ECLI:NL:RBAMS:2022:6487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
13/177475-22 (A), 13/078748-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging ISD-maatregel met het oog op een terugkeer naar Algerije met een 'zachte landing'

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn twee parketnummers aan de orde: 13/177475-22 (A) en 13/078748-21 (B). De verdachte, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in een Huis van Bewaring. De rechtbank heeft op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 12 oktober 2022. In zaak A is de verdachte beschuldigd van mishandeling van [persoon 1] op 14 juli 2022 in Amsterdam, terwijl in zaak B de verdachte wordt beschuldigd van schennis van de eerbaarheid op 8 maart 2021 op het Centraal Station in Amsterdam. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van beide feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit is gedaan met het oog op de terugkeer van de verdachte naar zijn land van herkomst, Algerije, en om recidive te voorkomen. Daarnaast is de benadeelde partij [persoon 1] een schadevergoeding van €150,- toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/177475-22 (A), 13/078748-21 (B)
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[huis van bewaring]”.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 oktober 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Staal en van wat door de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. R.A. van Heijningen, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] (met gebalde vuist) (met kracht) op de rechterzijde van het lichaam te slaan/stompen.
Aan verdachte is in zaak B ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te Amsterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op een bank (in het midden van de IJpassage) van het Centraal Station, door toen en daar (een of meermalen) met zijn (rechter)hand aan zijn (ontblote) geslachtsdeel te trekken.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in beide zaken. Ten aanzien van zaak A heeft hij dit gebaseerd op de aangifte en de getuigenverklaring die worden ondersteund door de foto van het letsel op de rechterkant van het lichaam van aangever, ter hoogte van de ribben. Ten aanzien van zaak B heeft hij aangevoerd dat het feit duidelijk te zien is op de camerabeelden. Voor een bewezenverklaring is niet vereist dat omstanders de handeling(en) daadwerkelijk hebben waargenomen. In dit geval hadden zij het wel kunnen zien omdat het midden in de IJpassage van het Centraal Station plaatsvond.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ‘afwijzing’ bepleit voor beide feiten (
de rechtbank begrijpt: de raadsman verzoekt om vrijspraak omdat de feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen).
Ten aanzien van zaak A heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij is geslagen en beledigd, maar zelf niet heeft geslagen. Aangever droeg op het moment van de vermeende mishandeling een T-shirt waardoor niet uitgesloten kan worden dat de rode plek al vóór het feit op zijn lichaam aanwezig was.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het feit expliciet betwist.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich in Amsterdam op 14 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en op 8 maart 2021 aan schennis van de eerbaarheid.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Getuige [getuige 1] treft in de ochtend van 14 juli 2022 verdachte slapend aan in één van de rondvaartboten van rederij Lovers te Amsterdam. Wanneer verdachte vervolgens door aangever -de manager van de rederij- wordt verzocht de boot te verlaten verlaat verdachte de boot, maar loopt dan vervolgens boos in de richting van aangever. Hij slaat aangever met zijn vuist tegen de rechterzijde van diens lichaam. Dit is gezien door [getuige 1] en wordt ondersteund door het waargenomen letsel -een rode plek op de huid- bij aangever, dat zich aan de rechterzijde van diens lichaam, ter hoogte van de ribben bevindt. Volgens getuige [getuige 2] was verdachte de aanstichter van de schermutseling, hij hoorde verdachte ook schelden en zag verdachte spugen. [getuige 2] vond de ontstane schermutseling dusdanig dreigend dat hij er naar toe is gelopen en verdachte heeft gevraagd weg te gaan. Daarom acht de rechtbank het door de verdediging naar voren gebrachte scenario dat verdachte beledigd werd en niet heeft geslagen, niet aannemelijk.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Verbalisanten worden op 8 maart 2021 op het Centraal Station in Amsterdam aangesproken door een vrouw. Zij is overstuur en verteld dat ze zojuist had gezien dat een man met zijn geslachtsdeel aan het spelen was op een bankje in het midden van de IJpassage van het Centraal Station. Verbalisanten lopen naar het aangewezen bankje en treffen daar verdachte. Verdachte, aangesproken door verbalisanten, zegt tegen de verbalisanten dat het klopt dat hij daar aan zijn geslachtsdeel had getrokken en dat hij dat normaal vindt. Verdachte is daarop aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Verhoor van verdachte heeft echter niet plaats kunnen vinden omdat verdachte erg verward en onrustig was en weigerde verhoord te worden.
Op camerabeelden is te zien dat verdachte, zittend op een bankje, meerdere keren aan zijn geslachtsdeel trekt terwijl er een man op het bankje naast hem zit en er een persoon langsloopt.
