ECLI:NL:RBAMS:2022:6470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
13/751543-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken

Op 1 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betreft een vordering die op 30 juni 2020 door de officier van justitie is ingediend. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, is beschuldigd van diefstal en heeft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 5 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 1 jaar, 4 maanden en 28 dagen resteert. Tijdens de openbare zitting op 18 oktober 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Engwegen, en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, maar de rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, aangezien in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen, zoals artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de OLW, zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751543-20
RK nummer: 20/3123
Datum uitspraak: 1 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2019 door
the Circuit Court in Gorzów Wlkp. 2nd Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Engwegen, advocaat te Echt, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement by the Provincial Court in Międzyrzeczvan 24 mei 2017 met referentie
II K 480/16. In hoger beroep is bij arrest van
the Circuit Court in Gorzów Wlkpvan 21 november 2017, met referentie
IV Ka 569/17de opgelegde vrijheidsstraf gewijzigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 5 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende duidelijk is van welk van de bovengenoemde beslissingen precies de tenuitvoerlegging gevraagd wordt. Hoewel in onderdeel b) van het EAB slechts melding wordt gemaakt van het vonnis van
the Provincial Court in Międzyrzeczvan 24 mei 2017, verwerpt de rechtbank dit verweer, nu in onderdeel d) van het EAB duidelijk is vermeld dat de vrijheidsstraf zoals die hierboven is benoemd, is opgelegd bij het arrest van 21 november 2017.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangegeven dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, nu uit het dossier niet duidelijk blijkt welke informatie hoort bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg en welke informatie bij de behandeling in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat in dit geval in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon en de straf, waardoor ingevolge de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie alléén de procedure in hoger beroep dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. [1] In hoger beroep is de opgeëiste persoon, met zijn advocaat, in persoon aanwezig geweest. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB volgt dat in hoger beroep definitief is geoordeeld over de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf. Op basis van de stukken, waaronder de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 september 2022, kan de rechtbank echter niet vaststellen dat in hoger beroep tevens definitief is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon. Nu de beslistermijn reeds is verstreken ziet de rechtbank geen ruimte om daarover nadere vragen stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank zal derhalve zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [2]
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg is in onderdeel d) van het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Voorts is onderdeel 3.1b aangekruist, waarin is vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard maar anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en plaats van het proces zodat op ondubbelzinnige wijze vast staat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De rechtbank stelt dan ook vast dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW aan de orde is. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep blijkt uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 september 2022 dat de opgeëiste persoon in persoon, samen met zijn advocaat, aanwezig is geweest bij de behandeling van de zaak op 21 november 2017. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ook niet van toepassing voor de procedure in hoger beroep.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
t.a.v. feit 1 en 2:
telkens: diefstal
t.a.v. feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
t.a.v. feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gorzów Wlkp. 2nd Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.
2.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.