Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.Vrijspraak
5.Beslissing
spreektverdachte daarvan
vrij.
Rechtbank Amsterdam
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, heeft de rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van afpersing van twee aangevers op 22 mei 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. S. Bont, gepleit voor vrijspraak, omdat er weliswaar voldoende bewijs aanwezig was, maar de overtuiging ontbrak. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Jonk, heeft eveneens verzocht om vrijspraak, wijzend op de inconsistenties in de verklaringen van de aangevers en de mogelijkheid dat deze onder invloed van pseudologia fantastica tot stand zijn gekomen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers kritisch beoordeeld. Aangever 1 had op verschillende momenten tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de rol van de verdachte en medeverdachte. De rechtbank constateerde dat de verklaringen van de aangevers niet alleen inconsistent waren, maar ook niet ondersteund werden door objectieve gegevens. De verklaringen van getuigen en de ouders van aangever 1 gaven bovendien aanleiding tot twijfels over de waarheidsgetrouwe aard van de aangiften.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden en heeft de verdachte vrijgesproken. De rechtbank benadrukte dat, hoewel er wettig bewijs aanwezig was, de overtuiging ontbrak dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de afpersing.