ECLI:NL:RBAMS:2022:6494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
C/13/706870 / FA RK 21-5567
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van goederen met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en zorgregeling voor minderjarigen

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak tussen een vrouw en een man, die op 25 mei 2020 in Amsterdam zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.N. Voogd, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Simo, hebben beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de voorlopige regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige kinderen vastgesteld. De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man verzocht heeft om de hoofdverblijfplaats bij hem te vestigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen al meer dan een jaar geen contact hebben gehad met hun vader en dat contactherstel noodzakelijk is. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de zaak en zal advies uitbrengen over de zorgregeling.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de goederen en schulden tussen partijen behandeld, waarbij de huwelijkse voorwaarden centraal stonden. De vrouw heeft gesteld dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, terwijl de man heeft betwist dat dit het geval is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huwelijkse voorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank heeft de verdeling van de woning, inboedel en bankrekeningen gelast, en de man de mogelijkheid gegeven om de woning over te nemen. Indien dit niet mogelijk is, zal de woning verkocht worden. De rechtbank heeft ook de draagplicht voor de schulden vastgesteld en de verdeling van de inboedel geregeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/706870 / FA RK 21-5567 (LH/SV) en C/13/706870 / FA RK 22-2690 (LH/SV)
Beschikking d.d. 9 november 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.N. Voogd, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. D. Simo, gevestigd te Culemborg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 6 september 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- een F9-formulier van de man d.d. 14 december 2021;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 28 juli 2022;
- het verweerschrift van de man tegen het aanvullend verzoekschrift, tevens houdende aanvullende zelfstandige c.q. gewijzigde verzoeken, ingekomen op 29 juli 2022
- een brief met bijlage van de man d.d. 29 juli 2022;
- een brief van de man d.d. 3 augustus 2022 zijnde een akte wijzigingen verzoeken / aanvulling verzoeken.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2022.
Verschenen zijn: vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw [naam] namens de Raad.
1.3.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 25 mei 2020 te Amsterdam. Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
Voorafgaand aan hun huwelijk zijn partijen op 12 mei 2020 huwelijkse voorwaarden overeengekomen. In de akte van huwelijkse voorwaarden is het volgende opgenomen:
Artikel 1 Wettelijke gemeenschap van goederen
Tussen de partners bestaat de wettelijke gemeenschap van goederen.
Artikel 2 Van de gemeenschap uitgesloten goederen
1.
In afwijking van artikel 1 vallen niet in de gemeenschap de rechten en verplichtingen, voortvloeiende uit een overeenkomst van levensverzekering (een ongevallen verzekering daaronder begrepen), indien deze overeenkomst is gesloten of later overgenomen door een echtgenoot op het leven van de andere partner.
2.
Premies en koopsommen die in verband met de in het vorige lid genoemde verzekeringen zijn of moeten worden voldaan, zijn en blijven uitsluitend voor rekening van de premieplichtige.
3.
Bij een verrekening van betaalde premies en koopsommen wordt degene die recht heeft op verrekening volledig schadeloos gesteld.
Artikel 3 Rechtskeuze
De verschenen personen verklaarden dat de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk zullen worden beheerst door het Nederlandse recht.
2.4.
Bij beschikking van 25 augustus 2021 in de voorlopige voorzieningenprocedure tussen partijen heeft de rechtbank bepaald:
  • dat de minderjarigen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders al volgt zal zijn:
vanaf 25 augustus tot 25 september 2021
eenmaal per week in het weekend op een door partijen in onderling overleg te bepalen dag van 10:00 uur tot 14:00 uur;
vanaf 25 september tot 25 oktober 2021:
eenmaal per week in het weekend op een door partijen in onderling overleg te bepalen dag van 10:00 uur tot 19:00 uur;
en vanaf 25 oktober 2021:
eenmaal per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 19:00 uur, alsmede wekelijks op woensdag uit school tot 19:00 uur;
- dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
- dat de vrouw de man elke twee weken schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen en eventuele medische problemen en daarbij verslag doet van het sociale gedrag en de activiteiten van de minderjarigen.
Het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage vast te stellen is afgewezen.
2.5.
Scheiding
2.5.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.5.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.5.3.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.5.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.6.
Verblijfplaats en zorgregeling
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij zowel voor als tijdens het huwelijk de verzorgende ouder was en daarnaast een alleenstaande moeder in de periode dat partijen gescheiden leefden van 2018 t/m 2020. Een wijziging van de hoofdverzorgende ouder is gelet op de complexe scheidingsproblematiek niet in belang van de minderjarigen.
Ten aanzien van de zorgregeling is de vrouw van mening dat daaraan met behulp van de hulpverlening uitvoering aan moet worden gegeven. De minderjarigen zijn door eigen toedoen van de man bang voor hem geworden. De minderjarigen hebben zich hevig verzet tegen de geplande overdrachtsmomenten van de bij voorlopige voorzieningen vastgestelde regeling.