De rechtbank overweegt dat meerdere personen de handelingen van verdachte hadden kunnen zien en dat ten minste één persoon de handelingen daadwerkelijk heeft waargenomen, waardoor zij overstuur raakte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 14 juli 2022 te Amsterdam, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] met gebalde vuist met kracht op de rechterzijde van het lichaam te stompen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 8 maart 2021 te Amsterdam de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op een bank in het midden van de IJpassage van het Centraal Station, door toen en daar meermalen met zijn rechterhand aan zijn ontblote geslachtsdeel te trekken.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van de twee door hem bewezen geachte strafbare feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering tot plaatsing in een ISD-inrichting dient te worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangever mishandeld door hem een stomp te geven tegen de zijkant van zijn buik. Dat is een ernstig feit waardoor aanzienlijk letsel kan ontstaan. Daarnaast heeft verdachte op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, aan zijn ontblote geslachtsdeel getrokken en daarmee de algemene eerbaarheid geschonden. Door zijn handelen is meldster erg geschrokken. Dergelijke feiten brengen gevoelens van onveiligheid en onbehagen met zich.
Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van GGZ Fivoor Haarlem van 1 september 2022 en 11 augustus 2022, opgemaakt door [persoon 2]. De reclassering heeft oplegging van de ISD VRIS (Vreemdelingen in strafrecht)-maatregel geadviseerd omdat zij, gelet op de illegale status van verdachte in Nederland, geen mogelijkheden ziet om verdachte in een drangkader te begeleiden. Wanneer verdachte Nederland verlaat, is er sprake van een (licht) inreisverbod voor de duur van twee jaar. Indien hij (na oplegging van een eventuele ISD-maatregel) Nederland nog altijd niet verlaat, zal de IND nieuw onderzoek doen en loopt hij het risico om ongewenst te worden verklaard en/of dat de duur van het inreisverbod wordt verlengd tot tien jaar in verband met gevaar voor de openbare orde. Gedurende een eventuele ISD-maatregel zal hij daarom worden gemotiveerd om terug te keren naar zijn land van herkomst ([geboorteland]) en zal hem hierbij hulp worden geboden.
Ook kan hem binnen de ISD-maatregel een zorgaanbod worden gedaan, waardoor deze maatregel momenteel het meest passend lijkt.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 12 oktober 2022 [persoon 3], werkzaam bij Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft verklaard dat verdachte heeft aangegeven naar Frankrijk te willen gaan, maar dat het huidige inreisverbod (voor twee jaar) voor de gehele Europese Unie (EU) geldt waardoor dat niet mogelijk is. Verdachte zal terug moeten naar [geboorteland]. Daar is een ISD VRIS-maatregel ook op gericht. Bovendien loopt verdachte, als hij nu vrij zou komen, het risico op het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar. Voortzetting van het delictgedrag ligt dan voor de hand omdat hij nergens aanspraak op kan maken. In het kader van de ISD-maatregel zou verdachte zijn zienswijze aan de IND bekend kunnen maken. Bij medewerking wordt vertrek geregeld met een licht inreisverbod en kan hij na twee jaar terugkeren naar de EU. Zonder medewerking kan hij binnen de komende tien jaar niet terugkeren. Als verdachte de wens heeft om terug te keren naar [geboorteland], is de ISD VRIS-maatregel dus passend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 12 september 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 14 juli 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Om recidive in de toekomst te voorkomen en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij ziet de rechtbank daarom geen andere mogelijkheid dan om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Door het ontbreken van een rechtmatige verblijfsstatus zijn er op dit moment geen andere mogelijkheden om in Nederland met verdachte aan de slag te gaan. De inzet van de ISD-maatregel zal gericht zijn op een terugkeer naar [geboorteland] met een ‘zachte landing’, zodat er ook in [geboorteland] opvang en zorg voor verdachte is na de ISD-maatregel in Nederland. De rechtbank zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet geen noodzaak om het verzoek van de raadsman tot een tussentijdse toetsing te volgen. Indien de raadsman meent dat voortzetting van de maatregel niet meer opportuun is, kan de raadsman zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing verzoeken om een tussentijdse toetsing.

8.De vordering van de benadeelde partij [persoon 1]

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 250,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de vordering van de benadeelde partij (niet zijnde een professionele procespartij) niet is onderbouwd, de onderbouwing voldoende blijkt uit de aangifte en de foto van het letsel. De officier van justitie heeft daarom gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A gepleegde feit (kort gezegd: mishandeling, strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij het resterende deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 239 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
mishandeling
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
schennis van de eerbaarheid op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
toetot een bedrag van
€ 150,- (honderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 150,- (honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
3 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. I. Mannen en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2022.
[...]