ECLI:NL:RBAMS:2022:6411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/13/712831 / FA RK 22-384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning, gezag, omgang en kinderalimentatie in familiezaken

Op 8 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een familiezaken waarin de man vervangende toestemming vroeg om zijn kind, [minderjarige], te erkennen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.F. Visser, en de moeder, vertegenwoordigd door mr. S. Jurkovich, hebben een complexe relatie met een kind dat geboren is uit hun eerdere relatie. De moeder heeft het gezag over [minderjarige] en verzet zich tegen de erkenning door de man, die zij als instabiel beschouwt. De bijzondere curator, mr. [curator], heeft de rechtbank geadviseerd om de erkenning toe te staan, omdat het in het belang van het kind zou zijn om te weten wie zijn vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is, zoals bevestigd door een DNA-test. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de zorgen van de moeder over de stabiliteit van de man en de impact daarvan op [minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er geen communicatie of contact tussen de ouders is geweest en er een contactverbod geldt tot maart 2023. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de man elke drie maanden op de hoogte moet houden van de ontwikkeling van [minderjarige]. Daarnaast is de man verplicht om een bijdrage van €25,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de mogelijkheden voor contact tussen de man en [minderjarige].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/712831 / FA RK 22-384 (ED/WK)
Beschikking van 8 november 2022 betreffende vervangende toestemming tot erkenning, gezag, omgang, kinderalimentatie, en een informatieregeling
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.A.F. Visser te Wormerveer,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S. Jurkovich te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. [curator],
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de man, ingekomen op 18 januari 2022;
- de beschikking van deze rechtbank van 23 maart 2022, waarbij mr. [curator] is benoemd tot bijzondere curator over na te noemen minderjarige;
- het rapport van de bijzondere curator van 27 mei 2022;
- de reactie van de man op het rapport van de bijzondere curator van 8 juni 2022;
- de reactie van de moeder op het rapport van de bijzondere curator van 14 juni 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op 18 oktober 2022;
- de brief met bijlagen van de zijde van de man van 24 oktober 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022.
Gehoord zijn: partijen en hun advocaten, de bijzondere curator, en namens de Raad mevrouw Huizinga.
1.3.
Tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man ten behoeve van [minderjarige] betalen kinderbijdrage.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De moeder en de man hebben een relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige] (hierna ook: [minderjarige] ),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021.
2.2.
De moeder is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De man verzoekt de rechtbank
- vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om [minderjarige] te erkennen;
- te bepalen dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast;
- vaststelling van een omgangsregeling waarbij de man [minderjarige] bij zich heeft elk weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties, althans een omgangsregeling zoals de rechtbank in goede justitie meent te kunnen vaststellen.
3.2.
De moeder voert verweer en vraagt bij zelfstandig verzoek vaststelling van een door de man te betalen kinderbijdrage van €259,= per maand.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De standpunten

De vervangende toestemming tot erkenning
De man
4.1.
De man legt aan het verzoek ten grondslag dat hij de verwekker is van [minderjarige] . Hij wil graag zijn vaderrol voor [minderjarige] vervullen. Daarom wil hij als vader geregistreerd staan. Partijen hebben een lange relatie gehad. De man is aanvankelijk geschrokken van de zwangerschap, maar uiteindelijk wil hij er graag zijn voor [minderjarige] . De moeder stond daar in het begin positief tegenover, maar nu niet meer. De man is het met de bijzondere curator eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat de man [minderjarige] kan erkennen.
De bijzondere curator
4.2.
De bijzondere curator stelt dat gelet op de woonplaats van de moeder rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van het verzoek, en dat op grond van de nationaliteit van partijen Nederlands recht van toepassing is. De bijzondere curator heeft beide partijen apart gesproken met betrekking tot het verzoek om vervangende toestemming. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft de bijzondere curator een DNA-test georganiseerd. Uit het resultaat daarvan blijkt dat de man met meer dan 99% zekerheid de biologische vader is van [minderjarige] . De moeder heeft aangegeven dat zij niet denkt dat de erkenning op zich tot enige psychische problemen bij [minderjarige] of haarzelf zal leiden, en dat zij het belangrijk vindt dat een kind weet wat zijn afkomst is. De argumenten die moeder aanvoert vormen geen wettelijk bezwaar. De bijzondere curator concludeert dan ook tot toewijzing van het verzoek.
