ECLI:NL:RBAMS:2022:663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
13/176443-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld in vereniging en opzet- en schuldheling, bewezenverklaring van verduistering met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 16 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld in vereniging en opzet- en schuldheling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij betrokken was bij de wederrechtelijke toe-eigening van de goederen van de aangever. De aangever had verklaard dat hij op een bankje lag te slapen en dat hij door twee mannen was beroofd, waarbij één van hen met een schaar had gezwaaid. De verdachte werd ter plaatse aangetroffen met een schaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de verdachte niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal.

Ten aanzien van de opzet- en schuldheling, die was ten laste gelegd als subsidiair feit, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet kon worden veroordeeld, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen door misdrijf waren verkregen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte de goederen had gevonden en dat hij niet de intentie had om deze te stelen.

Echter, de rechtbank heeft wel de verduistering bewezen verklaard, omdat de verdachte de gevonden goederen had meegenomen zonder de eigenaar te willen informeren of de politie in te schakelen. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten. De rechtbank oordeelde dat een taakstraf niet passend was, gezien de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/176443-21 (Promis)
Datum uitspraak: 16 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1989,
laatst bekende (verblijfs)adres [adres], [plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruijs-Verweij en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte mr. S. Ettalhaoui naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 3 juli 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: diefstal van meerdere goederen met geweld of bedreiging met geweld tegen [persoon 1] al dan niet in vereniging gepleegd;
feit 2: opzetheling, althans schuldheling van een bankpas ten name van [persoon 2], een OV-chipkaart ten name van Stichting Filmfonds, een anonieme OV-chipkaart en een etuitje/pashouder van het merk Louis Vuitton;
Subsidiair is dit ten laste gelegd als een verduistering.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen. Aangever heeft verklaard dat hij is beroofd door twee personen en dat één van hen met een schaar heeft gezwaaid, waardoor hij op zijn arm is geraakt. Verdachte is ter plaatse aangetroffen met een schaar in zijn hand. Hoewel de weggenomen goederen niet bij verdachte zijn aangetroffen, kan worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. De aangifte wordt in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van de getuige, die heeft gezien dat verdachte stekende bewegingen maakte met een mes en dat de medeverdachte is vertrokken op een fiets met meerdere tassen in de mand. Gelet op het voorgaande vindt de officier van justitie de ontkennende en steeds wisselende verklaringen van verdachte ongeloofwaardig.
Ten aanzien van feit 2
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de onder
feit 2 primair ten laste gelegde schuldheling. Verdachte heeft kennelijk leugenachtig verklaard over de bankpas op naam van [persoon 2], omdat de tas van aangeefster nog niet was weggenomen op de dag waarvan verdachte zegt dat hij de pas heeft gevonden. Gelet op de combinatie van de door verdachte gevonden etui van het merk Louis Vuitton met daarin de verschillende pasjes had verdachte in ieder geval redelijkerwijs moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. Niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal en dat sprake is geweest van medeplegen. De aangifte moet van het bewijs worden uitgesloten nu het aangever is die verdachte aanwijst als één van de daders en de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om aangever hierover te bevragen. Verdachte heeft verklaard dat hij in dronken toestand langsliep toen hij werd lastiggevallen door aangever en dat hij zichzelf tegen hem heeft verdedigd met de schaar. Deze verklaring vindt steun in de getuigenverklaring. De getuige heeft niet gezien dat er goederen zijn weggenomen. Bovendien zijn de goederen niet bij verdachte aangetroffen. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van een geweldscomponent, omdat de getuige niet bevestigt dat de arm van aangever is geraakt door de schaar.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte de bij hem aangetroffen goederen wilde inleveren.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging niet is bewezen. Niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de wederrechtelijke toe-eigening van de goederen van aangever. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank zal dit hieronder nader uitleggen.
Op 3 juli 2021 heeft [persoon 1] aangifte gedaan van een diefstal met geweld op diezelfde dag gepleegd door twee personen. Aangever heeft verklaard dat hij op een bankje lag te slapen en dat hij zag dat er twee mannen om hem heen aan het rommelen waren toen hij wakker werd. Aangever zou vervolgens achter de mannen zijn aangerend en gezien hebben dat één van de mannen zwaaiende bewegingen maakte met een schaar die hij in zijn hand had. Aangever zou ook met deze schaar zijn geraakt op zijn arm. De andere man is volgens aangever op een fiets gestapt. De ter plaatse gekomen verbalisanten zagen verdachte met een schaar in zijn hand tegenover aangever staan en hebben hem aangehouden. Een getuige van het incident heeft verklaard dat één van de mannen stekende bewegingen heeft gemaakt richting aangever en dat een andere man op een fiets zat met meerdere tassen in het mandje.
Verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemde diefstal met geweld in vereniging. Hij heeft verklaard dat hij dronken was en dat aangever moet zijn bestolen door een ander. Verdachte werd lastiggevallen door aangever, terwijl de andere man ervandoor ging op een fiets. Verdachte zou zich hebben verdedigd door met een schaar te zwaaien die hij bij zich had om het verband, die hij vanwege een verwonding droeg, te vernieuwen.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet wordt weerlegd door de inhoud van de stukken in het dossier. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever heeft verklaard dat hij op het moment dat hij achter verdachte aanrende niet wist welke spullen er waren meegenomen, maar dat hij het idee had dat er iets zou zijn meegenomen. De aangever heeft na het incident met verdachte zijn spullen gecontroleerd en zag toen dat een aantal goederen waren verdwenen. Deze goederen zijn niet bij verdachte aangetroffen. De rechtbank constateert dat aangever niet heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat en op welke wijze verdachte en/of de andere man de goederen heeft weggenomen. Ook de getuige heeft niet gezien dat er goederen zijn weggenomen. De getuige heeft verklaard dat de andere man meerdere tassen in zijn fietsmand had, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat dit de goederen zijn geweest die bij aangever zijn weggenomen. De rechtbank ziet ook verder geen aanknopingspunten in het dossier voor de vaststelling dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij het wegnemen van de goederen. Dat verdachte ter plaatse is aangetroffen met een schaar en aangever denkt dat het verdachte is geweest die samen met een ander zijn goederen heeft weggenomen, is daarvoor onvoldoende.
3.3.2.
Oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
Op 3 juli 2021 heeft [persoon 2] aangifte gedaan van een op diezelfde dag omstreeks 03:00 uur nabij een café in de Jordaan gepleegde diefstal van haar tas met daarin onder meer een bankpas op haar naam, een OV-chipkaart op naam van Stichting Filmfonds, een anonieme OV-chipkaart en een etuitje van het merk Louis Vuitton. Deze pasjes en het etuitje zijn omstreeks 07:05 uur aangetroffen in de fouillering van verdachte, nadat hij ter zake van de onder feit 1 ten laste gelegde straatroof in de 2e Nassaustraat in Amsterdam was aangehouden. De rechtbank stelt vast dat de bij verdachte aangetroffen goederen toebehoren aan aangeefster.
Vrijspraak opzet- en schuldheling
Verdachte heeft verklaard dat hij een klein tasje met daarin onder meer pasjes heeft gevonden bij een bar in de Jordaan waar een groot feest gaande was. Het dossier bevat - anders dan de verklaring van verdachte - geen nadere informatie omtrent het moment van verkrijging van de goederen door verdachte. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van verdachte. Uitgaande van die lezing kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van zijn vondst wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Bewezenverklaring verduistering
Verdachte heeft verklaard dat hij de goederen ongeveer drie uur voorafgaand aan het incident ter zake waarvan hij is aangehouden (feit 1) heeft gevonden. Meer specifiek heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard: “Als je een Louis Vuitton vindt, dan neem je die mee” en “Mijn intentie was om die pasjes weg te gooien. Nu ik u dit hoor dicteren zeg ik u dat ik de pasjes in een brievenbus wilde gooien”. De rechtbank stelt vast dat verdachte de goederen na zijn vondst heeft meegenomen en er geen blijk van heeft gegeven de spullen te willen afgeven aan de eigenaar, eventueel via de politie. Uit deze gang van zaken blijkt dat verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester is gaan beschikken over de door hem gevonden goederen van aangeefster en dat hij zich deze opzettelijk en wederrechtelijk heeft toegeëigend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
op 3 juli 2021 te Amsterdam opzettelijk
- een bankpas ten name van [persoon 2] en
- een OV-chipkaart ten name van Stichting Filmfonds en
- een anonieme OV-chipkaart en
- een etuitje/pashouder van het merk Louis Vuitton,
toebehorende aan [persoon 2] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 261 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van het voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring in de strafoplegging niet kan worden meegewogen dat sprake is van recidive voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering. Dit is een hinderlijk strafbaar feit waardoor verdachte overlast heeft veroorzaakt. Slechts door toeval heeft het slachtoffer weer de beschikking over haar kostbare etui en overige spullen kunnen krijgen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die voor soortgelijke gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd. Voor verduistering met een schadebedrag vanaf 150 euro, geldt als oriëntatiepunt voor straftoemeting vanuit het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een taakstraf vanaf 30 uur.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen voor vermogensfeiten. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin in het nadeel van verdachte mee en maakt dat de rechtbank een taakstraf in het geval van verdachte niet passend vindt.
De rechtbank is dan ook, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
verduistering
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2022.
[…]