ECLI:NL:RBAMS:2022:6648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
81-305973-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift, subsidiefraude en witwassen door feitelijke leidinggever van een rechtspersoon

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die als feitelijke leidinggever van een vennootschap (V.O.F.) betrokken was bij meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift, subsidiefraude en witwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een beroepsverbod van drie jaar. De zaak kwam aan het licht na interne fraudemeldingen bij het UWV, die twijfels uitten over de aanvragen voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) door de V.O.F. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het opmaken en indienen van valse aanvraagformulieren en het opzettelijk misbruik maken van subsidiegelden. De verdachte had de ontvangen subsidies niet aangewend voor de beoogde loonbetalingen, maar voor andere doeleinden, en had bovendien een bedrag van € 96.288,- gewitst. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de gelden afkomstig waren uit misdrijf en dat hij de feitelijke leiding had gegeven aan de strafbare gedragingen van de V.O.F. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81-305973-21 (Promis)
Datum uitspraak: 13 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.I.M. Geertsema en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Houweling naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1:
Primair:
Feitelijke leiding geven aan
het door [V.O.F.] (hierna: [V.O.F.] ) – tezamen en in vereniging – opmaken en/of vervalsen van aanvraagformulieren inzake de tijdelijk Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (hierna: NOW) en/of derdenverklaringen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 te Amsterdam en/of Den Haag met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en/of
het door [V.O.F.] – tezamen en in vereniging – opzettelijk gebruik maken van meerdere aanvraagformulieren inzake de tijdelijk NOW en/of derdenverklaringen,
Subsidiair:
het – tezamen en in vereniging – opmaken en/of vervalsen van aanvraagformulieren inzake de tijdelijk NOW en/of derdenverklaringen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 te Amsterdam en/of Den Haag met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en/of
het – tezamen en in vereniging – opzettelijk gebruik maken van aanvraagformulieren inzake de tijdelijk NOW en/of derdenverklaringen
2:
Primair:
Feitelijke leiding geven aan
het door [V.O.F.] – tezamen en in vereniging – opzettelijk en wederechtelijk misbruik maken van subsidiegelden inzake de tijdelijke NOW, door deze niet aan te wenden voor loonbetalingen in de periode van 6 april 2020 tot en met 23 oktober 2020 in Amsterdam en/of Den Haag,
Subsidiair:
het – tezamen en in vereniging – opzettelijk en wederechtelijk misbruik maken van subsidiegelden inzake de tijdelijke NOW, door deze niet aan te wenden voor loonbetalingen in de periode van 6 april 2020 tot en met 23 oktober 2020 in Amsterdam en/of Den Haag.
3:
Het – tezamen en in vereniging – witwassen van € 96.288,- in de periode van 6 april 2020 tot en met heden in Amsterdam en/of Den Haag en/of Venlo.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aanleiding
Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en de medeverdachten is begonnen nadat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) op 10 juni 2020 en 29 oktober 2020 interne fraudemeldingen inzake [V.O.F.] ontving. Er werden door UWV-medewerkers vraagtekens gezet bij de documenten die door [V.O.F.] werden toegestuurd in het kader van de NOW en er was onduidelijkheid over aangiftes loonheffingen die door [V.O.F.] zouden zijn gedaan. Met de tijdelijke NOW ondersteunt de Nederlandse overheid ondernemers die door de coronacrisis in een bepaalde periode omzetverlies lijden bij de doorbetaling van hun personeel. Vanuit [V.O.F.] zijn voor NOW-1 tot en met NOW-6 aanvraagformulieren en bijlagen ingediend waarbij een schatting werd opgegeven van het omzetverlies. De voorlopige NOW-1 aanvraag van [V.O.F.] is afgewezen omdat er volgens het UWV geen loonkosten waren in de periode waarover de tegemoetkoming werd aangevraagd. De voorlopige NOW-2 aanvraag van [V.O.F.] werd op 8 juli 2020 afgewezen omdat de loonsom ontbrak en het loonheffingsnummer van [V.O.F.] was geblokkeerd. Nadat [V.O.F.] het loonheffingsnummer weer activeerde, is op basis van de aanvraag € 96.288 NOW2-subsidie als voorschot uitgekeerd. Uiteindelijk werden vanuit [V.O.F.] definitieve aanvragen NOW1 en NOW2 ingediend met daarbij behorende derdenverklaringen van medeverdachte [medeverdachte] van AIK Management. Het vermoeden was dat de vanuit [V.O.F.] aangeleverde documenten bij het UWV ten behoeve van de aanvraag en verantwoording van de NOW-subsidie gebaseerd zijn op een gefingeerde werkelijkheid.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van het witwassen is er sprake van het verhullen en omzetten van crimineel geld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat volgens verdachte [V.O.F.] een legitieme onderneming betreft met daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten en werkzaam personeel. Verdachte stelt nimmer wetenschap van of opzet op enige fraudeleuze handeling te hebben gehad. Er is hoogstens sprake van een civielrechtelijke kwestie waarbij [V.O.F.] abusievelijk geld van het UWV heeft ontvangen.
Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 handelde op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en hij slechts de aan hem toebedeelde opdrachten heeft uitgevoerd. Hierdoor kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van feitelijk leidinggeven en dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Het geldbedrag is abusievelijk door het UWV overgemaakt op de rekening van [V.O.F.] , maanden nadat de aanvraag is gedaan, waardoor het causale verband tussen het benodigde gronddelict en de betaling van het geldbedrag ontbreekt. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het verwerven en/of voorhanden hebben van het geldbedrag. De overboekingen via de bank hebben immers niet bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Ten aanzien van het tenlastegelegde overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt – op basis van de bewijsmiddelen – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als feitelijke leidinggever medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van deze geschriften, het als feitelijke leidinggever opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel zijn verstrekt, aanwenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt en het witwassen van een geldbedrag van € 96.000,-.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
De rechtbank stelt vast dat uit de bankgegevens van [V.O.F.] blijkt dat het bedrijf gedurende de tenlastegelegde periode geen reële omzet genereerde. Dit blijkt ook uit de gebrekkige– hoeveelheid goederen die het bedrijf inkocht dan wel verkocht. De bijlagen bij de NOW-aanvragen bestaan uit salarisstroken. Verdachte en de medeverdachten hebben echter geen uitsluitsel kunnen geven over hun taken binnen het bedrijf en de op de salarisstroken genoemde loonbetalingen kunnen niet kloppen, nu is gebleken dat het bedrijf geen inkomsten genereerde. Daarnaast kunnen vennoten – zoals medeverdachte [medeverdachte 2] – geen werknemers zijn, en dus geen salaris ontvangen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank dan ook vast dat de aanvragen en derdenverklaringen valselijk zijn opgemaakt en/of vervalst zijn en [V.O.F.] onjuiste gegevens heeft aangeleverd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de eerste twee NOW-aanvragen niet door verdachte zijn gedaan. De rechtbank stelt vast dat dit standpunt wordt weersproken door de verklaring van verdachte dat hij bij de aanvragen de derdenverklaring heeft opgesteld en ingevuld en dus wel degelijk betrokken was bij de aanvragen. Gelet op de verhoudingen in het bedrijf kan het bovendien niet anders dan dat verdachte de voor de aanvraag benodigde gegevens heeft aangeleverd. Daarnaast stond het telefoonnummer van verdachte op de NOW-aanvragen en is verdachte steeds degene geweest die contact heeft opgenomen met het UWV over het verloop van de aanvragen, waarvan het eerste contact op 28 april 2020 en dus nog vóór het indienen van de aanvraag voor NOW-2 plaatsvond.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2:
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen over feit 1 is overwogen, volgt dat de aanvraag van de subsidie namens [V.O.F.] onterecht is ingediend, omdat [V.O.F.] – op basis van de ingediende valse stukken – geen recht had op subsidie. Verdachte beheerde de bankrekeningen van [V.O.F.] en hij heeft verklaard dat [V.O.F.] deze subsidie heeft ontvangen en dat hij het geld heeft overgemaakt naar zichzelf en de medeverdachten. De subsidie was bedoeld om noodlijdende bedrijven te ondersteunen bij het doen van loonbetalingen gedurende de coronacrisis. Door het op basis van valse stukken aanvragen van subsidie en deze aan te wenden voor andere doeleinden dan loonbetalingen, heeft [V.O.F.] misbruik gemaakt van de subsidie.
