Op 31 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1976, die lijdt aan schizofrenie. De officier van justitie had op 4 oktober 2022 een verzoek ingediend voor het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet bereid was om zich te laten horen, maar dat hij op de juiste wijze was opgeroepen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de psychiater en de advocaat van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een ernstige psychische stoornis die leidt tot ernstig nadeel, waaronder maatschappelijke teloorgang en ernstige verwaarlozing. De rechtbank oordeelt dat verplichte zorg noodzakelijk is, omdat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.
De rechtbank heeft de noodzaak van verplichte zorg onderbouwd met de verklaring van de psychiater dat de betrokkene goed reageert op medicatie, maar dat er sprake is van een fragiel evenwicht. De broer van de betrokkene heeft verklaard dat er vooruitgang is geboekt sinds de betrokkene medicatie krijgt. De rechtbank heeft de verschillende vormen van verplichte zorg vastgesteld die noodzakelijk zijn voor de duur van twaalf maanden, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de beslissing niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van drie weken is genomen, wat in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Desondanks heeft de rechtbank besloten de zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden te verlenen, omdat het vervallen van de eerdere machtiging in strijd zou zijn met de rechtszekerheid voor betrokkenen en behandelaren. De rechtbank heeft de advocaat van de betrokkene in overweging gegeven om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.