RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummers: AMS 22/2666 en 22/2668
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaken tussen
[eiseres], uit Amsterdam, eiseres,
(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, (verweerder),
(gemachtigde: H. van Golberdinge).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van een aanvraag voor een scholierenvergoeding voor de schooljaren 2020-2021 (22/2666), 2021-2022 (22/2668) en tegen het besluit tot het stopzetten van een tegemoetkoming in meerkosten vanwege de chronische ziekte van eiseres per 1 juli 2020 (22/2666).
2. Eiseres is gehuwd en heeft vier kinderen. Het inkomen van eiseres en haar partner bestond in 2019 en 2020 uit een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheid jongeren (Wajong) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Eiseres heeft ten behoeve van haar minderjarige schoolgaande kinderen een scholierenvergoeding aangevraagd voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022.
3. Verweerder heeft de aanvraag voor een scholierenvergoeding voor het schooljaar 2020-2021 op 8 juli 2020 afgewezen (het primaire besluit I in 22/2666) en de tegemoetkoming in meerkosten op 17 juli 2020 stopgezet (het primaire besluit II in 22/2666). Met het besluit van 12 april 2022 (het bestreden besluit I in 22/2666) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Op 24 december 2021 heeft verweerder de aanvraag voor een scholieren-vergoeding voor het schooljaar 2021-2022 afgewezen (het primaire besluit III in 22/2668). Met het besluit van 12 april 2022 (het bestreden besluit II in 22/2668) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
6. Naar aanleiding van de door eiseres ingestelde bezwaren tegen de primaire besluiten I en II, heeft verweerder op 8 oktober 2020 al een beslissing op de bezwaren genomen. Ook tegen deze beslissing heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep op
16 maart 2022 gegrond verklaard vanwege een motiveringsgebrek, het besluit van
8 oktober 2020 vernietigd en verweerder opgedragen met inachtneming van de uitspraak en de daarin genoemde bijzondere omstandigheden een nieuw besluit te nemen.
7. Het bestreden besluit I dat in deze zaak voorligt, is het nieuwe besluit dat verweerder heeft genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van
16 maart 2022.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Partijen zijn het erover eens dat voor de vraag of eiseres aanspraak kan maken op een scholierenvergoeding voor het schooljaar 2020-2021 en op 1 juli 2020 nog aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in meerkosten, in beginsel dient te worden beoordeeld of het inkomen van eiseres in 2019 boven het toetsbedrag van € 25.437,- (voor echtparen) uitkomt.Voor de scholierenvergoeding voor 2021-2022 is het toetsbedrag voor echtparen
€ 26.128,-. Ook zijn partijen het erover eens dat het inkomen van eiseres in 2019 € 25.526,- bedroeg en in 2020 € 27.489,-. Daarmee ligt het inkomen boven de norm van 120% van het bruto wettelijk minimum loon voor gehuwden. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de bijzondere omstandigheden in deze zaak ertoe zouden moeten leiden dat verweerder de aanvragen toch had dienen toe te wijzen.
10. Verweerder kan een scholierenvergoeding toekennen indien de aanvrager voldoet aan de voorwaarden uit de Beleidsregel participatie minimakinderen.In geval van bijzondere omstandigheden kan verweerder afwijken van de beleidsregels, “als toepassing daarvan onredelijke gevolgen heeft gezien de doelstelling van de regeling” (de zogenaamde hardheidsclausule).
11. Ook voor de tegemoetkoming in meerkosten geldt een hardheidsclausule. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (Wmo Verordening) bepaalt in artikel 9.1 dat verweerder in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van die verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. De Wmo Verordening vormt de grondslag voor de Wmo nadere regels, waarop het bestreden besluit II voor de tegemoetkoming in meerkosten is gebaseerd.