Feitelijke leidinggeven ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door de rechtspersoon verrichte verboden gedraging, moet eerst worden vastgesteld of de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Pas wanneer die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven. Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat [V.O.F.] een strafbaar feit heeft begaan en dat verdachte een groot aandeel heeft gehad in de uitvoeringshandelingen van [V.O.F.] . Verdachte was voorafgaand aan de tenlastegelegde periode directeur, gevolmachtigde en vennoot van [V.O.F.] . Verdachte had een zodanige positie in het bedrijf dat hij – samen met medeverdachte [medeverdachte 2] – de tenlastegelegde handelingen kon verrichten en hij heeft dat ook gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van [V.O.F.] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3:
Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen is vereist dat verdachte de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, dat die bedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank stelt – op basis van het voorgaande – dat het bedrag dat door het UWV is overgemaakt van misdrijf afkomstig is nu [V.O.F.] hier geen recht op had. Dit bedrag is op de rekening van [V.O.F.] terechtgekomen en verdachte had de feitelijke zeggenschap over deze rekening. Verdachte heeft bevestigd dat hij de bedragen heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening en de rekeningen van de medeverdachten. Hiermee heeft verdachte de bedragen voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij wist dat deze bedragen afkomstig waren uit zijn eigen misdrijf, namelijk het onterecht aanvragen van een subsidie. De rechtbank kan op basis van het procesdossier niet vaststellen dat de bedragen zijn omgezet nu uit het procesdossier alleen volgt dat de bedragen zijn overgemaakt op de rekeningen van verdachte en de medeverdachten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Feit 1
[V.O.F.] op tijdstippen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 in Amsterdam en/of Den Haag en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een of meerdere voorlopige aanvraagformulieren en/ definitieve aanvraagformulieren inzake de tijdelijke NOW en voor toewijzing van de NOW benodigde onafhankelijke derdenverklaringen valselijk hebben opgemaakt en/of vervalst en/of doen opmaken en/of doen vervalsen met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat [V.O.F.] en haar mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld op die geschriften
- referentie omzetten, terwijl die niet waren behaald en
-dat er geen gefingeerde dienstverbanden waren aangegaan, terwijl dit in werkelijkheid wel het geval was,
en
[V.O.F.] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voorlopige aanvraagformulieren en definitieve aanvraagformulieren inzake de tijdelijke NOW en voor toewijzing van de NOW benodigde onafhankelijke derdenverklaringen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl [V.O.F.] en haar mededader(s) telkens wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als ware die geschriften echt en onvervalst en bestaande dat gebruik maken en/of afleveren hierin dat [V.O.F.] en haar mededaders voornoemde valse en/of vervalste voorlopige aanvraagformulieren en definitieve aanvraagformulieren en derdenverklaringen hebben verstuurd/digitaal ingediend bij UWV,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 2
[V.O.F.] in de periode 6 april 2020 tot en met 23 oktober 2020 in Amsterdam en/of Den Haag en/of in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door de overheid zijn verstrekt, te weten subsidiegelden inzake de tijdelijke NOW, heeft aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn, immers heeft verdachte de uitgekeerde subsidiegelden niet aangewend voor loonbetalingen, aan welke bovenomschreven feiten gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 3
verdachte in de periode 6 april 2020 tot en met 9 november 2020 in Amsterdam en/of Den Haag en/of Venlo en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag, waaronder een bedrag van € 96.288, heeft voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 192 dagen, gelijk aan het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een beroepsverbod en een verbod tot inschrijving in de Kamer van Koophandel voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur en een werkstraf. De verdediging heeft verzocht om daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich over een periode van bijna 16 maanden als feitelijke leidinggever schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruik van die vals geschriften, subsidiefraude en witwassen. Verdachte heeft in korte tijd onterechte aanvragen voor landelijke subsidieregelingen ingediend die door de Nederlandse overheid in het leven waren geroepen om bedrijven te ondersteunen ten tijde van de coronacrisis. Hierbij is ten onrechte gemeenschapsgeld uitgekeerd waar verdachte – en de medeverdachten – geen recht op hadden. Verdachte heeft hierdoor misbruik gemaakt van financiële hulp die bedoeld was voor getroffen ondernemers. Verdachte heeft bij deze feiten puur uit financieel gewin gehandeld.
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een voortgezette handeling van het valselijk opmaken/vervalsen van de geschriften, het gebruik maken hiervan en het uiteindelijk ontvangen van onterechte subsidie, en het witwassen van de ontvangen bedragen, nu de gedragingen van verdachte elkaar opvolgen en nauw met elkaar samenhangen en daaraan één wilsbesluit ten grondslag ligt waardoor verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank houdt hier rekening mee in de strafmaat, en past alleen de bepaling toe waarop de hoogste hoofdstraf is gesteld.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank uit gaat van een totaal benadelingsbedrag van € 96.000,- Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden, dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 mei 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij dient de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden weer de fout in te gaan.
Beroepsverbod
Nu verdachte gedurende een lange periode als feitelijke leidinggever betrokken was bij strafbare feiten van een rechtspersoon en verdachte op dit moment een aantal bedrijven op zijn naam heeft staan, acht de rechtbank de kans op herhaling groot. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om, naast eerder genoemde straf, een beroepsverbod op te leggen voor de duur van drie jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 47, 51, 56, 57, 225, van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van
1.
door een rechtspersoon medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, waaraan verdachte feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
en
2
door een rechtspersoon opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel zijn verstrekt, aanwenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt, waaraan verdachte feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
en
3:
medeplegen van eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de verdachte gedurende 3 (drie) jaren wordt ontzet uit het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.
Geeft het openbaar ministerie op grond van artikel 6.3.14. lid 1 onder c van het Wetboek van Strafvordering opdracht toezicht te houden op de naleving van dit beroepsverbod.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. G.H. Marcus en mr. J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2022.