De moeder
4.3.
De moeder kan zich niet verenigen met het rapport van de bijzondere curator. De moeder vindt erkenning door de man niet in het belang van [minderjarige] . In principe heeft een kind een vader en een moeder nodig, maar de man is heel instabiel. De moeder heeft al een dochter met een instabiele vader uit een eerdere relatie. Zij wenst [minderjarige] geen instabiele vader toe. Na zes jaar relatie veranderde de man van vriendelijk naar agressief. Door zijn toedoen heeft de moeder haar leven moeten omgooien. In maart 2022 is de man veroordeeld voor een strafbaar feit waarvan de moeder slachtoffer was. De bijzondere curator heeft daarmee en met de feiten die eraan ten grondslag liggen onvoldoende rekening gehouden. Er is teveel gebeurd waardoor de moeder geen enkel vertrouwen heeft in de man. De moeder ziet geen mogelijkheid dat weer op te bouwen.
De Raad
4.4.
De Raad sluit zich aan bij de bijzondere curator. Het is voor kinderen van groot belang om te weten waar zij vandaan komen: van allebei de ouders. [minderjarige] is een heel klein jongetje dat volledig afhankelijk is. Wat de Raad betreft zou het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning in het belang van [minderjarige] moeten worden toegewezen.
Het gezag en de omgang
De man
4.5.
De man wil zijn vaderrol vervullen voor [minderjarige] . Er zijn geen bijzondere omstandigheden die zich er tegen verzetten af te wijken van het uitgangspunt van de wet dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind dragen. Het uiteindelijke doel van de man is om met de moeder samen het gezag uit te oefenen. Eventueel kan de zaak op dat onderdeel worden aangehouden. Met betrekking tot de omgang beseft de man dat het opstarten daarvan lastig is. De man heeft [minderjarige] nog helemaal niet gezien, en er is een contactverbod tot maart 2023. Opbouw van het contact zal daarom via de advocaten of met hulpverlening moeten plaatsvinden. De man erkent dat hij de moeder heeft bedreigd. Dat had hij niet moeten doen. Hij had het anders moeten aanpakken. Hij begrijpt dat het vertrouwen van de moeder weer moet worden opgebouwd. Hij heeft geprobeerd hier met de moeder uit te komen. Hij wil graag meewerken met een hulpverlenende instantie. Hij vindt het heel erg dat hij nu zoveel mist van [minderjarige] , en dat er geen contact is tussen [minderjarige] en zijn opa en oma en twee tantes. De vrees van de moeder dat de man met [minderjarige] naar Marokko zou vluchten is ongegrond. De man ziet niet hoe een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming kan bijdragen bij het groeien van het vertrouwen. De man denkt meer inzet van het jeugdteam of het Uniform Hulpaanbod. Tot het contactverbod is afgelopen, moeten partijen met hulpverlening aan zichzelf werken. Dan kan bekeken worden welke veiligheidseisen er zijn en wat de man daar in kan bieden. Voor de tussentijd verzoekt de man vaststelling van een informatieregeling. De man zou heel blij zijn met af en toe een foto en wat basale informatie over [minderjarige] . Dat kan via de advocaat.
De moeder
4.6.
