ECLI:NL:RBAMS:2022:6647

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
81-305959-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor valsheid in geschrift en witwassen door feitelijke leidinggever van een rechtspersoon

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die als feitelijke leidinggever betrokken was bij valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1956, was vennoot van een vennootschap onder firma (V.O.F.) die onterecht aanvragen voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) indiende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het opmaken en vervalsen van aanvraagformulieren en derdenverklaringen, met het doel deze als echt en onvervalst te gebruiken. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 31.700,-, dat afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank vond voldoende bewijs voor de valsheid in geschrift en het witwassen, maar sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 200 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Daarnaast werd een beroepsverbod van 3 jaar opgelegd. De rechtbank motiveerde de strafoplegging door te wijzen op de ernst van de feiten en het misbruik van gemeenschapsgeld tijdens de coronacrisis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81-305959-21 (Promis)
Datum uitspraak: 13 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteland] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.I.M. Geertsema en van wat verdachte en haar raadsman mr. M.C.J. Heinen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1:
Primair:
Feitelijke leiding geven aan
het door [V.O.F.] (hierna: [V.O.F.] ) – tezamen en in vereniging – opmaken en/of vervalsen van meerdere aanvraagformulieren inzake de tijdelijk Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en/of derdenverklaringen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 te Amsterdam en/of Den Haag met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en/of
het – tezamen en in vereniging – opzettelijk gebruik maken van meerdere aanvraagformulieren inzake de tijdelijk NOW en/of derdenverklaringen,
Subsidiair:
het – tezamen en in vereniging – opmaken en/of vervalsen van aanvraagformulieren inzake de tijdelijk NOW en/of derdenverklaringen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 te Amsterdam en/of Den Haag met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en/of
het – tezamen en in vereniging – opzettelijk gebruik maken van aanvraagformulieren inzake de tijdelijk NOW en/of derdenverklaringen
2:
Primair:
Feitelijke leiding geven aan
het door [V.O.F.] – tezamen en in vereniging – opzettelijk en wederechtelijk misbruik maken van subsidiegelden inzake de tijdelijke NOW, door deze niet aan te wenden voor loonbetalingen in de periode van 6 april 2020 tot en met 23 oktober 2020 in Amsterdam en/of Den Haag.
Subsidiair:
het – tezamen en in vereniging – opzettelijk en wederechtelijk misbruik maken van subsidiegelden inzake de tijdelijke NOW, door deze niet aan te wenden voor loonbetalingen in de periode van 6 april 2020 tot en met 23 oktober 2020 in Amsterdam en/of Den Haag.
3:
het – tezamen en in vereniging – witwassen van € 96.288,- in de periode van 6 april 2020 tot en met heden in Amsterdam en/of Den Haag en/of Venlo.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aanleiding
Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en de medeverdachten is begonnen nadat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) op 10 juni 2020 en 29 oktober 2020 interne fraudemeldingen inzake [V.O.F.] ontving. Er werden door UWV-medewerkers vraagtekens gezet bij de documenten die door [V.O.F.] werden toegestuurd in het kader van de NOW en er was onduidelijkheid over aangiftes loonheffingen die door [V.O.F.] zouden zijn gedaan. Met de tijdelijke NOW ondersteunt de Nederlandse overheid ondernemers die door de coronacrisis in een bepaalde periode omzet verlies lijden bij de doorbetaling van hun personeel. Vanuit [V.O.F.] zijn voor NOW-1 tot en met NOW-6 aanvraagformulieren en bijlagen ingediend waarbij een schatting werd opgegeven van het omzetverlies. De voorlopige NOW-1 aanvraag van [V.O.F.] is afgewezen omdat er volgens het UWV geen loonkosten waren in de periode waarover de tegemoetkoming werd