ECLI:NL:RBAMS:2022:6486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
13-179222-22 (A); 13-133184-22 (B); 13-110745-21 (TUL):13-140001-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel wegens hardnekkige verslavingsproblematiek na meerdere diefstallen

Op 26 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1975 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die gedetineerd was in een Justitieel Complex. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan twee gevallen van winkeldiefstal, gepleegd op respectievelijk 15 juli 2022 en 29 mei 2022, waarbij goederen van de Albert Heijn werden weggenomen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd zou krijgen, gezien de hardnekkige verslavingsproblematiek van de verdachte en zijn recidive. De verdediging pleitte voor een gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering en legde de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte intensieve behandeling nodig heeft om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken en dat eerdere maatregelen niet effectief waren gebleken. De rechtbank wees ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen af, omdat deze niet opportuun waren in het licht van de opgelegde ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-179222-22 (A), 13-133184-22 (B),
13/110745-21 (TUL), 13/140001-21 (TUL)
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 oktober 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Staal en van wat door de raadsman van verdachte, mr. O. Bolluyt, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, een hoeveelheid wasmiddel (merk Ariel), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Aan verdachte is in zaak B ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meerdere levensmiddelen (ter waarde van ongeveer 33 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in beide zaken, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting, welke verklaringen worden ondersteund door de inhoud van beide dossiers.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Zowel aangever als getuige, een beveiligingsmedewerker, zagen dat verdachte op 15 juli 2022 in de Albert Heijn aan de [adres 1] in Amsterdam drie artikelen uit een stelling pakte en hiermee naar een hoek op de zuivelafdeling liep. Daar stopte verdachte de artikelen uit zijn mandje in een zwarte rugtas, die hij bij zich had. Vervolgens zagen aangever en getuige dat verdachte langs de kassa liep zonder enig goed ter betaling aan te bieden, waarna aangever hem aanhield. [2] Blijkens de aangifte zijn er één zak en twee dozen wasmiddel (Ariel) weggenomen.
Gelet op het voorgaande en de bekennende verklaring van verdachte [3] acht de rechtbank de diefstal bij de Albert Heijn bewezen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Een beveiligingsmedewerker van de Albert Heijn aan het [adres 2] in Amsterdam zag via het camerasysteem dat verdachte op 29 mei 2022 in de winkel was en herkende hem als veelpleger van winkeldiefstallen in andere filialen. Nadat verdachte de kassa was gepasseerd, keek getuige met toestemming in zijn tas. Tijdens het openmaken van de tas rende verdachte weg en liet daarbij zijn tas achter. Verdachte is vervolgens door de beveiligingsmedewerker aangehouden. [4] Blijkens de aangifte zijn er spareribs, beenham en varkenshaas ter waarde van ongeveer € 33,- weggenomen.
Op basis van het voorgaande en de bekennende verklaring van verdachte [5] acht de rechtbank ook deze diefstal bij de Albert Heijn bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 15 juli 2022 te Amsterdam een hoeveelheid wasmiddel van het merk Ariel, die geheel aan de Albert Heijn toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 29 mei 2022 te Amsterdam meerdere levensmiddelen ter waarde van ongeveer 33 euro, die geheel aan de Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van de twee door hem bewezen geachte feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar. Deze maatregel is passend en noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij en van verdachte zelf. Er is sprake van complexe problematiek bij verdachte, een drangkader is onvoldoende gebleken.
