ECLI:NL:RBAMS:2022:6562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
13.249314.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor straatroven en poging tot afpersing

Op 10 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan twee straatroven en een poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 2003, samen met een mededader op 13 september 2021 in Badhoevedorp en Lijnden geweld heeft gebruikt tegen meerdere slachtoffers om hun bezittingen, waaronder telefoons en een heuptas, af te nemen. De rechtbank heeft het bewijs, waaronder bekennende verklaringen van de verdachte, als wettig en overtuigend beoordeeld. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. De rechtbank heeft geen toepassing van het adolescentenstrafrecht overwogen, omdat de verdachte ten tijde van de feiten meerderjarig was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de positieve ontwikkeling in zijn leven na de feiten. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële en materiële schade, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die hij heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht om schadevergoedingen te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.249314.21
Datum uitspraak: 10 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
diefstal met geweld in vereniging gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de openbare weg (de Kamerlingh Onneslaan) op 13 september 2021 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, subsidiair: afpersing op de openbare weg, in vereniging gepleegd;
poging tot afpersing in vereniging gepleegd tegen [slachtoffer 2] op de openbare weg (de Kamerlingh Onneslaan) op 13 september 2021 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, subsidiair: poging tot diefstal met geweld in vereniging gepleegd op de openbare weg;
diefstal met geweld in vereniging gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op de openbare weg (de Hoofdweg) op 12 september 2021 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I opgenomen bij dit vonnis. De tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens geconcludeerd tot een bewezenverklaring en heeft ten aanzien van feiten 1 en 2 aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgesomd in bijlage II bij dit vonnis, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 13 september 2021 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, op de openbare weg, de Kamerlingh Onneslaan, tezamen en in vereniging met een ander een telefoon (iPhone 12) die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
-tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] die op een scooter reden te roepen: "Als je hem nu niet stil zet, trap ik je van die kanker scooter af" en "trek die kanker jas uit" en
-die [slachtoffer 2] bij zijn jas vast te pakken en
-die [slachtoffer 2] met gebalde vuist tegen de slaap te slaan en
-tegen die scooter te trappen en
-te trachten om die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] klem te rijden en
-die [slachtoffer 1] van de scooter af te trekken en
-die [slachtoffer 1] tegen de wang te stompen en
-tegen die [slachtoffer 1] te roepen "telefoon, telefoon, telefoon" en "code, code";
2
op 13 september 2021 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, op de openbare weg, de Kamerlingh Onneslaan, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een jas die aan die [slachtoffer 2] toebehoorde,
-tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] die op een scooter reden te roepen: "Als je hem nu niet stil zet, trap ik je van die kanker scooter af" en "trek die kanker jas uit" en
-die [slachtoffer 2] bij zijn jas vast te pakken en
-die [slachtoffer 2] met gebalde vuist tegen de slaap te slaan en
-tegen die scooter te trappen en
-te trachten om die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] klem te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 12 september 2021 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, op de openbare weg, de Hoofdweg, tezamen en in vereniging met een ander een telefoon (iPhone XR) en een heuptas en een petje en een pasjeshouder en een kentekenbewijs en een rijbewijs en een zorgverzekeringspas en een identiteitskaart en een bankpas en huissleutels, die aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
-tegen die [slachtoffer 4] , die samen met die [slachtoffer 3] op een scooter reed, te roepen dat hij moest stoppen en
-tegen die [slachtoffer 4] te roepen: "Wat is je kankerprobleem, waarvoor kijk je zo kanker lang" en
-die [slachtoffer 4] tegen het gezicht te slaan en
-tegen die [slachtoffer 4] te roepen dat hij zijn tasje moest inleveren en
-die [slachtoffer 4] nogmaals, meermalen tegen het gezicht te slaan en
-de heuptas van de rug die [slachtoffer 4] af te trekken en
-die [slachtoffer 3] bij de jas vast te pakken en
-voornoemde telefoon uit de hand van die [slachtoffer 3] te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er geen reden is verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht, gelet op het reclasseringsadvies en de omstandigheid dat verdachte blijkens dit advies geen interventies nodig heeft. Wel houdt de officier van justitie in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij en zijn medeverdachte, die ten tijde van het plegen van de strafbare feiten minderjarig was en door de kinderrechter is veroordeeld, slechts een half jaar in leeftijd schelen en dat verdachte spijt heeft betuigd en zijn leven daarna goed heeft opgepakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht) toe te passen en daartoe aangevoerd dat verdachte, ondanks dat hij achttien jaar is, nogal kinderlijk is en dat bij zijn voorgeleiding is geadviseerd hem in een justitiële jeugdinrichting te plaatsen. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde net achttien jaar was en zijn medeverdachte, die conform het jeugdstrafrecht is veroordeeld, net geen achttien jaar was. Het doorlopen van het wegingskader adolescentenstrafrecht had niet moeten leiden tot het advies dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast, maar het jeugdstrafrecht. In dat kader is onder meer van belang dat verdachte zogenaamd ‘meeloopgedrag’ heeft vertoond en dat er sprake is geweest van impulsief handelen. Het is zeer onwenselijk dat verdachte, mocht hij een misstap begaan en de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf moeten uitzitten, bij volwassenen in de gevangenis komt te zitten.