2.6.2.
De man heeft verweer gevoerd en verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn. De man heeft daartoe aangevoerd dat partijen gezamenlijk voor de minderjarigen hebben gezorgd. De man is enorm betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de minderjarigen ook toen partijen gescheiden leefden. Tijdens de scholensluiting was de man zelfs meer bij de minderjarigen dan de vrouw. De man maakt zich zorgen over de gesteldheid van de vrouw en de weerslag van het gedrag van de vrouw op de minderjarigen. Verder werkt de vrouw niet mee aan het contact tussen de man en de kinderen. Bij het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man, zal de man het contact tussen de vrouw en de minderjarigen nooit ontzeggen.
De man heeft subsidiair verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij de man contact heeft met de minderjarigen:
- de ene week van donderdag 12:00 uur (en op schooldagen vanuit school) tot zaterdag 15:00 uur;
- de andere week van donderdag 12:00 uur (en op schooldagen vanuit school) tot maandag naar school (en op vrijde dagen tot 12:00 uur);
- de helft van de vakanties en feestdagen (alsmede de Islamitische feestdagen).
Daarbij heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 2.500,- per dag of dagdeel van een dag waarop de regeling niet wordt nagekomen, met een maximum van € 10.000,-.
2.6.3.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het zorgelijk is dat de minderjarigen hun vader al vijftien maanden niet hebben gezien. Volgens de Raad dient er contactherstel te komen. Als dit niet van de grond komt, is een ondertoezichtstelling wellicht aangewezen, aldus de Raad.
2.6.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is zorgelijk dat de minderjarigen al meer dan een jaar geen contact hebben gehad met hun vader. Het OKT en family support zijn betrokken. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de minderjarigen en family support klaar zijn om aan contactherstel te werken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat met dit herstel zo spoedig mogelijk een begin zal worden gemaakt. De rechtbank zal daarom als voorlopige zorgregeling bepalen dat deze verloopt onder regie van het OKT en family support. De rechtbank zal de definitieve beslissing omtrent de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats aanhouden tot een nog te bepalen mondelinge behandeling. Mocht dan blijken dat er nog geen sprake is van contactherstel dan dienen partijen er rekening mee te houden een ondertoezichtstelling tot de mogelijkheden behoort. De Raad zal voor de mondelinge behandeling informatie opvragen bij het OKT. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling de Raad toestemming gegeven de inhoud van deze beschikking met het OKT te delen.
2.6.5.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling zal de rechtbank de Raad vragen onderzoek te doen. Teneinde de rechtbank te adviseren dienen de volgende vragen in het onderzoek te worden betrokken:
  • Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de minderjarigen?
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders?
  • Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit de minderjarigen en welke vanuit de ouders? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
  • Hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van de minderjarigen vorm te worden gegeven?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
2.6.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw haar toezegging mee te zullen werken aan contactherstel gestand zal doen, zodat er op dit moment geen aanleiding is een dwangsom te verbinden aan de voorlopig vastgestelde zorgregeling. De rechtbank houdt de beslissing ten aanzien van de dwangsom aan totdat een definitieve beslissing zal worden genomen.
2.7.
Informatieregeling, raadplegen beslissingen, videobelcontact
2.7.1.
De man heeft verzocht een informatieregeling vast te stellen met betrekking tot de minderjarigen, inhoudende dat de vrouw de man eenmaal per week per mail bericht aangaande de algemene ontwikkeling van de minderjarigen en de eventueel medische problemen, alsmede expliciet verslag doet van het sociale gedrag en de activiteiten van de minderjarigen. De man heeft verder verzocht de vrouw te verplichten om de man te raadplegen aangaande beslissingen die over de minderjarigen moeten worden genomen en de vrouw te verplichten haar medewerking te verlenen aan een videobelcontact tussen de man en de minderjarigen en te bepalen dat dit contact zal plaatsvinden iedere dinsdag rond 18:30 uur, voor de duur van maximaal 30 minuten. Daarbij heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 2.500,- per dag of dagdeel van een dag waarop de regeling niet wordt nagekomen, met een maximum van € 10.000,-.
2.7.2.
