ECLI:NL:RBAMS:2022:6525

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
13/013336-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met poging tot diefstal en wapenbezit

Op 10 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende woningoverval op 13 januari 2020 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een of meer anderen, de woning van twee slachtoffers is binnengevallen met het oogmerk om goederen te stelen. Tijdens de overval werd een vuurwapen gebruikt, en de verdachte heeft geweld gebruikt tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en het bewijs, waaronder DNA-materiaal en camerabeelden, in overweging genomen. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de overval, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs overtuigend was. De verdachte is veroordeeld voor poging tot diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 40 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor zowel materiële als immateriële schade, en zijn er maatregelen genomen met betrekking tot de in beslag genomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/013336-20 (Promis)
Datum uitspraak: 10 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] . te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.C. Jonge Vos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat opzet;
- een duw aan die [slachtoffer 1] heeft gegeven en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gericht en/of
ÁG713061131900PÈ
G713061131900
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd; “Where is the office!? Where is the money!?” en/of
- met die [slachtoffer 1] in een worsteling is geraakt
, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk SIG, type P210, kaliber 9mmx19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen) auto (merk Volkswagen Golf), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 13 januari 2020 heeft er een gewapende woningoverval plaatsgevonden aan [adres] in Amsterdam. Verdachten zijn gevlucht in een Volkswagen Golf. Die auto is op 14 januari 2020 teruggevonden op de Fred Roeskestraat te Amsterdam en bleek in de nacht van 12 januari op 13 januari 2020 te zijn gestolen in Amsterdam.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Hij heeft daarbij gewezen op de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , het in de woning aangetroffen pistool en verklaringen van omstanders. Dat verdachte een van de overvallers was, leidt de officier van justitie af uit een match tussen een DNA-spoor, aangetroffen op de plek waar één van de overvallers is gevallen, en het DNA-profiel van verdachte. Verdachte is verder herkend op camerabeelden in de buurt van de plaats waar de vluchtauto is achtergelaten. Gelet op de werkwijze is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Gelet daarop kan ook bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, zijnde feit 2.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat voor de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat het om een gestolen auto ging, nu het voertuig tijdens de diefstal was afgesloten en de sleutels van dat voertuig bij de diefstal niet waren weggenomen. De auto moet daarom op een andere wijze dan met de sleutel geopend en gestart zijn. Daarmee kan ook het medeplegen van heling van de auto bewezen worden.
De officier van justitie acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk en, omdat verdachte geen verdere informatie wil geven, niet verifieerbaar.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte van alle drie de feiten dient te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft kortgezegd verklaard dat hij op een feest was benaderd met de vraag of hij geld wilde verdienen. Ze hadden iemand nodig om op de uitkijk te staan en hem was 100 tot 200 euro in het vooruitzicht gesteld. Verdachte is op dit aanbod ingegaan en heeft op de uitkijk gestaan, maar nam de benen toen hij een knal hoorde. Daarna is hij gevallen. Vervolgens is hij in een auto gestapt en die auto is weggereden. Verdachte wist wel dat het geen zuivere koffie was, maar hij wist niet dat er geweld zou worden gebruikt.
Uit deze verklaring van verdachte kan volgens de raadsman worden afgeleid dat verdachte niet één van de twee daders van de woningoverval is geweest. Er is geen technisch-forensisch bewijs voorhanden dat verdachte in de woning plaatst. Betrokkenheid van meerdere personen dan de twee daadwerkelijke overvallers wordt door de inhoud van het dossier niet uitgesloten. Daarbij komt dat verdachte niet voldoet aan het door aangever [slachtoffer 2] opgegeven signalement. Verdachte is alles behalve negroïde en heeft bovendien wel gezichtsbeharing en lichte ogen. Ook kan door alle hectiek worden getwijfeld aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer 1] zelf heeft ingevuld dat de wegrennende man dezelfde persoon is geweest die hij ook in de woning heeft gezien. Daarmee bestaat er teveel twijfel om vast te kunnen stellen dat verdachte in de woning is geweest. Het enkele op de uitkijk staan tijdens de overval, zoals verdachte heeft verklaard, is onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen. Feit 1 kan daarmee niet worden bewezen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over het vuurwapen zou hebben gehad.
Tenslotte heeft de raadsman ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat verdachte wist of behoorde te weten dat het voertuig van een misdrijf afkomstig was.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van de onder 3 ten laste gelegde heling
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de verdediging – niet bewezen wat onder feit 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Verdachte was niet de bestuurder van de auto en uit het dossier blijkt niet dat de auto kenmerken van diefstal had. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist of behoorde te weten dat de auto van een misdrijf afkomstig was.
3.4.2
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de aangiften het volgende vast.
