ECLI:NL:RBAMS:2022:6598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
C/13/715070 / FA RK 22-1591
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verhaalsbesluit van de gemeente Amsterdam inzake partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een man tegen een verhaalsbesluit van de gemeente Amsterdam. De man, die in het verleden gehuwd was met een vrouw en een minderjarig kind heeft, kwam in verzet tegen het besluit van de gemeente om verhaal te nemen voor de partneralimentatie die hij nooit had voldaan. De man stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij de Nederlandse taal niet machtig was, waardoor hij niet goed in staat was om zijn rechten te verdedigen. De gemeente voerde aan dat de man zich had moeten laten bijstaan door een advocaat en dat zijn verweer ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de man de partnerbijdrage nooit had voldaan en dat de gemeente op grond van artikel 62b van de Participatiewet verhaal mocht nemen. Het verzet van de man werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de man zelf verantwoordelijk was voor het aanvragen van een wijzigingsprocedure indien hij meende dat de alimentatie te hoog was vastgesteld. De man had tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij deze procedure nog niet had gestart vanwege de kosten, maar dat hij dit op korte termijn zou doen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/715070 / FA RK 22-1591
Beschikking van 10 november 2022 betreffende bijstandsverhaal
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. van der Vlis, te Haarlem
tegen
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
verwerende partij,
hierna te noemen: de gemeente,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift verzet met nader aan te voeren gronden van de man, ingekomen op 4 maart 2022;
  • het verweerschrift van de gemeente, ingekomen op 6 mei 2022,
  • het beroepschrift nader aan te voeren gronden van de man, ingekomen op 6 juli 2022,
  • een brief met bijlagen van de gemeente, ingekomen op 4 augustus 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022.
Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. H. Park, als waarnemer voor mr. Van der Vlis en een tolk, alsmede de heer [naam] en mevrouw mr. E.W. van Hooijdonk, namens de gemeente.
De man heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De man is van 27 maart 2005 tot 2 juni 2017 gehuwd geweest met mevrouw
[de vrouw], hierna te noemen: ‘de vrouw’.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren, het thans nog minderjarige kind:
-
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank 4 februari 2015 is als voorlopige voorziening bepaald dat de man per datum van de beschikking €108,- per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
2.5.
Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 13 april 2016 is, voor zover in deze zaak relevant, bepaald dat:
- de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , hierna te noemen: kinderbijdrage, voldoet van € 162,-- per maand, en
- zo lang de vrouw nog geen bijstandsuitkering geniet € 365,-- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, hierna te noemen: partnerbijdrage en
- zodra de vrouw een bijstandsuitkering geniet een partnerbijdrage van € 620,-- per maand.
2.6.
De gemeente verleent sinds 16 december 2014 bijstand aan de vrouw, mede ten behoeve van [minderjarige] , naar de norm van een één-oudergezin, te weten een uitkering van € 1.091,71 netto per maand (inclusief vakantietoeslag).
2.7.
De man heeft sinds 4 februari 2015 tot heden uitsluitend de bij voorlopige voorziening bepaalde kinderbijdrage van €108,- voldaan.
2.8.
De gemeente heeft op 2 februari 2022 een verhaalsbesluit genomen, waarbij de gemeente op grond van art. 62b van de Participatiewet is overgegaan tot verhaal van de door de rechtbank bij beschikking van 13 april 2016 opgelegde partneralimentatie, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding, nu deze partneralimentatie door de man nimmer is voldaan. De achterstand over de periode 2 juni 2017 tot en met 31 januari 2022 bedroeg € 37.218,70.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man is in verzet gekomen tegen het verhaalsbesluit van de gemeente en verzoekt de rechtbank dit verhaalsbesluit te vernietigen met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure. De gemeente voert hiertegen verweer.
3.2.
De man voert hierbij aan, dat de destijds in de echtscheidingsbeschikking vastgelegde alimentatiebedragen buiten hem om zijn gegaan. Hij is de Nederlandse taal niet machtig en werd in die procedure niet vertegenwoordigd door een advocaat. Hij heeft de beschikking van 13 april 2016 destijds niet gezien en wist dan ook niet dat hij ook partneralimentatie moest betalen.
Voorts stelt de man dat de gemeente niet eerder dan op 2 februari 2022, dus 5 jaar na inschrijving van de echtscheiding, verhaal neemt. De man stelt daarvoor nooit iets te hebben vernomen over deze kwestie, niet van de vrouw, niet van de gemeente en ook niet van het LBIO. De gemeente handelt hierdoor in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door met terugwerkende kracht verhaal te nemen.
De man stelt tot slot een wijzigingsprocedure te zullen starten ten aanzien van de vastgestelde alimentatie omdat hij nauwelijks kan rondkomen; hij is financieel niet in staat de vastgestelde alimentatie te kunnen voldoen.
3.3.
De gemeente heeft hierop geantwoord dat het verweer van de man dat hij het rechtssysteem in Nederland niet kende, ongeloofwaardig is omdat Polen een soortgelijk systeem kent. De man had zich moeten wenden tot een advocaat. Dat hij dit niet gedaan heeft is de eigen keuze van de man geweest en dit kan hij niet afwentelen op anderen, aldus de gemeente.
De gemeente erkent wel dat zij eerder verhaal hadden moeten nemen zodat de schuld niet zo hoog was opgelopen. De gemeente heeft om die reden de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage aangepast naar 2 februari 2022, te weten de datum van het verhaalsbesluit. De achterstand bedraagt daarmee tot 1 augustus 2022: € 3.548,75.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af en licht dit als volgt toe.
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige verzetsprocedure zich richt tegen het verhaalsbesluit van de gemeente van 2 februari 2022, waarbij de gemeente verhaal neemt op grond van artikel 62b van de Participatiewet. Uit artikel 62b lid 1 van de Participatiewet blijkt, dat indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak. Nu vast is komen te staan dat de man de bij beschikking van 13 april 2016 vastgestelde partnerbijdrage nooit heeft voldaan, mag de gemeente verhaal nemen.
Het door de man ingestelde verzet slaagt niet, omdat uit artikel 62b lid 3 van de Participatiewet blijkt, dat het verzet niet gegrond kan zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Daarvoor is een afzonderlijke wijzigingsprocedure vereist. Daar heeft de gemeente de man ook op gewezen in een brief van 8 februari 2022. De gemeente heeft verder verantwoordelijkheid genomen voor het nalaten om eerder in te grijpen door de ingangsdatum van het verhaal aan te passen naar 2 februari 2022. De man was in elk geval vanaf die datum op de hoogte van de echtscheidingsbeschikking en de daarin vastgelegde verplichtingen, omdat de gemeente hem daar op heeft gewezen.
Zoals op de mondelinge behandeling ook uitgebreid met de man is besproken, ligt het nu echt op zijn weg om een wijziging van die beschikking te vragen als hiervoor aanleiding is. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten deze wijzigingsprocedure nog niet te zijn gestart vanwege de hiermee gepaard gaande kosten, maar dit alsnog op korte termijn te zullen doen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het verzet van de man ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 10 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.