ECLI:NL:RBAMS:2022:652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/751930-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 23 december 2021 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon naar Duits recht zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, wat van belang is voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 januari 2022, waarbij zowel de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, als de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. C. Verrillo, aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. In de uitspraak is vastgesteld dat er overlap bestaat tussen de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht en een lopende Nederlandse strafzaak, wat heeft geleid tot de weigering van de overlevering voor één van de feiten.

De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft de overlevering voor de feiten 1 tot en met 5 toegestaan, maar de overlevering voor feit 6 geweigerd. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overige feiten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751930-21
RK nummer: 21/6917
Datum uitspraak: 9 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2021 door het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, en van de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Osnabrückvan 30 juni 2021 (Parketnummer: 246 Gs 167/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Staatsanwältin Osnabückheeft bij e-mail van 6 januari 2022 de volgende garantie gegeven:
With reference to your email dated December 29, 2021, I am sending you the guarantee that [opgeëiste persoon] will be allowed to carry out his punishment in the Netherlands in case he is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, OLW

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht te onderzoeken of er overlap bestaat tussen de feiten die ten grondslag liggen aan een lopende Nederlandse strafzaak waarin de opgeëiste persoon verdachte is en de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren voor zover de feiten die ten grondslag liggen aan de Nederlandse strafvervolging overeenkomen met de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De officier van justitie heeft vastgesteld dat feit 6 waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, te weten de diefstal van een Fiat 500 op 22 april 2021 in Gronau, overlap heeft met het feit dat ten grondslag ligt aan een Nederlandse strafvervolging waarin de opgeëiste persoon als verdachte is aangemerkt. In deze Nederlandse strafzaak is de opgeëiste persoon gedagvaard ter zake van het verwijt dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een auto met kenteken [kenteken] op 22 april 2021 te Holten. Dit betreft de auto die is beschreven in feit 6 in onderdeel e) van het EAB. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering voor feit 6 te weigeren.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 6 de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, OLW van toepassing is. De rechtbank zal daarom de overlevering voor feit 6 weigeren.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW mogelijk van toepassing is, omdat de gestolen auto’s mogelijk naar Nederland zouden zijn vervoerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW niet aan de orde is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De stelling van de raadsman dat de gestolen auto’s mogelijk naar Nederland zijn vervoerd is niet onderbouwd. Bovendien hebben alle diefstallen volgens het EAB plaatsgevonden in Duitsland. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

8.Artikel 11 OLW

Namens de opgeëiste persoon heeft de raadsman aangevoerd dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) gewaarborgde grondrechten worden geschonden wanneer hij zou worden overgeleverd naar Duitsland, omdat hij de taal niet spreekt en omdat hij mogelijk lange tijd in voorlopige hechtenis zal blijven. De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan het EAB geen gevolg te geven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden wanneer hij zou worden overgeleverd naar Duitsland en heeft de rechtbank verzocht aan het EAB gevolg te geven.
Alvorens toe te komen aan de beoordeling van een eventueel individueel reëel gevaar dat de in artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten worden geschonden, dient de verdediging op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens aan te tonen dat er in de uitvaardigende lidstaat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in die lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Nu de verdediging dit niet heeft aangetoond kan het verweer reeds om die reden niet slagen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

9.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige dient de overlevering te worden geweigerd.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 9 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB onder 1 tot en met 5 omschreven feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het in het EAB onder 6 omschreven feit, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.