Op 13 januari 2020 zijn twee personen, een langere en een kortere man, de woning van aangevers aan [adres] in Amsterdam binnen gedrongen. De langere man richtte een vuurwapen op [slachtoffer 1] en schreeuwde:
‘Where is the office!?, where is the money!?.’De kortere man is de trap op gerend maar werd door [slachtoffer 2] afgeschrikt met een bus aanstekervloeistof en een aansteker. De langere man richtte vervolgens het vuurwapen op [slachtoffer 2] . Daarop probeerde [slachtoffer 1] het vuurwapen uit zijn hand te slaan en ontstond een worsteling. Daarbij heeft [slachtoffer 1] het vuurwapen af weten te pakken. Beide verdachten renden vervolgens naar buiten. [slachtoffer 1] is achter de verdachten aangerend en heeft enkele keren geschoten. De kleinere verdachte is tijdens zijn vlucht op zijn knie gevallen.
Op de plek van uitglijden is een spoor met blauwe vezels aangetroffen waarvan een DNA-profiel is verkregen. Dit DNA-profiel is onderzocht. Hierbij werd een match gevonden tussen het DNA-profiel dat werd aangetroffen op het trottoir en het DNA-profiel dat toebehoort aan verdachte.
Op de camerabeelden van vlak na de woningoverval en in de buurt van de gevonden vluchtauto is een persoon te zien met een scheur in zijn broek ter hoogte van zijn knie. De persoon is door een verbalisant herkend als verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting ook bekend dat hij bij de overval betrokken is geweest. Dat hij op het trottoir is gevallen en dat hij op de camerabeelden in de buurt van de vluchtauto is te zien.
Op grond van de aangiften, de DNA-match, de camerabeelden waarop verdachte is herkend en het wapenrapport kan overtuigend worden bewezen dat verdachten zich samen met zijn mededader heeft schuldig gemaakt aan een gewapende overval.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. In het dossier is hiervoor namelijk geen enkel aanknopingspunt te vinden. Geen van de getuigen heeft meer dan twee personen gezien en op de camerabeelden is te zien dat kort na de overval twee mannen uit de vluchtauto stappen: verdachte en een andere man. De verklaring van verdachte laat zich bovendien niet rijmen met die van aangever [slachtoffer 1] die verklaart dat de man die gevallen is op de stoep de man is die in zijn woning was. Door zijn verklaring pas ter terechtzitting af te leggen, heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad zijn verklaring af te stemmen op de overige inhoud van het dossier en omdat verdachte geen verdere informatie wil geven, is zijn verklaring niet verifieerbaar. Dit alles maakt dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig en onaannemelijk ter zijde wordt geschoven en de rechtbank uitgaat van de verklaring van [slachtoffer 1] . Dat verdachte niet geheel past in het signalement van [slachtoffer 2] , “een negroïde, niet al te donkere man, zonder gezichtsbeharing en zeker geen lichte ogen” doet hier niet aan af. Het signalement van de kleding vertoont wel sterke overeenkomsten met de kleding van verdachte en gelet op de stressvolle omstandigheden waaronder [slachtoffer 2] de dader heeft waargenomen acht de rechtbank het goed voorstelbaar dat het door haar opgegeven signalement van het gezicht van de dader niet kloppend is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 1 bewezen.
3.4.3.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting – kort gezegd – verklaard dat hij geen vuurwapen voorhanden heeft gehad. Hij had geen wetenschap van een vuurwapen en daarom geen beschikkingsmacht over een vuurwapen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is niet van doorslaggevend belang of verdachte het vuurwapen zelf vast heeft gehad of bij zich heeft gedragen. Het gaat om de vraag of verdachte wist van de aanwezigheid van het vuurwapen en over het vuurwapen kon beschikken. Verdachte is met zijn medeverdachte naar een woning gegaan om daar een overval te plegen. Zij hebben tezamen aangebeld bij de woning en zijn gelijktijdig de woning binnengevallen. De medeverdachte heeft daarbij een vuurwapen meegebracht en heeft daarmee direct de bewoners bedreigd. Het kan niet anders dan dat het wapen ook deel uitmaakte van dit gezamenlijk plan. Verdachte moet daarom hebben geweten dat de medeverdachte een vuurwapen bij zich droeg. Het verweer van verdachte dat hij geen wetenschap van of beschikkingsmacht had over het vuurwapen acht de rechtbank onaannemelijk. De verdachte is dan ook als medepleger van het voorhanden hebben van het vuurwapen aan te merken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 13 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig(e) goed(eren) dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat opzet;
- een duw aan die [slachtoffer 1] heeft gegeven en
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gericht en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd; “Where is the office!? Where is the money!?” en
- met die [slachtoffer 1] in een worsteling is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2
op 13 januari 202 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk SIG, type P210, kaliber 9mmx19 voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft gewezen op het Zweedse strafblad van verdachte. Het gaat om een ernstig feit en de verdachten zijn professioneel te werk gegaan. De overval heeft een zware impact gehad op de slachtoffers. Verdachte heeft echter vermoedelijk slechts oog gehad voor financieel gewin. In matigende zin heeft de officier van justitie de jeugdige leeftijd van verdachte meegewogen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is gemotiveerd om een leven te gaan leiden buiten de criminaliteit. Verdachte heeft een opleiding tot lasser gevolgd en wil daar zo snel mogelijk mee aan de slag. Detentie in een Nederlandse penitentiaire inrichting zou verdachte bovendien extra zwaar vallen nu hij de Nederlandse taal niet machtig is. Verder dient rekening te worden gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. De raadsman heeft ook aangevoerd dat het aandeel van verdachte in de feitelijkheden gering was. Tot slot heeft de raadsman gewezen op de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin het uitgangspunt voor een voltooide woningoverval een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar is. In dit geval betreft het een poging en zou deze straf met een derde verminderd moeten worden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woningoverval op klaarlichte dag. De woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft een vuurwapen meegebracht om de overval te vergemakkelijken. Verdachte heeft door zo te handelen geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en het eigendom van de slachtoffers.
Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen nog geruime tijd last houden van psychische klachten. Dit blijkt in deze zaak ook uit de toelichting bij de vorderingen benadeelde partij. Hierin valt te lezen dat het leven van het gezin totaal is veranderd. De slachtoffers en hun kinderen leven tot op de dag van vandaag in angst. Voor slachtoffer [slachtoffer 2] , die aan MS lijdt, heeft dit bovendien geleid tot een achteruitgang van haar fysieke toestand. Dit alles heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin.
Door de rechtbank is ook aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken in het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht’ (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een voltooide overval in een woning wijst bij licht geweld of bedreiging op een gevangenisstraf van 3 jaren. Bij zwaarder geweld is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 5 jaren. In dit geval is geen sprake van een voltooide overval maar is het, door het kordate optreden van aangevers, gebleven bij een poging en bestaat dus aanleiding het oriëntatiepunt naar beneden bij te stellen. Daar staat tegenover dat in strafverzwarende zin meeweegt dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen, de overval is gepleegd door meerdere personen en het gaat om kwetsbare slachtoffers.
De rechtbank heeft gekeken naar het (Zweedse) strafblad van verdachte van 14 juli 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Ook dit werkt strafverzwarend.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder zijn jeugdige leeftijd, wel aanleiding tot matiging van de straf.
Alles overziend wordt aan verdachte een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest, opgelegd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerp in beslag genomen:
STK Munitie: G5866788
1 STK Munitie: G5866789
1 STK Munitie: G5866791
1 STK Wapen: G5866254, Sig
1 DS Doos: G5866792
1 STK Handschoen: G5866575
8.1.
Onttrekken aan het verkeer
De rechtbank zal de goederen 1 tot en met 4 conform de vordering van de officier van justitie onttrekken aan het verkeer, omdat met behulp van deze voorwerpen het onder 1 en 2 bewezen geachte is voorbereid en begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.2.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de goederen 5 en 6 op de beslaglijst, omdat niet kan worden vastgesteld wie de rechtmatige eigenaar van die goederen is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 4.489,10 (vierduizend vierhonderdnegenentachtig euro en tien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 956,00 (negenhonderdzesenvijftig euro) aan proceskosten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Zoals reeds onder 3.4 overwogen, concludeert de rechtbank niet tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten 1 en 2. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd (13 januari 2020).
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal bepalen dat indien de medeverdachte een bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Kosten rechtsbijstand
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank begroot deze kosten als volgt.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 956,00 (negenhonderdzesenvijftig euro) (2 punten à € 478,00 (vierhonderdachtenzeventig euro)).
9.2.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 3.000,00 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Zoals reeds onder 3.4 overwogen, concludeert de rechtbank niet tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten 1 en 2. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd (13 januari 2020).
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal bepalen dat indien de medeverdachte een bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal, voorafgaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 40 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
STK Munitie: G5866788
1 STK Munitie: G5866789
1 STK Munitie: G5866791
1 STK Wapen: G5866254, Sig
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
DS Doos: G5866792
1 STK Handschoen: G5866575
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 4.489,10 (vierduizend vierhonderdnegenentachtig euro en tien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 956,00 (negenhonderdzesenvijftig euro).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 7.489,10 (zevenduizend vierhonderdnegenentachtig euro en tien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 3.000,00 (drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mr. J.M.R. Vastenburg en mr. C.M. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2022.
[...]
13.48
[...]