 57, 194, 341 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen. De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
-
als degene die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk is verplicht tot het geven van inlichtingen, opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen geven;
Feit 2 en 3
- voortgezette handeling van
bedrieglijke bankbreuk
en
als degene die in staat van faillissement is verklaard, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, enig goed aan de boedel onttrekken;
Feit 4
- medeplegen van
witwassen, meermalen gepleegd,
en
-
witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van negentig dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2022.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met ‘DOC’ aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften.
2.DOC-004, pag. 587.
3.Verklaring van verdachte op de zitting van 5 oktober 2022.
4.DOC-007, pag. 596.
5.DOC-007, pag. 622.
6.DOC-001, pag. 557.
7.DOC-016, pag. 656, 657 en 659.
8.V01-01, pag. 483.
9.DOC-009, pag. 627.
10.DOC-009, pag. 628.
11.AMB-007, pag. 89 en DOC-007, pag. 603.
12.DOC-017, pag. 660.
13.DOC-026, pag. 672.
14.DOC-014, pag. 641-643.
15.DOC-015, pag. 646.
16.DOC-015, pag. 649.
17.V03-01, pag. 507.
18.V03-01, pag. 509.
19.AMB-013, pag. 183-185.
20.Verklaring van verdachte op de zitting van 5 oktober 2022.
21.G04-01, pag. 555.
22.DOC-005, pag. 588.
23.AMB-005, pag. 83.
24.AMB-005, pag. 84 en 1-OPV, pag. 11.
25.RC-verhoor van getuige [naam curator] , 26 september 2019, losbladig, pag. 2.
26.AMB-002, pag. 42 en DOC-341, pag. 1340-1341.
27.AMB-002, pag. 43.
28.AMB-002, pag. 42 en DOC-341, pag. 1341-1342.
29.AMB-002, pag. 44-45.
30.AMB-002, pag. 54-55.
31.AMB-002, pag. 55-58.
32.AMB-002, pag. 59-60.
33.AMB-002, pag. 63-67.
34.AMB-002, pag. 40-41, 68.
35.AMB-002, pag. 47-49.
36.RC-verhoor van getuige [naam curator] , 26 september 2019, losbladig, pag. 2.
37.RC-verhoor van getuige [naam curator] , 19 juni 2020, losbladig, pag. 3.
38.V02-01, pag. 497.
39.RC-verhoor van getuige [verdachte] , 21 november 2019, losbladig, pag. 2.
40.RC-verhoor van getuige [verdachte] , 21 november 2019, losbladig, pag. 3.
41.AMB-001, pag. 27 en DOC-001, pag. 558.
42.AMB-001, pag. 28 en AMB-008, pag. 100.
43.RC-verhoor van getuige [verdachte] , 21 november 2019, losbladig, pag. 2.
44.V01-01, pag. 484.
45.V02-01, pag. 496.
46.RC-verhoor van getuige [verdachte] , 21 november 2019, losbladig, pag. 3 en V02-01, pag. 496.
47.V02-01, pag. 493.
48.Zie bijvoorbeeld: