ECLI:NL:RBAMS:2022:6564

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
13/137589-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging zware mishandeling met mes

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 22 mei 1975, heeft de rechtbank Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging doodslag en poging zware mishandeling van de aangever, waarbij zij op 22 mei 2020 in Amsterdam met een mes stekende bewegingen richting het lichaam van de aangever heeft gemaakt. Tijdens de zitting op 25 oktober 2022 heeft de officier van justitie, mr. G. Dankers, gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een conflict met de aangever een mes heeft gepakt en hem heeft verwond. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangever, maar dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag, maar bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling. De rechtbank heeft een taakstraf van 180 uur opgelegd, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, en heeft de redelijke termijn overschreden. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 1.000,00 aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, terwijl de vordering voor materiële schade is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/137589-20 (Promis)
Datum uitspraak: 8 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en haar raadsman mr. T. Scheffer naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat raadsman mr. S.J. Jansen namens de benadeelde partij [aangever] naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt ervan verdacht dat zij zich op 22 mei 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging doodslag dan wel poging zware mishandeling van [aangever] door met een mes een of meer stekende bewegingen te maken richting de borst en/of schouder, althans het lichaam van [aangever] .
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging doodslag.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit, omdat verdachte geen opzet had op het doden van aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 mei 2020 heeft verdachte aangever [aangever] (hierna: [aangever] ) uitgenodigd in haar woning aan [adres] in Amsterdam. Omstreeks 17:00 uur hebben zij samen boodschappen gedaan, vervolgens is er gekookt, gedanst en wijn gedronken. Rond 23:30 uur is contact gezocht met een wijntaxi voor twee extra flessen wijn en sigaretten, waarvoor verdachte heeft betaald. Een paar uur later, omstreeks 03:00 uur, hebben verdachte en [aangever] een conflict gekregen. Daarbij heeft verdachte een mes gepakt, waarmee zij [aangever] heeft geraakt op zijn linkerarm. Dit mes heeft zij nadien afgespoeld in de wasbak in de keuken. Verbalisanten ter plaatse zagen onder meer een diepe en grote snijverwonding in de linker onderarm en een steekverwonding in de linker bovenarm van [aangever] . Een arts van het OLVG heeft geconstateerd dat de snijverwonding op de linker onderarm ongeveer zes centimeter breed was en doorliep tot in het onderliggende spierweefsel. Er was volgens hem geen sprake van inwendig bloedverlies en verwacht werd dat de verwonding binnen zes weken zou genezen. Wegens het vastgestelde spierletsel heeft [aangever] gips gekregen voor de duur van één week ter bevordering van het herstel.
Over de aanloop naar het incident en de wijze waarop het letsel is toegebracht lopen de verklaringen van [aangever] en verdachte uiteen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting houdt – kortweg – het volgende in. [aangever] heeft op enig moment aanhoudend seksuele avances gemaakt, waarvan zij niet was gediend. Daarbij bevroor zij als het ware. Toen zij even naar de keuken was gelopen om een glas water te pakken, heeft [aangever] haar van achteren benaderd, waarbij hij zijn handen op haar heupen plaatste en haar tegen zijn onderlichaam aantrok. Uit angst dat [aangever] haar zou verkrachten heeft verdachte vanuit een paniekreactie een mes gepakt van het aanrecht en een ‘move’ gemaakt, waarbij zij [aangever] op zijn arm heeft geraakt. Verdachte kan zich niet herinneren welke beweging zij exact heeft gemaakt.
Daarentegen heeft [aangever] verklaard dat de sfeer omsloeg, nadat hij verdachte vroeg waarom zij geen vriend had. Verdachte begon te schreeuwen en werd kwaad omdat hij niet wilde blijven slapen. [aangever] had besloten om te vertrekken. Toen hij op een poef in de woonkamer zat om zijn schoenen aan te trekken is verdachte naar de keuken gerend. Zij is teruggekomen met een mes in haar hand, waarmee zij vanaf schouderhoogte een stekende beweging maakte richting zijn borst/schouder. [aangever] heeft het mes kunnen afweren met zijn arm.