De moeder heeft geen enkel vertrouwen in de man. Zij kan niet met hem door een deur. Zij ziet geen mogelijkheden het vertrouwen weer op te bouwen. Zij ziet in omgang niet iets waar [minderjarige] wel bij gaat varen. De moeder weet uit ervaring wat het voor een kind betekent om een instabiele vader te hebben. Daar krijgt een kind psychische problemen van. [minderjarige] wordt vanuit de familie van de man niet gedoogd. Dat wordt echt onderschat. Zij gelooft de man niet in zijn uitlating dat hij het anders had moeten oppakken. Zij heeft dat nog nooit gehoord van hem. Nadat hij wist dat hij verkeerd bezig was is hij er gewoon mee doorgegaan. Een informatieregeling zou veel stress opleveren voor de moeder. Zij is een principieel persoon. Zij is echt heel bang voor de man, voor zichzelf, maar ook voor [minderjarige] . Als er een regeling wordt vastgesteld, zou de moeder de informatieverstrekking via de advocaten willen laten verlopen.
De Raad
4.7.
Met betrekking tot het verzoek tot gezamenlijk gezag brengt de Raad het volgende naar voren. Voor een goede uitoefening van het gezag moeten ouders hun kind kennen. Zij moeten weten wat passend is voor het kind en daarover moeten zij kunnen overleggen. In dit geval kent de man [minderjarige] nog helemaal niet en is er geen enkel overleg tussen de ouders. Dat maakt gezamenlijk gezag feitelijk onmogelijk en wat de Raad betreft niet aan de orde. Het antwoord op de vraag hoe dat er op de langere termijn uitziet ligt nog zo ver in de toekomst dat de Raad nu adviseert het verzoek af te wijzen.
4.8.
Ten aanzien van de omgang wijst de Raad op de belangrijke vraag voor een kind, waar hij vandaan komt. In dat kader is omgang nodig. Hoe die omgang in dit geval moet worden vormgegeven, is heel ingewikkeld. Er spelen het contactverbod, de eenkennigheidsfase en de afhankelijkheid van [minderjarige] van zijn moeder. Daarbij komt dat de man [minderjarige] zelfs nog nooit gezien heeft. Er moet op de een of andere manier een bruggetje worden geslagen. Vanuit de vader moet er erkenning zijn voor de behoefte aan veiligheid bij de moeder. De moeder moet angstvrij door het leven kunnen. Voordat omgang wordt opgestart, moet de vraag beantwoord worden hoe stabiliteit, continuïteit en veiligheid te waarborgen zijn. Daar is een onderzoek door de Raad voor nodig. De ouders zouden zich de vraag moeten stellen wat het [minderjarige] zou opleveren als er goed contact met zijn beide ouders zou zijn. Kinderen groeien goed groot bij contact met beide ouders. Afwijzing van één van hen door de ander heeft een negatief effect. Voor het opstarten van omgang is het nu nog te vroeg, maar het is in het belang van [minderjarige] dat de man al informatie krijgt over [minderjarige] , en zich een beeld van hem kan vormen. Daarbij moet de moeder natuurlijk wel overeind blijven. Daarom is het aan te raden informatie-uitwisseling via de advocaten te laten verlopen indien zij daartoe bereid zijn. De Raad adviseert een informatieregeling van vier keer per jaar een foto, en wat informatie over wat [minderjarige] , wat hij doet, en wat hij leuk vindt.

5.De beoordeling

De vervangende toestemming tot erkenning
Rechtsmacht en bevoegdheid
5.1.
Op grond van artikel 3 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op grond van artikel 265 Rv is rechtbank Amsterdam bevoegd.
Toepasselijk recht
5.2.
Ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW is op het onderhavige verzoek Nederlands recht van toepassing.
5.3.
Het verzoek tot vervangende toestemming erkenning is gegrond op artikel 1:204 lid 3 BW.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de man de verwekker van [minderjarige] is en dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind niet worden geschaad en dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] niet in het gedrang zal komen. De rechtbank volgt het standpunt van de bijzondere curator dat het in het belang van [minderjarige] is om te weten wie zijn vader is, en dat hij weet wat zijn afkomst is. De argumenten die de moeder aanvoert vormen geen wettelijk bezwaar zodat het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning zal worden toegewezen.
Het gezag en de omgangsregeling
Het gezag
5.5.
