ECLI:NL:RBAMS:2022:6520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
AMS 22/1918
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedeeltelijke afwijzing Wob-verzoek inzake verhuizing derde-partij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing door verweerder van het Wob-verzoek van 28 juli 2021. Eiseres verzocht om openbaarmaking van informatie met betrekking tot de verhuizing van een derde-partij. Verweerder heeft het verzoek deels toegewezen, maar bepaalde bedragen weggelakt op grond van artikel 10, lid 2, aanhef en onder g van de Wob, ter voorkoming van onevenredige benadeling van de derde-partij. Eiseres betwistte deze weigering en stelde dat de bedragen niet openbaar maken niet in het belang van de derde-partij was.

De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 behandeld. Eiseres voerde aan dat de weggelakte bedragen geen inzicht geven in de financiële positie van de derde-partij en dat verweerder ten onrechte zijn eigen belangen had willen beschermen. De rechtbank oordeelde dat verweerder de bedragen niet op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob had mogen weglakken, omdat niet valt in te zien op welke wijze de geweigerde informatie kan leiden tot onevenredige benadeling van de derde-partij.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de gelakte bedragen openbaar moeten worden gemaakt. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Klijnstra),
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amstelveen(verweerder)
(gemachtigde: T. Kok).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij]uit Amstelveen (de derde-partij).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing door verweerder van het Wob [1] -verzoek van eiseres van 28 juli 2021. In dit Wob-verzoek heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van de informatie die betrekking heeft op de verhuizing van de derde-partij. Het volledige Wob-verzoek is opgenomen in bijlage 1 bij deze uitspraak.
1.2.
Verweerder heeft het Wob-verzoek met het besluit van 23 september 2021 deels toegewezen. Verweerder heeft de documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Verweerder heeft de tot de personen herleidbare gegevens weggelakt op grond van artikel 10, lid 2, aanhef en onder e, van de Wob. Daarnaast heeft verweerder diverse bedragen weggelakt, ter voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, op grond van artikel 10, lid 2, aanhef en onder e van de Wob.
1.3.
Met het bestreden besluit van 18 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder – met aanvulling van de motivering – bij de gedeeltelijke toewijzing van het Wob-verzoek gebleven.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens is voor eiseres verschenen
[de persoon] .

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder terecht tot een gedeeltelijke weigering van het Wob-verzoek van eiseres heeft mogen komen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2.
De door verweerder niet en gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten zijn met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank toegezonden. Eiseres heeft aan de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte delen van documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in bijlage 2 bij deze uitspraak. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken. Gelet op de datum van het bestreden besluit oordeelt de rechtbank in deze zaak nog met toepassing van de Wob.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres slechts ziet op het weglakken van de bedragen, op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob.
Heeft verweerder de juiste grond toegepast?
3.1.
Eiseres voert aan dat zij vermoedt dat de derde-partij een verhuiskorting heeft gekregen van verweerder. Eiseres heeft de indruk dat verweerder bedragen heeft weggelakt om haar eigen belangen te beschermen, en niet de belangen van de derde-partij. Volgens eiser is daarom ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob, en had toepassing moeten worden gegeven aan artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b van de Wob, omdat het gaat om beschermen van economische of financiële belangen van de gemeente zelf.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het openbaar maken van de bedragen uit de stukken, die inzage geven in de positie van de derde-partij op de huur- en koopmarkt voor onroerend goed, nadelig is voor de derde-partij. Bij het inzichtelijk maken van deze bedragen kan een aanbieder op deze markt er voordeel uit halen door inzicht te hebben in de bereidheid en mogelijkheid van de derde-partij om een bepaalde huur- of koopprijs te betalen.
3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het standpunt dat verweerder met het weglakken van de bedragen zijn eigen belangen heeft proberen te beschermen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht niet artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b van de Wob heeft toegepast.
Is sprake van onevenredige benadeling?
4.1.
Eiseres voert verder aan dat openbaarmaking van de bedoelde informatie niet nadelig is voor de derde-partij. Het openbaar maken van de weggelakte bedragen geeft volgens eiseres geen direct inzicht in de financiële positie van de derde-partij, dan wel in de bereidheid van de derde-partij om een bepaalde prijs te betalen.
4.2.
Volgens verweerder is het nadeel dat de derde-partij wordt berokkend door inzichtelijk te maken wat haar financiële positie is op de huur- en koopmarkt groter dan het belang van een derde om inzicht in deze gegevens te hebben. De onderhandelingspositie van de derde-partij wordt immers geraakt en haar positie ten opzichte van aanbieders op de markt zal daardoor slechter zijn. Daarnaast is het volgens verweerder zo dat een derde minder snel nadeel ondervindt door geen inzicht te hebben in deze gegevens.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien op welke wijze de geweigerde informatie kan leiden tot onevenredige benadeling van de derde-partij. Het bedrag dat een bedrijf op dit moment aan huur betaald, zegt namelijk niets over wat een bedrijf zou kunnen betalen. Ook zegt het bedrag niets over de positie van een bedrijf in de toekomst. Het is hooguit een momentopname. Bovendien is de derde-partij geen bedrijf dat actief is op de vastgoedmarkt.
4.4.
Voorgaande betekent dat verweerder de bedragen niet op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob had mogen weglakken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal gelet op hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit moeten nemen. De gelakte bedragen dienen openbaar te worden gemaakt. De rechtbank wijst verweerder erop dat met ingang van mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage 2: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur (Wob)

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…);
bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
(…);
Persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
(…).
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10
1. (…);
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. (…);
de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…);
het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken personen of rechtspersonen dan wel van derden.
(…)
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.