De officier van justitie heeft, gelet op zijn eis in deze strafzaak, ter zitting gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen in de zaken met parketnummers 13/110745-21 en 13/140001-21 af te wijzen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bijna 50 jaar oud is, dat hij al een zeer lange periode harddrugs gebruikt, dat aan hem in het verleden al twee keer eerder een ISD-maatregel is opgelegd en dat verdachte pas net aan de harde criteria voldoet voor een eventuele derde oplegging van de ISD-maatregel. De twee eerdere opleggingen van de ISD-maatregel hebben niet het gewenste effect gehad. Verdachte is nu zeer gemotiveerd om een gedragsverandering teweeg te brengen. Zijn motivatie is vooral gelegen in het feit dat hij zich nu in detentie bevindt en niet in aanraking kan komen met drugs. Dat is anders in een ISD-inrichting, waar drugs vrij verkrijgbaar zijn. Verdachte is chronisch ziek, bestaande uit zijn verslaving. Bij plaatsing in een dergelijke inrichting, waar drugs zoals gezegd vrij verkrijgbaar zijn, zal zijn motivatie daarom wegvallen. Bovendien staat verdachte sowieso niet welwillend tegenover de ISD-maatregel vanwege zijn ervaring dat de beloofde hulp pas (te) laat wordt opgestart. De jarenlange verslaving van verdachte is het grootste probleem, maar dit wordt niet opgelost met de oplegging van een ISD-maatregel. Verdachte voldoet niet aan de zachte criteria voor de ISD-maatregel nu op voorhand al vaststaat dat plaatsing in een ISD-inrichting gedoemd is te mislukken.
De raadsman heeft primair verzocht om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, maar hem een gevangenisstraf gelijk aan de hoogte van het reeds ondergane voorarrest op te leggen, inclusief de twee weken tot de uitspraak. Daarnaast heeft hij verzocht de twee vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordelingen toe te wijzen, zodat verdachte na de uitspraak in de onderhavige zaken nog ongeveer vijf maanden gedetineerd zal blijven. Omdat verdachte meent dat de ISD-maatregel niet het gewenste effect zal hebben en hij graag een gedragsverandering bij zichzelf teweeg wil brengen middels een klinische opname, heeft de raadsman verzocht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn voorgesteld in de rapportage d.d. 18 augustus 2022 en daarbij een proeftijd van twee jaar te bepalen.
Subsidiair, mocht de rechtbank toch een ISD-maatregel opleggen, heeft de raadsman verzocht deze geheel voorwaardelijk op te leggen en meer subsidiair om deze voor de duur van één in plaats van twee jaar op te leggen.
Meest subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij de oplegging van de ISD-maatregel een tussentijdse toetsing te bepalen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende winkelbedrijven. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat schade en hinder veroorzaakt voor de gedupeerde winkelbedrijven.
Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 6 oktober 2022, opgemaakt door [persoon 1]. De reclassering heeft oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd omdat zij, gelet op de eerdere mislukte ambulante en klinische trajecten, zowel in een vrijwillig kader als in een drangkader of tijdens de ISD-maatregel, geen mogelijkheden ziet om verdachte succesvol in een drangkader te begeleiden. Gezien de problematiek van verdachte is uitgebreid diagnostisch onderzoek en een langdurige, intensieve behandeling nodig om een gedragsverandering teweeg te kunnen brengen. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is daarvoor noodzakelijk.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de brief betreffende verdachte van Justitieel Complex [plaats] van 19 september 2022, opgemaakt door van [persoon 2] (physician assistant en doorzorgfunctionaris [justitieel complex]) en dr. Th. Rinne (psychiater).
Naar aanleiding van een algemene screening op het mogelijk voorkomen van ADHD in detentie is in overleg met verdachte verder onderzoek gedaan. Uit de brief komt - zakelijk weergegeven - onder meer als bevindingen van dat onderzoek naar voren dat verdachte al sinds zijn kindertijd klachten heeft van aandachtsproblemen, forse hyperactiviteit en impulsiviteit in het kader van ADHD. Naar aanleiding van de intake, de ontwikkelingsanamnese, DIVA en psychiatrisch onderzoek is door [persoon 2] en Rinne geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van ADHD, gecombineerd type, ernstig van aard. Het verlate slaapfasesyndroom wordt comorbide gezien met insomnia klachten. Ook heeft zich bij verdachte een stoornis in cocaïne- en cannabisgebruik ontwikkeld, allen (gedeeltelijk) als zelfmedicatie bij ADHD. Verdachte zal ingesteld worden op medicatie. Na het instellen op medicatie is cognitieve gedragstherapie geïndiceerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij graag wil worden behandeld en gemotiveerd is voor behandeling, maar dat de ISD-maatregel niet de juiste weg daarvoor is. Hij hoopt dat hij een laatste kans krijgt om naar de in zijn ogen juiste kliniek te gaan en (zelfstandig) het 12-stappenplan te volgen.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 12 oktober 2022 reclasseringswerkers [persoon 1] en [persoon 3], werkzaam bij Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundigen gehoord.