De vrouw verweert zich tegen deze verzoeken. De vrouw stuurt e-mailberichten en zal dit na de echtscheiding blijven doen. De vrouw voldoet aan de wettelijke verplichting, zodat de man geen belang heeft bij zijn verzoek. Subsidiair dient de verzochte frequentie te worden afgewezen. Het verzoek de vrouw te verplichten om de man te raadplegen moet als te onbepaald worden afgewezen. Het verzoek mist grondslag nu zij de man reeds informeert en raadpleegt op onderdelen van het gezag, dit blijkt uit de als productie 9 overgelegde stukken. Ook de videobelcontacten dienen te worden afgewezen op grond van dezelfde verweren die gelden ten aanzien van de door de man verzochte zorgregeling
2.7.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzochte videobelcontact dat het op dit moment te vroeg is om een beslissing op dit verzoek te nemen. Nu eerst gewerkt zal moeten worden aan contactherstel tussen de man en de minderjarigen zal de rechtbank dit verzoek aanhouden totdat de Raad heeft geadviseerd ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling.
2.7.4.
Ten aanzien van de verzochte informatieregeling overweegt de rechtbank dat in de voorlopige voorzieningenprocedure is bepaald dat de vrouw de man elke twee weken schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen en eventuele medische problemen en daarbij verslag doet van het sociale gedrag en de activiteiten van de minderjarigen. De rechtbank is van oordeel dat de door de man verzochte frequentie van elke week te veel is. Daarbij overweegt de rechtbank dat mocht er tussen twee informatiemomenten iets dringends voorvallen, zoals een ziekenhuisopname, van de vrouw verwacht wordt dat zij de man terstond informeert als mede gezaghebbende ouder. De rechtbank wijst het verzoek tot zover toe onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
2.7.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de man de vrouw te verplichten om de man te raadplegen aangaande beslissingen die over de minderjarigen moeten worden genomen toe. Daartoe overweegt de rechtbank dat nu beide partijen het gezag over de minderjarigen uitoefenen zij ook samen belangrijke beslissingen de minderjarigen aangaande dienen te nemen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw de man dient te raadplegen over belangrijke beslissingen, zoals schoolkeuze, medische behandeling, sport et cetera, die ten behoeve van de minderjarigen dienen te worden genomen.
2.7.6.
De rechtbank ziet vooralsnog geen reden om aan de informatie- en consultatieregeling een dwangsom te verbinden. De rechtbank houdt de beslissing daarom aan totdat er een eindbeschikking wordt gegeven.
2.8.
Voortgezet gebruik woning en gebruiksvergoeding
2.8.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden. De vrouw heeft belang samen met de minderjarigen in de woning te blijven tot de woning zal zijn verkocht. De vrouw is druk met een zoektocht naar een andere woning, tot op heden zonder resultaat.
2.8.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat de vrouw reeds een onderkomen heeft. Zij verblijft nauwelijks in de echtelijke woning. De vrouw kan ook terecht bij een zus, terwijl de man nergens anders terecht kan. De man verblijft in een hotel. Om de kosten van zijn verblijf te betalen, moet hij leningen aangaan. De vrouw beschikt over negen inschrijfjaren en kan in aanmerking komen voor een sociale huurwoning.
2.8.3.
Vast staat dat de vrouw thans met de minderjarigen in de woning verblijft. Eveneens staat vast dat de vrouw de woning niet toegedeeld kan krijgen en dat de man de woning toegedeeld wenst te krijgen. Nu het in de belang van de minderjarigen is om met de vrouw in de echtelijke woning te kunnen verblijven, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw toe tot een maximale duur van zes maanden na inschrijving echtscheidingsbeschikking of zoveel eerder als de woning wordt geleverd aan de man dan wel verkocht en geleverd aan een derde.
2.8.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de man om de vrouw bij toewijzing van haar verzoek te veroordelen tot betaling van de helft van de hypotheeklasten (rente en aflossing), kosten verzekeringen gekoppeld aan de woning (op naam van de man), de gemeentelijke belastingen af. Wel zal de vrouw, zoals ook in de voorlopige voorzieningenprocedure is overwogen de gebruikerslasten van de echtelijke woning moeten voldoen zolang zij het voortgezet gebruik heeft.
2.8.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de man verzochte gebruiksvergoeding toe te wijzen. Daarbij geldt dat, zoals uit onderstaande volgt, bij de berekening van de draagkracht van de man in het kader van de kinderbijdrage de volledige woonlast wordt meegenomen.
2.9.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.9.1.
De vrouw heeft, na wijziging van haar aanvankelijke verzoek, verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 369,- per kind per maand.
2.9.2.
De man heeft verweer gevoerd en stelt geen draagkracht te hebben om een bijdrage te kunnen betalen.
Uitgangspunten
2.9.3.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van het verzoek de uitgangspunten zoals dezen zijn geformuleerd door de Expertgroep Alimentatienormen in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen.
De rechtbank zal tevens een eventueel te betalen kinderbijdrage voorlopig vaststellen en de definitieve beslissing aanhouden totdat op de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling definitief is beslist.
Ingangsdatum
2.9.4.
