In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude en witwassen. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na onderzoek op de terechtzittingen van 5 en 26 oktober 2022. De verdachte werd beschuldigd van het (mede)plegen van faillissementsfraude door goederen aan de boedel te onttrekken en het witwassen van geldbedragen. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn broer heeft geholpen door bankrekeningen ter beschikking te stellen, maar niet bewezen geacht dat hij op de hoogte was van de benadeling van schuldeisers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste twee tenlastegelegde feiten, maar vond hem wel schuldig aan het witwassen van een bedrag van € 137.000,-. Dit bedrag was afkomstig van zijn broer, die eerder was veroordeeld voor verduistering. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het witwassen, omdat hij op de hoogte was van de veroordeling en faillietverklaring van zijn broer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door het aanvaarden van grote contante bedragen van zijn broer, bewust de kans aanvaardde dat dit geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in het dossier waren opgenomen, en concludeerde dat het bewezen geachte feit strafbaar was volgens de wet.