De rechtbank constateert dat verdachte zowel op de zitting als tijdens de verschillende verhoren bij de politie en rechter-commissaris wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat volgens haar is voorgevallen voorafgaand aan het incident met het mes. Verdachte heeft, bijvoorbeeld, pas voor het eerst op de zitting verklaard dat [aangever] was doorgedraaid, dat zij bang was dat [aangever] haar zou verkrachten en dat hij haar armen en benen agressief heeft vastgepakt op de bank in de woonkamer en haar over haar hele lichaam heeft aangeraakt.
Na haar aanhouding, waarbij de cautie werd gegeven, en tijdens het vervoer naar het politiebureau heeft verdachte spontaan aan de verbalisanten verklaard dat zij een domme fout heeft gemaakt, dat zij kookte van woede, dat [aangever] het (de rechtbank begrijpt: het toegebrachte letsel) echt heeft verdiend en dat zij een mes heeft gepakt en hem heeft “gehakt”.
Bij de voorgeleiding voor de hulp officier van justitie heeft verdachte het erover dat ze niet gediend was van de handtastelijkheden van [aangever] en het erop leek dat ze een blackout had toen hij achter haar aankwam in de keuken en dat ze in een reflex “iets” in de keuken heeft gepakt en hem heeft geraakt.
Drie dagen later heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard over het vastpakken door [aangever] bij haar heupen en haar reactie met het mes uit angst te worden aangerand.
Verdachte heeft aldus door de tijd heen de aanleiding van het incident met het mes zwaarder aangezet. Daarnaast heeft zij de omschrijving van haar gevoel/reactie bij/op de vermeende handelingen van [aangever] , te weten van woede naar blackout en van reflex naar reflex uit angst voor aanranding en uiteindelijk naar reflex uit angst voor verkrachting, veranderd. Over de angst voor verkrachting heeft verdachte pas voor het eerst op de zitting verklaard.
De rechtbank vindt de eerste versie van wat er die avond is voorgevallen en hoe verdachte zich toen voelde, woede, het meest authentiek en daarmee geloofwaardig. Dit geldt vooral ook omdat verdachte deze versie kort na het incident en spontaan heeft gegeven en haar verklaring bovendien steun vindt in het bij [aangever] geconstateerde letsel.
Voorwaardelijk opzet op de dood/zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte toen zij een stekende beweging maakte richting het lichaam van [aangever] vol opzet had op de dood van [aangever] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hem. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] .
Op basis van de verklaringen van [aangever] , de letselverklaring, de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse en de verklaring van verdachte kort na het incident acht de rechtbank bewezen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt richting het lichaam van [aangever] . De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de borst en/of de schouder van [aangever] , omdat het dossier daarvoor onvoldoende aanwijzingen bevat.
[aangever] heeft een steek- en snijverwonding opgelopen in zijn arm. Bij [aangever] is geen inwendig bloedverlies geconstateerd en verwacht werd dat de verwonding binnen zes weken zou genezen.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – niet bewezen dat een aanmerkelijke kans op de dood van [aangever] heeft bestaan. Verdachte zal van poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een scherp voorwerp, als een (keuken) mes, in de richting van het lichaam kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In het lichaam liggen dicht onder de huid kwetsbare organen, pezen en spieren. De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij het steken met een mes in de richting van het lichaam dan ook aanmerkelijk. Door kokend van woede en bewapend met een mes een steekbeweging te maken in de richting van het lichaam van [aangever] heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 22 mei 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel intensief noodweerexces toekomt. Als gevolg van het handelen van [aangever] eerder die avond liepen de emoties bij verdachte op en vreesde zij dat [aangever] haar zou verkrachten toen hij haar van achteren vastpakte in de keuken. Doordat verdachte tegen het aanrecht stond terwijl [aangever] haar van achteren benaderde, stond verdachte klem en was zij niet in staat om aan de dreigende situatie te ontsnappen. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte onder deze omstandigheden in redelijkheid kon menen dat zij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf. Daarmee is aan de subsidiariteitseis voldaan. Ook aan de proportionaliteitseis is voldaan, omdat het handelen van verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van het dreigende gevaar dat zij door [aangever] zou worden verkracht. Daarbij heeft de raadsman benadrukt dat verdachte meermalen aan [aangever] had duidelijk gemaakt dat hij van haar af moest blijven en zij had hem van haar af geduwd waaraan hij geen gehoor gaf.