Het verzoek van de vrouw om een voorlopige kinderbijdrage vast te stellen is in de voorlopige voorzieningenprocedure afgewezen, gelet op het feit dat de man op de schulden aflost en dubbele woonlasten heeft. De rechtbank zal daarom een eventueel door de man te betalen bijdrage niet eerder in laten gaan dan op de datum van de beschikking waarbij de onderhoudsbijdrage wordt bepaald. Het verzoek van de vrouw om de datum van het echtscheidingsverzoek als ingangsdatum te bepalen wordt afgewezen.
Behoefte
2.9.5.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de minderjarigen gezamenlijk € 850,- per maand bedraagt, derhalve € 425,- per kind per maand.
2.9.6.
Ieder van partijen dient naar rato van draagkracht in de behoefte van de minderjarigen bij te dragen. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij een NBI vanaf € 1.720,- per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.020,-)]. In deze formule staat 0,3 NBI voor de forfaitaire woonlast en het bedrag van € 1.020,- voor het draagkrachtloos inkomen 2022. Bij een NBI lager dan € 1.720,- per maand gelden vaste bedragen volgens de draagkrachttabel 2022.
Draagkracht vrouw
2.9.7.
De vrouw heeft een salarisspecificatie overgelegd over de maand juni 2022. Uit deze specificatie blijkt dat de vrouw een bruto maandinkomen heeft van € 1.414,- exclusief 8% vakantietoeslag en exclusief eindejaarsuitkering. De vrouw betaalt € 121,- per maand aan pensioenpremie. De rechtbank houdt rekening met de toeslagen die de vrouw als alleenstaande ouder heeft. Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening volgt dat de vrouw een NBI heeft van € 2.029,- en een draagkracht van € 280,- per maand.
Draagkracht man
2.9.8.
Uit de overgelegde salarisspecificatie over de maand juli 2022 blijkt dat de man een bruto maandinkomen heeft van € 5.229,-, exclusief 8% vakantietoeslag en exclusief eindejaarsuitkering. Aan pensioenpremie betaalt de man maandelijks € 379,-. Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening volgt dat de man een NBI heeft van € 3.794,-. Daarbij hoort in beginsel een draagkracht van € 1.145,-.
2.9.9.
De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft, omdat hij op schulden aflost en zijn woonlasten vele malen hoger zijn. Naast de lasten van de echtelijke woning, waar de vrouw met de minderjarigen verblijft, heeft de man ook eigen woonlasten van ongeveer € 1.000,- per maand. De man heeft gesteld dat met zowel de aflossingen als de werkelijke woonlasten rekening moeten worden gehouden en heeft daarbij tijdens de mondelinge behandeling een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets.
2.9.10.
De vrouw heeft betwist dat afgeweken moet worden van de forfaitaire woonlasten. Ook heeft de vrouw betwist dat rekening moet worden gehouden met de aflossing op schulden. Volgens de vrouw heeft niemand de man verplicht schulden aan te gaan.
2.9.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015) moet de rechter rekening houden met alle schulden van de onderhoudsplichtige, zelfs met schulden waar nog niet op wordt afgelost. De rechtbank zal daarom rekening houden met de schulden waarop de man aflost. Uit het door de man overgelegde budgetplan volgt dat de man € 635,- per maand af dient te lossen op schulden. Daarnaast zijn de lasten van de echtelijke woning, die door de vrouw wordt bewoond en door de man betaald, al € 1.555,- per maand, terwijl de forfaitaire last waarmee in bovengenoemde formule rekening wordt gehouden € 1.138,- bedraagt. Derhalve heeft de man al minimaal € 1.052,- aan extra lasten waarmee in de formule geen rekening wordt gehouden. Daar bovenop heeft de man nog lasten voor zijn eigen verblijf. De rechtbank stelt deze kosten in redelijkheid op € 600,- per maand. Indien het draagkrachtloos inkomen met een bedrag van € 1.652,- wordt verhoogd, heeft de man zo blijkt uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening geen draagkracht om een voorlopige kinderbijdrage te kunnen betalen.
2.9.12.
Hetgeen verder door partijen naar voren is gebracht met betrekking tot de kinderbijdrage behoeft op dit moment geen verdere bespreking. De rechtbank houdt de definitieve beslissing aan totdat is beslist op de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
2.10.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.10.1.
Beide partijen hebben een verzoek gedaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Tussen partijen is echter in geschil of tussen hen op grond van de huwelijkse voorwaarden de tot 1 januari 2018 wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestond dan wel de per 1 januari 2018 in werking getreden wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
Wettelijke gemeenschap
2.10.2.
