ECLI:NL:RBAMS:2022:6668

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
AMS 20/5490
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens onttrekking van woonruimte aan de woonruimtevoorraad zonder vergunning met verminderde verwijtbaarheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 20.500,- behandeld. De boete was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wegens het onttrekken van een woning aan de woonruimtevoorraad zonder de benodigde vergunning. Eiseres, de beheerder van de woning, betwistte de boete en voerde aan dat zij voldoende toezicht had gehouden en niet kon weten dat de woning onrechtmatig werd gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de woning in strijd met de Huisvestingswet aan de bestemming tot bewoning is onttrokken. Eiseres wordt als beheerder verantwoordelijk gehouden voor het rechtmatig gebruik van de woning. De rechtbank concludeert dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid en matigt de boete met 50%, waardoor deze wordt vastgesteld op € 10.250,-. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij het college ook wordt veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Lisse, eiseres

(gemachtigde: mr. R. van der Meer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,(het college)
(gemachtigde: mr. J.H.G. van den Boorn).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit waarmee aan haar een bestuurlijke boete van € 20.500,- is opgelegd wegens het onttrekken van de woning aan de [adres] aan de woonruimtevoorraad, zonder in het bezit te zijn van de daarvoor benodigde vergunning.
1.2.
Het besluit waarbij het college deze bestuurlijke boete heeft opgelegd is gedateerd 30 april 2020. Het college is met het bestreden besluit van 10 september 2020 bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres heeft aan de zitting deelgenomen [naam 1] , bestuurder, bijgestaan door de gemachtigde. Ook waren [naam 2] en [naam 3] , medewerkers van eiseres, aanwezig. Het college is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Wat aan het opleggen van de boete vooraf ging

2. Eiseres is de beheerder van de woning aan de [adres] in Amsterdam (hierna: de woning). Het college heeft in het kader van het project ‘Spookburgers 1.0’ onderzoek ingesteld naar het feitelijk gebruik van de woning.
3. Uit het administratief onderzoek blijkt dat er twee personen in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven stonden op het adres, de heer [naam 4] en de heer [naam 5] . Bij het huisbezoek op 26 augustus 2019 troffen de toezichthouders van het college drie personen in de woning aan, de heer [naam 6] , mevrouw [naam 7] en de heer [naam 8] . [naam 6] heeft verklaard niet in de woning te verblijven, maar dat hij daar aanwezig was om een poststuk in ontvangst te nemen. [naam 7] en [naam 8] verklaarden dat zij met goedkeuring van [naam 4] in de woning verbleven, geen huur betaalden en over enkele weken weer zouden vertrekken. De toezichthouders hebben hierop gebeld met [naam 4] . Hij verklaarde dat hij de woning huurde samen met een andere man, [naam 5] . Op 8 oktober 2019 hebben de toezichthouders de woning opnieuw bezocht. De toezichthouders troffen vijf personen in de woning aan, te weten [naam 4] , [naam 5] , [naam 7] , [naam 8] en de heer [naam 9] . [naam 9] had kleding en spullen liggen in een kamer van de woning. [naam 9] heeft verklaard dat hij een vriend is van [naam 4] en niet op het adres woont en geen huur betaalt. [naam 7] en [naam 8] hebben verklaard dat zij waarschijnlijk in november zouden vertrekken. [naam 5] heeft verklaard dat hij bevriend is met [naam 4] , geen huur betaalt en geen huurcontract heeft. [naam 4] wilde geen verklaring afleggen. Vervolgens heeft het college naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek de eigenaar, de huurder en eiseres beboet.

Standpunt van het college

4. Het college heeft een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd aan eiseres wegens het onttrekken van de woning aan de woonruimtevoorraad zonder in het bezit te zijn van de daarvoor benodigde vergunning. Dit is in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet). Het college stelt dat uit het rapport en het bijbehorende beeldverslag blijkt dat de woning door diverse personen voor korte tijd werd gebruikt. Het voorgaande betekent dat de woning niet beschikbaar was voor duurzame bewoning en daarmee aan de woonruimtevoorraad werd onttrokken. Het college stelt dat eiseres als overtreder kan worden aangemerkt, omdat zij onvoldoende concreet toezicht heeft gehouden. Het college heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen.

Woningonttrekking

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat – zoals ook op zitting is besproken – niet tussen partijen in geschil is dat de woonruimte in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet aan de bestemming tot bewoning is onttrokken, zonder dat een daarvoor benodigde vergunning is verleend.

