ECLI:NL:RBAMS:2022:6558

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
1322227020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens afpersing met tegenstrijdige verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, heeft de rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van het medeplegen van afpersing van twee aangevers op 22 mei 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. S. Bont, gerekwireerd tot vrijspraak, omdat zij twijfels had over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangevers. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Hartman, heeft eveneens verzocht om vrijspraak, stellende dat het bewijs onvoldoende overtuigend was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is, maar heeft niet de overtuiging gekregen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastelegging. De verklaringen van de aangevers vertoonden belangrijke inconsistenties en tegenstrijdigheden. Zo werd er door de aangever op verschillende momenten verschillend verklaard over wie een vuurwapen bij zich had en over de omstandigheden van de afpersing. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met verklaringen van getuigen en de ouders van de aangever, die de twijfels over de waarheidsgetrouwe aard van de verklaringen van de aangever versterkten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de in beslag genomen voorwerpen, waaronder verdovende middelen en een weegschaal, onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen, en heeft de verdachte van alle beschuldigingen vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/222270-20 (Promis)
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bont, en van wat de raadsman van verdachte, mr. B. Hartman, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Medeplegen van afpersing van [aangever 1] op 22 mei 2020 te Amsterdam;
2. Medeplegen van afpersing van [aangever 2] op 22 mei 2020 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde. Hoewel er voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is, ontbreekt de overtuiging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij twijfelt over de geloofwaardigheid van de verklaring van aangever [aangever 1] , gelet op de overige inhoud van het dossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte van beide ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Hij heeft bepleit dat uit het belastende bewijs geen overtuigend bewijs volgt. De verklaring van aangever [aangever 1] wordt onvoldoende ondersteund door de overige bevindingen uit het dossier om als overtuigend steunbewijs te dienen, omdat die overige bevindingen onvoldoende onderscheidend of concreet zijn. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn waargenomen door medeverdachte [aangever 2] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat er voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is. De aangifte van [aangever 1] wordt op onderdelen ondersteund door de verklaring die [aangever 2] tegenover verbalisanten heeft afgelegd. De rechtbank heeft echter op basis van die wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Hierbij is van belang dat de rechtbank constateert dat aangever op twee momenten een verklaring heeft afgelegd en die verklaringen op belangrijke punten inconsistent zijn en op essentiële onderdelen tegenstrijdigheden bevatten. De volgende omstandigheden zijn relevant.
Tegenover de verbalisanten ter plaatse gaf aangever aan dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) een vuurwapen bij zich droeg, terwijl hij bij zijn aangifte heeft verklaard dat verdachte een vuurwapen bij zich had en vasthield. Daarnaast gaf aangever tegenover de verbalisanten ter plaatse aan dat verdachte en [medeverdachte] kleding en schoenen van aangever in een tas deden. Bij zijn aangifte heeft aangever echter verklaard dat hij zelf van verdachte en [medeverdachte] tassen moest vullen met kleding en schoenen. Ook is van belang dat de verklaring van [aangever 2] , die op onderdelen is gebaseerd op horen zeggen, gedeeltelijk niet blijkt te kloppen. Aangever zou namelijk tegen [aangever 2] hebben gezegd dat hij al zijn geld na de afpersing heeft overgemaakt naar [medeverdachte] . Uit onderzoeksbevindingen van zijn bankafschriften blijkt echter dat dit niet klopt. De rechtbank houdt verder rekening met de afgelegde verklaringen van aangever zijn ouders en van getuige [getuige] . Die geven steun aan de tegenstrijdigheden in het dossier doordat zij een beeld van de persoon van aangever schetsen. De ouders van aangever vinden het moeilijk in te schatten wat er daadwerkelijk is gebeurd en of hetgeen aangever heeft verklaard de waarheid is. De vader van aangever geeft aan dat aangever mogelijk last heeft van de stoornis ‘pseudologia fantastica’. Getuige [getuige] heeft verklaard dat aangever twee keer eerder heeft verteld dat hij is overvallen en beroofd van kostbare spullen, terwijl hij die spullen niet had. Uit onderzoek blijkt dat aangever twee keer eerder aangifte heeft gedaan van beroving en een van die aangiftes heeft ingetrokken en dat de andere aangifte niet door de politie is opgepakt in verband met het ontbreken van een opsporingsindicatie.

4.Beslag

Onder verdachte zijn diverse voorwerpen in beslag genomen, te weten verdovende middelen en een weegschaal. De officier van justitie en de raadsman hebben geen standpunt ten aanzien van het beslag ingenomen.
Onttrekking aan het verkeer
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer::
1. STK Verdovende middelen (omschrijving: pot vitablend, merk: versnijdingsmiddel);
2. 1 STK Verdovende middelen (omschrijving: poeders, merk: pot vitablend Mannit);
3. 1 STK Weegschaal (omschrijving: G5953609, Texas).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en M. Wiewel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2022.
[...]