De raadsman heeft bepleit, mocht de rechtbank toch het volwassenenstrafrecht toepassen, in ieder geval geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen en ook geen voorwaardelijke straf, maar in plaats daarvan een taakstraf. In het voordeel van verdachte dient verder meegewogen te worden dat hij een blanco strafblad heeft, dat hij meewerkend is, open staat voor begeleiding, zijn schooljaar heeft afgerond, verder gaat met zijn opleiding en een bijbaan heeft.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Geen toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 oktober 2022, waarin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Interventies of toezicht worden niet nodig gevonden. Reclassering Nederland vindt een gevangenisstraf niet wenselijk, mede omdat de schoolgang van verdachte daarmee stagneert en zijn motivatie om een positieve wending aan zijn leven te geven weg zou kunnen zakken. Verdachte wordt ondersteund en gemotiveerd door zijn familie en zijn vaste vriendengroep. Hij gaat niet meer om met de medeverdachte en zijn vriendengroep. Verdachte is bereid en in staat een werkstraf uit te voeren en om aan een financiële sanctie te voldoen.
Gezien het advies van de reclassering en de indruk die de rechtbank van verdachte heeft gekregen op de zitting, geeft de persoon van verdachte de rechtbank geen bijzondere aanleiding tot het toepassen van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank ziet met de raadsman wel enige aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht, maar acht deze niet doorslaggevend. Bij die beoordeling houdt de rechtbank ook rekening met de actieve rol die verdachte heeft gespeeld bij de bewezen verklaarde feiten, zoals het besturen van en klemrijden met de scooter en het afpakken van de heuptas van [slachtoffer 4] , waaruit blijkt dat hij niet slechts een beïnvloedbare meeloper was. Verdachte heeft zich de afgelopen periode bovendien juist volwassen en zelfstandig getoond. Hij heeft een baan gevonden, een opleiding afgerond en de stap genomen om verder te gaan studeren. Voor de ontwikkeling van verdachte worden pedagogische beïnvloeding en interventies niet nodig gevonden. De rechtbank vindt dat van belang omdat het betekent dat verdachte bij zijn ontwikkeling van ‘kind naar volwassene’ geen hulp van buitenaf nodig heeft en het toepassen van het adolescentenstrafrecht in die zin ook geen meerwaarde heeft. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het advies van de reclassering volgen en toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht.
7.3.2.
Strafmotivering
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op twee achtereenvolgende dagen samen met een ander twee straatroven gepleegd, waarbij zij de tweede keer ook hebben geprobeerd iemand af te persen. Bij beide incidenten reed verdachte als bestuurder op een scooter en zijn mededader als passagier. De slachtoffers van de straatroof waren andere scooterrijders, die in beide gevallen door verdachte en zijn mededader gemaand werden te stoppen, waarbij de tweede keer de scooter ook door verdachte is klemgereden. De slachtoffers zijn vervolgens met geweld en bedreiging met geweld beroofd van hun telefoons en een heuptas met inhoud en ook is geprobeerd een jas afhandig te maken. Hoewel de meeste geweldshandelingen door de mededader zijn gepleegd, heeft verdachte zich kennelijk ook niet bekommerd om de slachtoffers en zich laten leiden door geldelijk gewin. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsdelicten daar nog gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden. Daaraan heeft verdachte met zijn handelen bijgedragen.