De vrouw heeft gesteld dat partijen in de algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. Partijen hebben op 4 maart 2020 gezamenlijk een woning gekocht. Het koopcontract van die datum is door hen beiden ondertekend. Op aandringen van de man is de woning alleen aan hem geleverd. Dit heeft plaatsgevonden voor het huwelijk van partijen. Om de belangen van de vrouw te waarborgen op de helft van de gemeenschap hebben partijen destijds besloten huwelijkse voorwaarden op te stellen met juist als doel een algehele gemeenschap van goederen te laten ingaan. Dit blijkt ook uit een e-mail van het notariskantoor van 9 mei 2020 waarin door een medewerker van het kantoor wordt bevestigd dat partijen kiezen voor de “gemeenschap van goederen”. Ten tijde van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden gold al de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Invoering van deze gemeenschap door middel van huwelijkse voorwaarden zou onzinnig zijn geweest. Uit de feiten en omstandigheden blijkt ook dat het de bedoeling is geweest om een algehele gemeenschap van goederen vast te stellen. Het is de bestendige proceshouding van de man gedurende de echtscheidingsprocedure waaruit de bedoeling blijkt. Gedurende de gehele procedure is de man ook uitgegaan van een algehele gemeenschap van goederen. Tijdens de procedure voorlopige voorzieningen heeft de man al gesteld de vrouw in 2020 als voorwaarde aan het huwelijk heeft gesteld dat het huwelijk in gemeenschap van goederen moest plaatsvinden. Wat ook klopt, want dit was ook wat de vrouw wenste.
2.10.3.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij per abuis van een algehele gemeenschap van goederen is uitgegaan, maar dat partijen gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw wilde ook eigenaar worden van de woning, maar de man had eigen middelen en kon de woning financieren. De vrouw wilde in de woning kunnen blijven wonen en daarom zijn de overlijdensrisicoverzekeringen buiten de gemeenschap gehouden. De man betwist dat de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan om een algehele gemeenschap van goederen tussen partijen te doen laten ontstaan. De huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan in verband met de overlijdensrisicoverzekeringen. Die moesten buiten de gemeenschap blijven. De vrouw wilde ook niet aansprakelijk zijn voor de schulden van de man, waaronder de hypotheekschuld. Daarmee strookt niet dat zij in algehele gemeenschap van goederen wilde trouwen aldus de man.
2.10.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak dient de uitleg van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf (onder meer: HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:BM6085) Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en aan hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJNAG4158, NJ 1981/635). Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Te
denken valt daarbij onder meer aan de bewoordingen en context van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, waarbij die bepalingen niet als op zichzelf staand, maar in onderling verband moeten worden bezien.
Bij toepassing van de Haviltex-maatstaf bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden komt mede gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft
medegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben.
De uitleg wordt derhalve uiteindelijk bepaald door de omstandigheden van het geval. De Haviltex-maatstaf is ook van toepassing indien partijen op de tekst van de overeenkomst haaks op elkaar staande bedoelingen en verwachtingen baseren en geen van beider interpretaties aanstonds volstrekt onaannemelijk is (HR 13 november
2015, ECLI:NL:HR:2015: 3303)
2.10.5.
De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen van de huwelijkse voorwaarden, aldus moeten worden uitgelegd dat partijen redelijkerwijze de bedoeling hebben gehad in de algehele gemeenschap van goederen te trouwen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Op 9 mei 2020 heeft het notariskantoor een e-mail aan partijen gezonden waarin onder meer staat:

U kiest voor de gemeenschap van goederen. Dit is een eenvoudig systeem.
De akte is daardoor ook kort.”
De algehele gemeenschap van goederen is een eenvoudig systeem omdat alle op het moment van de huwelijkssluiting aanwezige goederen en vermogensbestanddelen en bestaande schulden in de gemeenschap vallen. Het systeem van de wettelijke beperkte gemeenschap is niet zo eenvoudig, nu in dat geval sprake is van meerdere vermogens, namelijk het vermogen van de vrouw, het vermogen van de man en het gemeenschappelijk vermogen. De door de notaris verstrekte informatie dat er sprake is van een eenvoudig systeem is daarom naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing dat partijen bedoeld hebben de algehele gemeenschap van goederen overeen te komen. De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw gegeven uitleg voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden, namelijk dat geregeld moest worden dat zij mede-eigendom kreeg van de woning, die alleen man was geleverd aannemelijker is dan het standpunt van de man dat overlijdensrisicoverzekeringen van de wettelijke beperkte gemeenschap moesten worden uitgesloten. Onduidelijk blijft echter of beide partijen nu de koopovereenkomst met betrekking tot de woning hebben gesloten of dat dit enkel de man is geweest. Beiden hebben een overeenkomst overgelegd. De door de vrouw overgelegde overeenkomst is door beide partijen en de notaris ondertekend, terwijl de door de man overgelegde overeenkomst enkel door hemzelf is ondertekend. De handtekening van de notaris ontbreekt daar op. Wat daar ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat partijen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen met het enkele doel de op grond van de wet bestaande wettelijke gemeenschap van goederen overeen te komen. Temeer daar dit ook niet het eenvoudige systeem is, welke door de notaris is benoemd. Tijdens de procedure is de man tot kort voor de mondelinge behandeling zelf ook steeds uitgegaan van de omstandigheid dat partijen de algehele gemeenschap van goederen zijn overeengekomen. Eerst nadat de rechtbank partijen om een uitleg van het begrip “wettelijke gemeenschap” heeft gevraagd, heeft de man zijn standpunt gewijzigd en verklaard dat partijen de wettelijke beperkte gemeenschap zijn overeengekomen.