Overtreder

6. Eiseres heeft aangevoerd dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft dat zij als overtreder kan worden aangemerkt. Eiseres stelt dat zij voldoende toezicht heeft gehouden en dat zij niet kon weten dat de woning op onrechtmatige wijze werd gebruikt.
7. De rechtbank overweegt dat degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden overtreder is. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarmee als overtreder worden aangemerkt. [1]
8. De rechtbank overweegt dat eiseres als beheerder verantwoordelijk kan worden gehouden voor het rechtmatig gebruik van de woning. Eiseres trad op als bemiddelaar bij het tot stand komen van de huurovereenkomst en zij is in het contract vermeld als beheerder van de woning. Eiseres verricht daarnaast de feitelijke handelingen ten aanzien van de huur van de woning. Zo onderhoudt eiseres het contact met de huurders, ze verricht onderhoudswerkzaamheden en ze doet aangekondigde en niet aangekondigde controles bij de woning. Daarnaast werd de huur overgemaakt naar de bankrekening van eiseres. De rechtbank overweegt dat het college niet aan eiseres tegenwerpt dat zij geen goede intenties had. Het college werpt eiseres tegen dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank volgt het college hierin. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij niet wist of kon weten dat sprake was van een onrechtmatige verhuursituatie. Eiseres heeft weliswaar in september 2019 bij een onaangekondigde beheerronde een poging ondernomen om het gebruik van de woning te controleren. Echter, op aanbellen werd toen niet open gedaan. Enkele dagen later heeft eiseres de huurders verzocht om de woning te kunnen bekijken. Echter, [naam 4] heeft toen laten weten daar niet van gediend te zijn. Eiseres heeft het vervolgens hierbij gelaten. Dit is onvoldoende voor het oordeel dat eiseres aan haar zorgplicht heeft voldaan.

Beheerder in plaats van verhuurder

9. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat het primaire besluit niet in stand kon blijven omdat zij in dat besluit als verhuurder werd aangemerkt, terwijl zij de beheerder van de woning is, overweegt de rechtbank als volgt. Bij de volledige heroverweging in bezwaar bestaat de mogelijkheid om de motivering van het primaire besluit te herstellen of aan te passen. Het college heeft dat gedaan door in het bestreden besluit de verschrijving in het primaire besluit te herstellen, in die zin dat eiseres niet in de hoedanigheid van verhuurder wordt aangemerkt als overtreder, maar van beheerder. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Matiging

10. Eiseres voert vervolgens aan dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de boete te matigen. Er is sprake van geen, dan wel verminderde verwijtbaarheid. Eiseres heeft getracht effectief toezicht te houden, maar dit werd verhinderd door het gebrek aan medewerking door de huurders. In dit kader heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 22 januari 2020 [2] over (onder meer) de ontruiming van de woning. Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022. [3] Volgens de Afdeling bood de beleidsregel onvoldoende mogelijkheden om bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening te kunnen houden met de verschillende gradaties van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid). Die beleidsregel was, naar het oordeel van de Afdeling, in zoverre onredelijk.
11. Allereerst overweegt de rechtbank dat het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 niet slaagt, omdat geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Dit komt omdat in de onderhavige zaak de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is op de boete van toepassing. [4] In de zaak waarin de Afdeling uitspraak heeft gedaan was de hoogte van de boete gebaseerd op beleid. Gelet hierop, was artikel 5:46, tweede lid, van de Awb van toepassing. Wel is de rechtbank, net zoals de Afdeling, van oordeel dat de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten wezenlijk anders is in gevallen waarin sprake is van opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij slechts een beperkte rol had bij de verhuur van de woning en de boete daarom moet worden gematigd. Dat eiseres een beperkte vergoeding kreeg voor haar werkzaamheden, is ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de boete moet worden gematigd. De rechtbank volgt eiseres wel in haar standpunt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid en dat het college hierin aanleiding had moeten zien om de boete te matigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
13. De rechtbank constateert dat de huurovereenkomst met de heren [naam 4] en [naam 5] op 18 juni 2019 is ingegaan. Uit het door eiseres ingebrachte overzicht uit haar dossier van de woning, kan worden opgemaakt dat de huurders de woning op 4 juli 2019 hebben betrokken. In september 2019 heeft eiseres twee keer gepoogd om de woning te controleren. De eerste keer werd niet open gedaan en de tweede keer werd dit door [naam 4] afgehouden. Toen eiseres van de eigenaar had vernomen dat de woning onrechtmatig werd gebruikt [5] , heeft zij vrijwel onmiddellijk actie ondernomen om dit te beëindigen. Eiseres heeft de huurders in december 2019 gesommeerd de woning te verlaten. Uit het overgelegde vonnis blijkt overigens ook dat de ontruiming is gevorderd nog voordat het college het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan eiseres heeft bekendgemaakt. De rechtbank ziet in de hiervoor weergegeven omstandigheden aanleiding voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid en dat gelet hierop een matiging van de boete met 50% passend is. In kort tijdsbestek heeft eiseres wel serieus getracht invulling te geven aan haar zorgplicht.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het voorgaande, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel met artikel 5:46, derde lid, van de Awb. De rechtbank dient, gelet op artikel 8:72a van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank stelt de boete vast op € 10.250,-. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
15. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 10 september 2020;
- herroept het primaire besluit van 30 april 2020;
- stelt de boete vast op € 10.250,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Pielaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:428.
2.C/13/677186/KG ZA 19-1296 MvW/MAH.
4.Artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht luidt – voor zover van belang – als volgt:
5.Het voornemen tot boeteoplegging aan de eigenaar is enige tijd eerder uitgebracht dan die aan eiseres.