aangevraagd. De voorlopige NOW-2 aanvraag van [V.O.F.] werd op 8 juli 2020 afgewezen omdat de loonsom ontbrak en het loonheffingsnummer van [V.O.F.] was geblokkeerd. Nadat [V.O.F.] het loonheffingsnummer weer activeerde is op basis van de aanvraag € 96.288 NOW2-subsidie als voorschot uitgekeerd. Uiteindelijk werden vanuit [V.O.F.] definitieve aanvragen NOW1 en NOW2 ingediend met daarbij behorende derdenverklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] van [bedrijf] . Het vermoeden was dat de vanuit [V.O.F.] aangeleverde documenten bij het UWV ten behoeve van de aanvraag en verantwoording van de NOW-subsidie gebaseerd zijn op een gefingeerde werkelijkheid.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van het witwassen is er sprake van het verhullen en omzetten van crimineel geld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van feit 1 en feit 2 op het standpunt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen bewijzen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de gedragingen van de vennootschap, nu verdachte de touwtjes niet zelf in handen heeft gehad. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en anderen. Het instemmen met het op naam hebben van een bedrijf resulteert niet in instemming met het medeplegen van strafbare feiten. Verdachte dient ook hiervan te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat verdachte van dit feit eveneens moet worden vrijgesproken. Het geldbedrag is abusievelijk door het UWV overgemaakt op de rekening van [V.O.F.] , maanden nadat de aanvraag is gedaan, waardoor het causale verband tussen het benodigde gronddelict en de betaling van het geldbedrag ontbreekt. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het verwerven en/of voorhanden hebben van het geldbedrag. De overboekingen via de bank hebben immers niet bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Ten aanzien van het tenlastegelegde overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt – op basis van de bewijsmiddelen – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als feitelijke leidinggever medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van deze geschriften en het witwassen van een geldbedrag van
€ 30.000,- en € 1.700,-.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
Verdachte was gedurende de tenlastegelegde periode vennoot van [V.O.F.] . Het kan niet anders dan dat de informatie die is opgenomen in de aanvragen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] afkomstig is. Op de NOW-aanvragen stonden de gegevens van verdachte en ook haar handtekening stond onder de aanvragen. De rechtbank stelt vast dat uit de bankgegevens van [V.O.F.] blijkt dat het bedrijf gedurende de tenlastegelegde periode geen reële omzet genereerde. Dit blijkt ook uit de – gebrekkige – hoeveelheid goederen die het bedrijf inkocht dan wel verkocht. De bijlagen bij de NOW-aanvragen bestaan uit salarisstroken. Verdachte en de medeverdachten hebben echter geen uitsluitsel kunnen geven over hun taken binnen het bedrijf en de op de salarisstroken genoemde loonbetalingen kunnen niet kloppen nu is gebleken dat het bedrijf geen inkomsten genereerde. Daarnaast kunnen vennoten – zoals verdachte – geen werknemers zijn, en dus geen salaris ontvangen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank dan ook vast dat de aanvragen en derdenverklaringen valselijk zijn opgemaakt en/of vervalst zijn en [V.O.F.] onjuiste gegevens heeft aangeleverd.
Feitelijk leidinggeven ten aanzien van feit 1:
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het feitelijke leidinggeven aan een door de rechtspersoon verrichte verboden gedraging, moet eerst worden vastgesteld of de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Pas wanneer die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven. Zoals hiervoor is overwogen heeft [V.O.F.] een strafbaar feit begaan en heeft verdachte als vennoot hier een rol in gehad. De rechtbank stelt vast dat verdachte als eindverantwoordelijke werd gezien. Onder de NOW-aanvragen stond haar handtekening en zij werd genoemd als ‘manager’. Verdachte had een zodanige positie in het bedrijf dat zij – samen met medeverdachte [medeverdachte 2] – de tenlastegelegde handelingen kon verrichten en dat heeft zij ook gedaan.