Gelet op het voorgaande geldt daarom tussen partijen een (inmiddels ontbonden) algehele gemeenschap van goederen.
Peildatum
2.10.6.
De rechtbank hanteert de hoofdregel, inhoudende dat de datum van ontbinding van de wettelijke beperkte gemeenschap is gelegen op het moment dat het verzoek tot echtscheiding is ingediend, te weten 6 september 2021. Voor de waardering geldt de hoofdregel, inhoudende dat als peildatum voor die waarde zal gelden de datum van de feitelijke verdeling dan wel de datum gelegen zo dicht mogelijk tegen dat moment, derhalve de datum van deze beschikking. Een uitzondering daarop vormen de banksaldi en schulden. Daarvoor geldt voor de waardering eveneens 6 september 2021
Samenstelling gemeenschap
2.10.7.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de tussen partijen bestaande algehele gemeenschap van goederen bestaat uit de volgende goederen en schulden:
Goederen
de woning [adres 1] ;
de inboedel;
de bank- en spaarrekeningen;
e auto’s;
appartement [adres 2] (Marokko);
Schulden
hypothecaire geldlening Rabobank met nummer [rekeningnummer] ;
diverse schulden;
hypothecaire schuld t.b.v. appartement te [adres 2] .
De woning en hypothecaire geldlening
2.10.8.
De man heeft verzocht de woning aan hem toe te delen tegen een waarde van € 512.000,-. De vrouw heeft zich verweerd. De vrouw heeft de door de man gestelde waarde betwist. Volgens de vrouw is de waarde van de woning € 585.000,- en is de man niet in staat de woning toegedeeld te krijgen. De vrouw wil dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht tegen een zo hoog mogelijke waarde.
2.10.9.
De rechtbank overweegt dat nu partijen geen overeenstemming hebben over de verdeling van de woning zij op grond van artikel 3:185 BW de verdeling zal vaststellen en wel aldus dat de volgende wijze van verdeling zal worden gelast.
Partijen dienen zich binnen twee weken na deze beschikking gezamenlijk te wenden tot een NVM makelaar. Indien partijen geen overeenstemming kunnen krijgen over de in te schakelen makelaar, zullen zij ieder één makelaar noemen die samen een derde makelaar zullen aanwijzen. De overeengekomen c.q. aangewezen makelaar zal de woning – indien mogelijk – binnen twee weken (derhalve uiterlijk één maand na deze beschikking) taxeren. De man krijgt vervolgens drie maanden (vier maanden na deze beschikking) de tijd om te onderzoeken of hij de woning met inachtneming van de taxatie kan financieren onder ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw uit de hypothecaire geldlening. In het geval de man zich binnen drie maanden na de taxatie jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, zal de woning binnen één maand nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij de woning over kan nemen, aan hem worden toegedeeld, onder de verplichting aan de vrouw de helft van de overwaarde uit te keren, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en haar tevens te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen; de kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft.
In het geval de man zich niet uiterlijk binnen vier maanden na de datum van deze beschikking jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, zal worden bepaald dat de woning moeten worden verkocht en geleverd aan een derde.
Voornoemde verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen binnen vier weken nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij niet in staat is de woning over te nemen aan de makelaar die woning heeft getaxeerd.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zo ver die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.
Wanneer de verkoopprijs bindend is vastgesteld, zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en het notariële transport van de woning aan de koper;
Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
Na verkoop en overdracht van de woning wordt de verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld. Indien er sprake is van een onderwaarde zijn beide partijen gelijkelijk draagplichtig voor de restschuld.
Inboedel
2.10.10.
De man heeft verzocht de inboedel aan de vrouw toe te delen onder de verplichting € 3.000,- aan de man te vergoeden dan wel een bevel verdeling te geven ten aanzien van de inboedel. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de inboedel met gesloten beurzen wordt verdeeld.
2.10.11.Gelet op de verzoeken van partijen zal de rechtbank als wijze van verdeling van de inboedel gelasten dat de inboedel bij helfte wordt verdeeld, waarbij partijen om en om een inboedelgoed mogen kiezen. Partijen zullen door middel van kop en munt bepalen wie als eerste een goed mag kiezen, waarbij de vrouw mag kiezen of zij kop of munt wenst. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat aan ieder een gelijke waarde aan inboedelgoederen wordt toegedeeld zodat ter zake daarvan geen verrekening meer hoeft plaats te vinden.