De rechtbank acht alles overziend een taakstraf van 200 uren met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken door rechtbanken worden opgelegd (LOVS-oriëntatiepunten). De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten in zowel het volwassenenstrafrecht als het jeugdstrafrecht, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij de bewezen verklaarde feiten samen met een minderjarige heeft gepleegd.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 550,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 primair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Er is sprake van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 en onder b BW.
De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom (hoofdelijk) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 primair bewezen geachte feit is toegebracht. Vanwege de medeaansprakelijkheid van de medeverdachte en het feit dat verdachte en de medeverdachte geen contact meer met elkaar hebben en de rechtbank dit ook niet wenselijk acht, zal de rechtbank de maatregel waarderen op de helft van het schadebedrag. De rechtbank waardeert deze daarom op een bedrag van € 275,- (tweehonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 847,57 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 174,42 voor de gestolen goederen, € 159,65 voor het vervangen van gestolen passen, € 13,- voor het maken van pasfoto’s ten behoeve van de gestolen passen en € 500,50 voor het verlies van arbeidsvermogen.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering ten aanzien van de materiële schade is tot een bedrag van € 674,92 betwist, te weten voor wat betreft de posten ‘Gestolen goederen’ en ‘Verlies arbeidsvermogen’. De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de post ‘Verlies arbeidsvermogen’ niet voldoende onderbouwd is, omdat niet kan worden vastgesteld of het gevorderde gemiste salaris is gebaseerd op het gemiddelde gewerkte aantal uren voorafgaand aan het incident. De rechtbank vindt dat de vordering op dit punt voldoende is onderbouwd en verwijst ook naar bijlage 16 bij de vordering tot schadevergoeding, waarin de werkgever van [slachtoffer 4] uiteen heeft gezet wat in de zes maanden voorafgaand aan het incident het gemiddelde gewerkte uren per maand was. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 500,50 voor verlies van arbeidsvermogen gelet op het voorgaande reëel en zal dit toewijzen, net als de niet betwiste posten. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade (hoofdelijk) zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 673,15, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige, te weten voor de post ‘Gestolen goederen’, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering heeft betrekking op goederen die niet in de aangifte van [slachtoffer 4] worden genoemd. De behandeling van de vordering levert daarom voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Er is sprake van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 en onder b BW.
De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is ter terechtzitting betwist, waarbij door de verdediging is verzocht deze te matigen tot een bedrag van € 550,-. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, waaronder het feit dat hij door de pijnlijk dikke kaken de eerste dagen na het incident alleen vloeibaar eten kon nuttigen, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de hoogte van de vordering billijk en begroot de immateriële schade op 750,-. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal dan ook (hoofdelijk) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. Vanwege de medeaansprakelijkheid van de medeverdachte en het feit dat verdachte en de medeverdachte geen contact meer met elkaar hebben en de rechtbank dit ook niet wenselijk acht, zal de rechtbank de maatregel waarderen op de helft van het schadebedrag. De rechtbank waardeert deze daarom op een bedrag van € 711,60 (zevenhonderdelf euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 451,03 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 419,- voor herstelkosten van haar telefoon Apple iPhone XR en € 32,03 voor reiskosten naar het politiebureau.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 550,- aan vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering tot vergoeding van materiële schade is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade is ter terechtzitting betwist. De benadeelde partij heeft geen lichamelijk letsel opgelopen. De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade (geestelijk letsel) gevorderd omdat sprake zou zijn van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. De rechtbank overweegt dat in dat geval in beginsel sprake dient te zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, tenzij de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden niet zijn onderbouwd. Van een geval waarin een dergelijke onderbouwing vanwege de aard en de ernst van de normschending niet nodig is, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. Vanwege de medeaansprakelijkheid van de medeverdachte en het feit dat verdachte en de medeverdachte geen contact meer met elkaar hebben en de rechtbank dit ook niet wenselijk acht, zal de rechtbank de maatregel waarderen op de helft van het schadebedrag. De rechtbank waardeert deze daarom op een bedrag van € 225,50 (tweehonderdvijfentwintig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair en feit 2 primair:
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 275,- (tweehonderdvijfenzeventig euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot een bedrag van
€ 673,15 (zeshonderddrieënzeventig euro en vijftien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 711,60 (zevenhonderdelf euro en zestig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot een bedrag van
€ 451,03 (vierhonderdeenenvijftig euro en drie eurocent) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 225,50 (tweehonderdvijfentwintig euro en vijftig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2022.
[...]
[...]