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder daar niet mee instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt is derhalve dat gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders in het belang van het kind is.
5.6.
De rechtbank neemt in aanmerking dat er nog helemaal geen contact is geweest tussen de man en [minderjarige] , dat de verhouding tussen de moeder en de man ernstig verstoord is, en dat er sprake is van een contactverbod tot maart 2023. Er is geen enkele communicatie tussen partijen. Hoewel het zeer wenselijk is dat communicatie ten behoeve van [minderjarige] in de toekomst kan plaatsvinden, is niet te verwachten dat deze communicatie binnen afzienbare tijd van zodanige betekenis is dat ouders gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen. Het is nog een lange weg naar een situatie waarin gezamenlijke gezagsuitoefening in het belang van [minderjarige] uitvoerbaar zou zijn. Daarom zal de rechtbank dit verzoek afwijzen als na te melden.
De omgang
5.7.
Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.8.
De rechtbank heeft onvoldoende zicht op de situatie om al een beslissing te kunnen nemen op de vraag of en zo ja, hoe contact tussen de man en [minderjarige] tot stand moet worden gebracht en opgebouwd. Daarom zal de rechtbank een onderzoek door de Raad gelasten. Teneinde de rechtbank te adviseren dienen de volgende vragen in het onderzoek te worden betrokken:
  • Welke mogelijkheden zijn er voor toewerken naar en het opstarten van contact tussen [minderjarige] en de man?
  • Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit [minderjarige] en welke vanuit de ouders? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
  • Hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van [minderjarige] vorm te worden gegeven?
  • Is omgang (anderszins) in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] ?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
De informatieregeling
5.9.
Omdat de moeder alleen het ouderlijk gezag uitoefent over [minderjarige] , en de man vervangende toestemming krijgt om [minderjarige] te erkennen, is, zodra de erkenning een feit is, artikel 1:377b BW van toepassing op het verzoek tot vaststelling van een informatie- en consultatieregeling. Op grond van lid 1 van dit artikel is de ouder die met het gezag is belast, namelijk gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen en deze te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft, indien het belang van het kind zulks vereist.
5.10.
De rechtbank zal het verzoek tot een informatieregeling toewijzen, in die zin dat de moeder de vader één keer per drie maanden per e-mail via de advocaten schriftelijk informeert over [minderjarige] . De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de man zich een beeld kan vormen van [minderjarige] , zodat hij te zijner tijd, wanneer de omstandigheden zich lenen voor het starten van contact, makkelijker aansluiting kan vinden bij [minderjarige] en zijn leefwereld. Door de informatieverstrekking via de advocaten te laten verlopen hoopt de rechtbank de belasting en stress voor de moeder zoveel mogelijk te beperken.
De kinderbijdrage
5.11.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De rechtbank acht deze afspraak in het belang van [minderjarige] en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Daarom zal de rechtbank deze bijdrage vaststellen als na te melden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
geeft de man toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW om
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021,
te erkennen;
6.2.
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
6.3.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
6.4.
wijst het verzoek tot gezamenlijk gezag af;
6.5.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de moeder is gehouden de man eenmaal per drie maanden schriftelijk op de hoogte te stellen over [minderjarige] (wat kan hij al, wat doet hij al, wat vindt hij leuk, wat vindt hij lekker?), en een recente en goed gelijkende foto te sturen, via de advocaten van partijen, voor het eerst op 1 december 2022:
6.6.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man € 25,- per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van 1 oktober 2022, voor de toekomst steeds bij vooruitbetaling te voldoen, onder afwijzing van het anders verzochte met betrekking tot de kinderbijdrage;
6.7.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam advies uit te brengen omtrent de hiervoor in rechtsoverweging 5.8 geformuleerde vragen;
6.8.
bepaalt dat de behandeling omtrent
pro formawordt voortgezet op
7 augustus 2023, in afwachting van het onderzoeksrapport van de Raad, en houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. E. Dinjens, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.H. van de Kar, griffier, op 8 november 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).