Deskundige [persoon 1] heeft verklaard dat de reclassering de ISD-maatregel passend vindt omdat er nog veel onduidelijk is op het gebied van diagnostiek en het cognitief functioneren van verdachte. De recente diagnose ADHD bevestigt dit. Het 12-stappenplan dat verdachte zelfstandig wil realiseren komt niet van de grond, zo is eerder gebleken. Ook de klinische opname zal niet werken nu verdachte buiten niets heeft. Wanneer hij weer buiten komt, is de kans dat zijn langdurige verslaving opnieuw zal opspelen zeer groot. Ook eerdere drangkaders hebben geen effect gehad. De ISD-maatregel biedt de langdurige opname met aansluitend ambulante behandeling die verdachte nodig heeft. De maatregel biedt bovendien de mogelijkheid tot terugplaatsing in de ISD-inrichting tijdens de extramurale fase om de behandeling te hervatten wanneer verdachte terug zou vallen.
Deskundige [persoon 3] heeft ter zitting aangevuld dat de reclassering zorgen heeft over het cognitief functioneren, de ADHD en de verslaving van verdachte. Deze complexe problematiek geeft een hoge mate van onmacht die, ondanks dat er op dit moment sprake is van grote welwillendheid bij verdachte, ertoe leidt dat een kader met gedragsvrijheid geen effect zal hebben. Voor een effectief behandelplan dient er eerst een volledige diagnose te worden gesteld. Het kader van de ISD-maatregel is daarvoor als enige geschikt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 12 september 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 29 mei 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Aan verdachte zijn meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd, die hem er niet van hebben weerhouden om telkens nieuwe strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij niet in staat is geweest om gedurende langere tijd niet in contact met politie en justitie te komen. De oorzaak van zijn recidiverende delictgedrag wordt gezien in zijn hardnekkige verslavings-problematiek. Om deze complexe problematiek aan te pakken en de recidive te beëindigen, heeft verdachte langdurige en intensieve behandeling en begeleiding nodig. De rechtbank ziet geen aanleiding om het advies van de reclassering in twijfel te trekken en is van oordeel dat deze hulp en begeleiding verdachte alleen effectief geboden kan worden binnen een ISD-kader, nu eerdere kaders niet hebben gewerkt. De rechtbank ziet geen contra-indicaties voor het slagen van de ISD-maatregel, gelet op de nieuwe (diagnostische) inzichten. Zij zal daarom de officier van justitie in zijn vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en de maatschappij optimaal te beschermen, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet geen noodzaak om het verzoek van de raadsman tot een tussentijdse toetsing toe te wijzen. Indien de raadsman meent dat voortzetting van de maatregel niet meer opportuun is, kan de raadsman zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing verzoeken om een tussentijdse toetsing.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordelingen

Parketnummer 13/110745-21
Bij de stukken bevindt zich de op 13 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/110745-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 september 2021 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Parketnummer 13/140001-21
Bij de stukken bevindt zich de op 13 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/140001-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 september 2021 van de politierechter te Amsterdam waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen afwijzen omdat tenuitvoerlegging, naast het opleggen van de ISD-maatregel, niet opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
telkens: diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/110745-21 af.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/140001-21 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. I. Mannen en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal inclusief bijlage bij de onderneming Albert Heijn, gevestigd aan de [adres 1] 33 te Amsterdam van 15 juli 2022, pag. 3-8.
3.De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2022 heeft afgelegd.
4.Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal inclusief bijlage bij de onderneming Albert Heijn, gevestigd aan het [adres 2] 526 te Amsterdam van 29 mei 2022, pag. 4-5.
5.De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2022 heeft afgelegd.