Auto’s
2.10.12.
Op de peildatum stond de Opel Isigna met kenteken [kenteken 1] op naam van de man en de Seat Ibiza met kenteken [kenteken 2] op naam van de vrouw. Partijen zijn het erover eens dat zij de auto op hun naam staat krijgen toegedeeld zonder verrekening van enige waarde. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De bankrekeningen
2.10.13.
De rechtbank zal als wijze van verdeling van de bankrekeningen gelasten dat aan de man de op zijn naam staande bank- en spaarrekeningen worden toegedeeld en aan de vrouw de op haar naam staande bank- en spaarrekeningen, onder de verplichting de helft van het saldo per 6 september 2021 aan de ander te vergoeden. Partijen dienen binnen twee weken na deze beschikking daartoe de bankafschriften per 6 september 2021 aan de ander te verstrekken.
2.10.14.
Het verzoek van de man de banksaldi van de minderjarigen te verdelen, wijst de rechtbank af. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak (onder meer Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 oktober 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3080) behoort het saldo op een bankrekening van een minderjarige niet tot de tussen de ouders bestaande gemeenschap. Het saldo behoort de minderjarige toe en de ouders voeren, nu zij gezamenlijk het gezag uitoefenen, gezamenlijk het bewind over dat vermogen uit.
Appartement te [adres 2] , Marokko en bijbehorende hypothecaire lening
2.10.15.
De man heeft verzocht het appartement aan hem toe te delen tegen een waarde van € 28.000,-, waarbij de overwaarde na aftrek hypotheekschuld en de door de man sinds de ontbinding van de gemeenschap betaalde hypotheeklasten tussen partijen wordt verdeeld. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de gestelde waarde. Volgens de vrouw is het appartement € 70.000,- waard en dient de man haar een overbedelingsvergoeding te betalen van € 35.000,-.
2.10.16.
De rechtbank overweegt dat nu partijen geen overeenstemming hebben over de waarde van het appartement de rechtbank de volgende wijze van verdeling zal gelasten.
Het appartement wordt aan de man toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en de man de helft van de overwaarde aan de vrouw voldoet.
Teneinde de overwaarde vast te stellen dienen partijen zich binnen één maand na deze beschikking gezamenlijk te wenden tot een makelaar in Marokko. Indien partijen geen overeenstemming kunnen krijgen over de in te schakelen makelaar, zullen zij ieder één makelaar noemen die samen een derde makelaar zullen aanwijzen. De overeengekomen c.q. aangewezen makelaar zal het appartement binnen twee weken taxeren. Deze taxatie zal tussen partijen bindend zijn. De man dient de overwaarde binnen drie maanden na taxatie aan de vrouw te voldoen.
Schulden
2.10.17.
Ten aanzien van de schulden overweegt de rechtbank als volgt. Schulden kunnen niet worden verdeeld. De rechtbank kan alleen iets zeggen over de draagplicht. De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schulden die bestonden op 6 september 2021. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw dat bekeken moet worden welke schulden voor of tijdens het huwelijk zijn aangegaan. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat zij in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd vallen ook de voorhuwelijkse schulden in de gemeenschap.
Appartement te Marokko op naam van de vrouw
2.10.18.
De man heeft gesteld dat de vrouw ook een appartement in Marokko bezit dat tussen partijen verdeeld moet worden. Volgens de man kan dit appartement aan de vrouw worden toegedeeld onder de verplichting de helft van de waarde aan hem te vergoeden. De man heeft gesteld dat de waarde van het appartement € 40.000,- is.
2.10.19.
De vrouw heeft betwist dat zij een appartement in Marokko bezit.
2.10.20.
De rechtbank overweegt dat de man tegenover de betwisting door de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw een appartement in Marokko bezit. Tijdens de mondelinge behandeling is de vrouw erop gewezen dat als zij een goed verzwijgt de volledige waarde aan de man verbeurt. Ook nadien heeft de vrouw volhard in haar standpunt dat zij geen appartement in eigendom heeft. De rechtbank wijst gelet op het voorgaande het verzoek van de man af.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/706870 / FA RK 21-5567:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 25 mei 2020;
3.2.
bepaalt dat de voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken onder regie van het OKT en family support zal zijn;
3.3.
bepaalt dat de vrouw de man elke twee weken schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen en eventuele medische problemen en daarbij verslag doet van het sociale gedrag en de activiteiten van de minderjarigen;
3.4.