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet worden verworpen, omdat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Niet kan worden aangenomen dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Een beroep op noodweerexces kan daarom ook niet slagen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces). Al aannemende dat [aangever] in de keuken toenadering zocht door verdachte van achteren vast te pakken bij haar heupen en haar naar zich toe te trekken, is het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting (zoals omschreven onder paragraaf 3.3) is niet gebleken dat verdachte zichzelf zou moeten verdedigen met geweld tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf dan wel een dreiging daarvan.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur en de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling door met een mes een stekende beweging te maken richting het lichaam van het slachtoffer. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer een steek- en snijverwonding opgelopen op zijn arm. Uit de vordering van de benadeelde partij en de door mr. S.J. Jansen gegeven toelichting op de zitting komt naar voren dat het incident een grote impact op het slachtoffer heeft (gehad). Het slachtoffer wordt bij het zien van de littekens op zijn arm nog steeds aan de gebeurtenis herinnerd. Verdachte mag van geluk spreken dat het slachtoffer geen ernstiger, blijvend letsel heeft opgelopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Hieruit blijken geen relevante eerdere veroordelingen.
Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hoewel de aard en ernst van het bewezenverklaarde op zich oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, vindt de rechtbank dat in dit geval een andere reactie is geboden. De rechtbank acht oplegging van een taakstraf van 200 uren, met aftrek van voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, en een proeftijd van twee jaren, een meer passende sanctie. Met oplegging van een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de aard en ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, maar wordt ook rekening gehouden met de persoon van verdachte. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou immers de stabiele leefsituatie van verdachte doorkruisen. Vanwege het feit dat verdachte geen berouw heeft getoond en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden vindt de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Dit om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
De rechtbank vindt daarnaast strafvermindering op zijn plaats omdat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. De rechtbank zal daarom een taakstraf van 180 uren opleggen in plaats van de hiervoor genoemde taakstraf van 200 uren.

7.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert € 474,95 aan vergoeding van materiële schade en € 1.200,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de benadeelde partij, mr. S.J. Jansen, heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting toegelicht en zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering moet worden toegewezen. Zowel de gevorderde immateriële schadevergoeding als de gevorderde materiële schadevergoeding zijn voldoende onderbouwd. Voor de schade wegens verbruikt eigen risico is het minimale bedrag aan eigen bedrage gevorderd, omdat aannemelijk is dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden. Ook is aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden wegens de aankoop van een nieuwe broek. Het is hem niet gelukt om het bloed uit de broek te wassen.
7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering wegens de bepleite vrijspraak dan wel wegens het beroep op noodweer(exces).
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering tot vergoeding van materiële schade wordt afgewezen, omdat de gevorderde materiële schadevergoeding die ziet kosten wegens de aankoop van een nieuwe broek en kosten vanwege verbruikt eigen risico onvoldoende is onderbouwd met stukken.
Immateriële schade
Verdachte heeft blijkens de vaststellingen van de rechtbank de gezondheid en veiligheid van de benadeelde partij in gevaar gebracht, waarbij de resterende schade door toedoen van de benadeelde partij beperkt is gebleven tot littekens op zijn arm. Uit de namens de benadeelde partij ingediende vordering komt naar voren dat hij beseft dat hij geluk heeft gehad, dat het voorval impact op hem heeft gehad en hij een aantal weken belemmeringen heeft ondervonden in zijn dagelijks leven. Daarmee staat vast dat de benadeelde partij immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 1.000,00. Dit bedrag zal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020, worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in de rest van zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze schade onvoldoende onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de schadevergoeding niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (22 mei 2020).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 20 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]toe tot een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering tot vergoeding van
immateriële schade.
Wijst afde vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van
materiële schade.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch. A. van Dijk en B.K.M. Thuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2022.
[...]

3.[...]