Vrijspraak feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat zij op basis van het procesdossier niet kan vaststellen dat verdachte een wezenlijke rol vervulde bij het ontvangen van het geld van het UWV en het wegvoeren hiervan. Gelet daarop zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Bewijsoverweging feit 3:
Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen is vereist dat verdachte de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, dat die bedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank stelt – op basis van het voorgaande – dat het bedrag dat door het UWV is overgemaakt van misdrijf afkomstig is nu [V.O.F.] hier geen recht op had. Verdachte was als vennoot van het bedrijf eindverantwoordelijke en medeverdachte [medeverdachte 2] had – in overleg – beschikking over de bankrekeningen van het bedrijf. Naar verdachte zijn twee bedragen van onderscheidenlijk € 30.000,- en € 1.700,- overgemaakt terwijl zij wist dat zij hier geen recht op had. Verdachte heeft hiermee een geldbedrag van in totaal € 31.700,- witgewassen door dit bedrag, afkomstig uit enig eigen misdrijf, voorhanden te hebben. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte het overige tenlastegelegde bedrag heeft witwassen en zal haar hier dan ook partieel van vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
[V.O.F.] op tijdstippen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 in Amsterdam en/of Den Haag en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een of meerdere voorlopige aanvraagformulieren en/ definitieve aanvraagformulieren inzake de tijdelijke NOW en voor toewijzing van de NOW benodigde onafhankelijke derdenverklaringen valselijk hebben opgemaakt en/of vervalst en/of doen opmaken en/of doen vervalsen met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat [V.O.F.] en haar mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld op die geschriften
- referentie omzetten, terwijl die niet waren behaald en
-dat er geen gefingeerde dienstverbanden waren aangegaan, terwijl dit in werkelijkheid wel het geval was,
en
[V.O.F.] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voorlopige aanvraagformulieren en definitieve aanvraagformulieren inzake de tijdelijke NOW en voor toewijzing van de NOW benodigde onafhankelijke derdenverklaringen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl [V.O.F.] en haar mededader(s) telkens wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als ware die geschriften echt en onvervalst en bestaande dat gebruik maken en/of afleveren hierin dat [V.O.F.] en haar mededaders voornoemde valse en/of vervalste voorlopige aanvraagformulieren en definitieve aanvraagformulieren en derdenverklaringen hebben verstuurd/digitaal ingediend bij UWV, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 3
In de periode 6 april 2020 tot en met 9 november 2020 in Amsterdam en/of Den Haag en/of Venlo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geldbedragen van € 30.000,- en € 1.700,-, voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig eigen misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een beroepsverbod en een verbod tot inschrijving in de Kamer van Koophandel voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring aan verdachte een taakstraf op te leggen. De verdediging heeft verzocht om daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder het feit dat verdachte de zorg heeft over haar minderjarige kleindochter.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich over een periode van bijna 16 maanden als feitelijke leidinggever schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruik van die valse geschriften en aan witwassen. Verdachte heeft in korte tijd onterechte aanvragen voor landelijke subsidieregelingen ingediend die door de Nederlandse overheid in het leven waren geroepen om bedrijven te ondersteunen ten tijde van de coronacrisis. Hierbij is ten onrechte gemeenschapsgeld uitgekeerd waar verdachte – en de medeverdachten – geen recht op hadden. Verdachte heeft hierdoor misbruik gemaakt van financiële hulp die bedoeld was voor getroffen ondernemers. Verdachte heeft bij deze feiten puur uit financieel gewin gehandeld.
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een voortgezette handeling van het valselijk opmaken/vervalsen van de geschriften, het gebruik maken hiervan en witwassen nu de gedragingen van verdachte elkaar opvolgen en nauw met elkaar samenhangen en daaraan één wilsbesluit ten grondslag ligt waardoor verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.. De rechtbank zal hier rekening mee houden in de strafmaat, en past alleen de bepaling toe waarop de hoogste hoofdstraf is gesteld.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank uit gaat van een totaal benadelingsbedrag van € 96.000,- Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden, dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 mei 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit. Verdachte draagt de zorg voor haar minderjarige kleindochter.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde eigenlijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, maar ziet in de persoon van verdachte en haar leeftijd, aanleiding een andere strafmodaliteit te kiezen. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Beroepsverbod
Nu verdachte gedurende een lange periode als feitelijke leidinggever betrokken was bij strafbare feiten van een rechtspersoon acht de rechtbank de kans op herhaling aanwezig. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om, naast eerder genoemde straf, een beroepsverbod op te leggen voor de duur van drie jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 28, 31, 47, 51, 56, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Voortgezette handeling van
1.
door een rechtspersoon medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, waaraan verdachte feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
en

3.

eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Bepaalt dat de verdachte gedurende 3 (drie) jaren wordt ontzet uit het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.
Geeft het openbaar ministerie op grond van artikel 6.3.14. lid 1 onder c van het Wetboek van Strafvordering opdracht toezicht te houden op de naleving van dit beroepsverbod.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. G.H. Marcus en mr. J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2022.