Overwegingen
1. [eiseres] werkte als [functie] . Op 30 november 2016 heeft zij zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld. Op 10 september 2018 heeft [eiseres] een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen omdat [eiseres] meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. [eiseres] wordt voor 30,82 % arbeidsongeschikt geacht.
3. [eiseres] vindt dat het Uwv het effect van haar autismespectrumstoornis (ASS) op haar arbeidsmogelijkheden heeft onderschat. Volgens [eiseres] wordt dit bevestigd door haar behandelend psychotherapeut, en is dit in lijn met de bevindingen van het Uwv en diverse deelstudies naar autisme.Verder betwist [eiseres] dat zij geen slaapstoornissen, moeheid of een depressieve stoornis zou hebben. Ook heeft zij lichamelijke klachten.
4. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het Uwv de WIA-uitkering van [eiseres] terecht heeft afgewezen. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiseres] rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
5. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: ze moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan [eiseres] om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
6. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] fysieke en psychische klachten heeft. De rechtbank oordeelt dat de fysieke klachten van [eiseres] genoeg zijn onderkend door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de orthopeed, de reumatoloog en de mri-scan van 2017 immers betrokken bij het onderzoek. Bovendien zijn extra beperkingen toegevoegd ten aanzien van klimmen, gebogen werken en staan en lopen op een dag. Als [eiseres] langer dan een uur aaneengesloten zit, moet zij kunnen vertreden of verzitten.
7. Dat geldt echter niet voor de psychische klachten van [eiseres] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de diagnose ASS erkend maar schrijft in een rapportage van 3 januari 2020: “
Uit het feit dat een gespecialiseerde instelling als het [bedrijf] in 2015 aangaf dat betrokkene niet voldeed aan de diagnostische criteria van een autistische stoornis, alsook de bevindingen bij psychisch onderzoek van de primaire arts en verzekeringsarts [de persoon 3] en betrokkene's sociale leven wijzen er op dat bij betrokkene sprake is van een vrij milde vorm.” De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet. [eiseres] heeft toegelicht en met medische stukken onderbouwd dat de diagnose ASS bij haar pas laat is gesteld en een verklaring vormt voor de beperkingen die zij ondervindt. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnose ASS erkent, zijn de bevindingen van het [bedrijf] uit 2015 achterhaald.
8. Dat geen sprake is van een vrij milde vorm wordt bovendien onderschreven door het uitgebreide en gedetailleerde dagverhaal van [eiseres] zelf, van haar vriendin op de zitting van 4 november 2019 en de verklaringen van haar arts-psychotherapeut en haar psychiater. Deze beide behandelend artsen gaven op 23 oktober 2019 de volgende prognose:
“Vanuit haar geschiedenis en haar problematiek is te verwachten dat wanneer mevrouw weer aan het
werk gaat voor 70%, zoals voorgesteld door het UWV, zij dit gedurende een periode zal weten vol te houden waarna zij opnieuw zal decompenseren met ernstig depressieve en lichamelijke klachten, zoals dit reeds enkele malen is gebeurd (zie hieronder) dit omdat de overbelasting die al voortkomt vanuit het autisme niet zal afnemen.”
9. Verder heeft de arts-psychotherapeut [de persoon 4] op 6 februari 2020 een eigen functionele mogelijkhedenlijst van [eiseres] opgesteld (productie 6 bij de brief van gemachtigde van [eiseres] van 12 juni 2020). Hierin stelt zij aanzienlijk meer beperkingen vast dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft aangenomen.
10. De rechtbank verwerpt het betoog van het Uwv dat de verklaringen van de arts-psychotherapeut en de psychiater dateren van na de beoordelingsdatum die hier in het geding is. ASS is immers een aangeboren stoornis. De rechtbank verwerpt ook het betoog van het Uwv dat een arts-psychotherapeut niet voldoende gespecialiseerd is op verzekeringsgeneeskundig gebied om een functionele mogelijkhedenlijst op te stellen. In het algemeen heeft het Uwv hierin gelijk, maar in het geval van [eiseres] vloeien de beperkingen zodanig rechtstreeks voort uit de ASS dat een arts-psychotherapeut deze kan vaststellen.
11. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten reageren op het punt van de ASS. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze gelegenheid niet heeft gebruikt om zijn oordeel dat het om een vrij milde vorm gaat nader te motiveren, [eiseres] nader te onderzoeken of te reageren op het uitgebreide dagverhaal. Ook gezien de lange duur van deze zaak vindt de rechtbank het daarom niet aanvaardbaar het Uwv daartoe nogmaals in de gelegenheid te stellen of een onafhankelijke deskundige te benoemen.
12. De rechtbank bepaalt dat het Uwv de arbeidskundige beoordeling van [eiseres] moet uitvoeren op basis van de functionele mogelijkhedenlijst van arts-psychotherapeut [de persoon 4] van 6 februari 2020.
13. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische grondslag. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient het Uwv aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt het Uwv ook in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).