bepaalt dat de vrouw gehouden is de man te consulteren bij gewichtige aangelegenheden de minderjarigen betreffende;
3.5.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres 1] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot maximaal zes maanden of zoveel eerder als de woning wordt geleverd aan de man dan wel overgedragen aan een derde, na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de voorlopige zorgregeling, de informatie- en consultatieregeling en het voortgezet gebruik van de woning uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam advies uit te brengen omtrent de hiervoor in rechtsoverweging 2.6.5. geformuleerde vragen en bepaalt dat de griffier met voormeld doel een afschrift van deze beschikking aan voornoemde Raad zal toezenden;
3.8.
verwijst de behandeling van de verzoeken betreffende de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling naar een nadere mondelinge behandeling en verzoekt partijen binnen twee weken na heden hun verhinderdata over de maanden februari, maart en april 2023 aan de rechtbank te verstrekken;
3.9.
houdt de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, het videobelcontact en de kinderbijdrage aan;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/717016 / FA RK 22-2690:
3.10.
gelast als wijze van verdeling van de woning [adres 1] dat:
- partijen zich binnen twee weken na deze beschikking gezamenlijk dienen te wenden tot een NVM makelaar. Indien partijen geen overeenstemming kunnen krijgen over de in te schakelen makelaar, zullen zij ieder één makelaar noemen die samen een derde makelaar zullen aanwijzen. De overeengekomen c.q. aangewezen makelaar zal de woning – indien mogelijk – binnen twee weken (derhalve uiterlijk één maand na deze beschikking) tussen partijen bindend taxeren;
- de man vervolgens drie maanden (vier maanden na deze beschikking) de tijd krijgt om te onderzoeken of hij de woning met inachtneming van de taxatie kan financieren onder ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw uit de hypothecaire geldlening;
- in het geval de man zich binnen drie maanden na de taxatie jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, de woning binnen één maand nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij de woning over kan nemen, aan hem zal worden toegedeeld, onder de verplichting aan de vrouw de helft van de overwaarde uit te keren, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en haar tevens te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen;
- de kosten van het transport voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft, komen;
- in het geval de man zich niet uiterlijk binnen vier maanden na de datum van deze beschikking jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, zal de woning moeten worden verkocht en geleverd aan een derde;
- voornoemde verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen binnen vier weken nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij niet in staat is de woning over te nemen aan de makelaar die woning heeft getaxeerd;
- partijen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, zullen bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.
- wanneer de verkoopprijs bindend is vastgesteld, zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en het notariële transport van de woning aan de koper;
- iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- na verkoop en overdracht van de woning de verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. Indien er sprake is van een onderwaarde zijn beide partijen gelijkelijk draagplichtig voor de restschuld;
3.11.
gelast als wijze van verdeling van de inboedel dat de inboedel bij helfte wordt verdeeld zonder nadere verrekening, waarbij partijen om en om een inboedelgoed mogen kiezen en waarbij partijen door middel van kop en munt zullen bepalen wie als eerste een goed mag kiezen, waarbij de vrouw mag kiezen of zij kop of munt wenst;
3.12.
deelt aan de man toe de Opel Isigna met kenteken [kenteken 1] en deelt aan de vrouw toe de Seat Ibiza met kenteken [kenteken 2] , zonder nadere verrekening;
3.13.
gelast als wijze van verdeling van de bankrekeningen dat aan de man de op zijn naam staande bank- en spaarrekeningen worden toegedeeld en aan de vrouw de op haar naam staande bank- en spaarrekeningen, onder de verplichting de helft van het saldo per 6 september 2021 aan de ander te vergoeden, waarbij partijen binnen twee weken na deze beschikking de bankafschriften waaruit het saldo per 6 september 2021 blijkt aan de ander dienen te verstrekken.
3.14.
gelast de volgende wijze van verdeling van het appartement te Larache:
- het appartement wordt aan de man toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en de man de helft van de overwaarde aan de vrouw voldoet;
- partijen dienen zich binnen één maand na deze beschikking gezamenlijk te wenden tot een makelaar in Marokko teneinde de waarde van het appartement vast te kunnen stellen. Indien partijen geen overeenstemming kunnen krijgen over de in te schakelen makelaar, zullen zij ieder één makelaar noemen die samen een derde makelaar zullen aanwijzen. De overeengekomen c.q. aangewezen makelaar zal het appartement binnen twee weken taxeren. Deze taxatie zal tussen partijen bindend zijn;
- de man dient de overwaarde (taxatiewaarde minus hoogte hypothecaire schuld per 6 september 2021) binnen drie maanden na taxatie aan de vrouw te voldoen;
3.15.
bepaalt dat ieder van partijen draagplichtig is voor de schulden die bestonden op 6 september 2021;
3.16.
verklaart de beslissing met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad;
3.17.
wijst af het meer of anders verzochten ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 9 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.