12. Eiseres meent dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat van de regelgeving moet worden afgeweken. Zij voert daartoe onder meer aan dat er slechts sprake is van een marginale overschrijding van de inkomensgrens, dat zij al jarenlang gebruikmaakt en rekening houdt met deze armoedevoorzieningen en dat de plotselinge weigering verstrekkende financiële gevolgen voor haar heeft. Zij heeft een groot gezin (man en vier kinderen) en maakt voor zichzelf en haar kinderen veel medische kosten. Ook heeft zij schulden. Verder voert eiseres aan dat haar inkomen enkel is verhoogd, omdat zij de kosten voor oppassing en verzorging niet middels een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt, maar via een toeslag op haar Wajong-uitkering. Dit wordt door verweerder wel aangemerkt als inkomen; een pgb niet. Door verweerder is onvoldoende gemotiveerd waarom op grond van de eerder genoemde omstandigheden de hardheidsclausules niet van toepassing kunnen zijn. Tot slot verwijst eiseres naar de Nota van Beantwoording op de Concept Wmo Verordening 2015 waaruit volgens haar blijkt dat verweerder op haar situatie individueel maatwerk had moeten toepassen.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een categorale regeling waarbij het toetsinkomen voor een ieder gelijk is. Vaststaat dat eiseres zowel in 2019 als 2020 een inkomen ontving dat hoger is dan de toetsbedragen. Een geringe overschrijding daarvan vormt geen reden om van de regeling af te wijken. Ook niet vanwege de gezinssituatie van eiseres en de medische kosten die zij maakt. Bij de tegemoetkoming in meerkosten is door de wetgever rekening gehouden met zowel de belastingwetgeving als de regels die voor pgb’s gelden. Zo kunnen bijzondere kosten die voortkomen uit een ziekte of handicap bij de belasting opgegeven worden. Ingeval van toekenning van een pgb aan de echtgenoot van eiseres - in plaats van een verhoging van de Wajong-uitkering – zou het pgb volgens verweerder ook zijn opgevat als (bruto) gezinsinkomen. Er kan daarom naar het oordeel van verweerder niet worden gesteld dat sprake is van een onbedoeld gevolg. Dit geldt volgens verweerder ook voor de scholierenvergoeding. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiseres andere mogelijkheden heeft om financiële hulp te krijgen, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand of hulp vanuit de Wmo.
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beide jaren een inkomen heeft ontvangen dat hoger is dan de toetsbedragen. Dat het toetsbedrag slechts met een gering bedrag is overschreden, is geen reden om van de regeling af te wijken. Dat bij (ook een geringe) overschrijding van het toetsbedrag geen recht bestaat op vergoeding is namelijk een voorzien en bedoeld gevolg van de regeling. Ook heeft verweerder het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die maken dat verweerder gebruik had dienen te maken van de hardheidsclausule, voldoende onderbouwd. Het standpunt van eiseres dat zij een groot gezin heeft, hoge medische kosten maakt en dat daarom sprake is van bijzondere omstandigheden, vormt geen dergelijke bijzondere omstandigheid. Er zijn meer grote gezinnen die van hetzelfde bedrag rond moeten komen. Eiseres stelt ook dat zij schulden heeft, maar daarvan heeft zij geen bewijs overgelegd. Met schulden kan onder voorwaarden wel rekening worden gehouden. Verder is het een keuze van eiseres om geen pgb te ontvangen (en dat te besteden aan hulp door derden wat niet als inkomen van eiseres zou gelden) maar een verhoging van haar uitkering. Het gevolg daarvan is dat haar inkomen boven het toetsbedrag komt. De rechtbank begrijpt de zorg van eiseres dat het mis kan gaan bij de verantwoording van een pgb en zij dan mogelijk een bedrag aan de Belastingdienst zou moeten terugbetalen, maar deze zorg vormt ook geen reden om van de regelingen af te wijken. Eiseres kan daarvoor bijvoorbeeld hulp zoeken bij een extern kantoor dat haar begeleidt bij een pgb. Ook kan zij extra meerkosten voor ziekte opgeven bij de Belastingdienst en tot slot kan zij hulp vragen bij het invullen van haar aangifte inkomstenbelasting. Voor zover eiseres heeft verwezen naar de Nota van Beantwoording overweegt de rechtbank dat daarin niet staat vermeld dat maatwerk (in het geval van eiseres) vereist is.
15. Eiseres meent dat de bestreden besluiten I en II in strijd zijn met het evenredigheids-beginsel. Zij stelt dat de nadelige gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen van de regelingen waarop zij een beroep doet. Door de overschrijding van de inkomensgrens met een gering bedrag mist eiseres immers de tegemoetkoming in meerkosten en de scholierenvergoeding, terwijl zij dit jarenlang heeft ontvangen. Dit heeft grote financiële gevolgen. Daarbij benadrukt eiseres dat de scholierenvergoeding wordt verstrekt met als doel bijzondere bijstand te verlenen als men in bijzondere omstandigheden verkeert en waarbij sprake is van daadwerkelijke, specifieke en noodzakelijke kosten. Daarvan is in het geval van eiseres sprake.
16. Voor wat betreft de tegemoetkoming in meerkosten stelt de rechtbank vast dat het gaat om de exceptieve toetsing van een algemeen verbindend voorschrift, waarbij de rechtbank kijkt of de norm (het toetsinkomen) evident in strijd is met hogere regelgeving of een algemeen rechtsbeginsel, in dit geval het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank beoordeelt of het hanteren van de norm (het toetsinkomen) een gerechtvaardigd doel heeft dat in het licht van dat doel geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is.
17. De rechtbank overweegt dat de norm een gerechtvaardigd doel heeft, te weten om gezinnen met een lager inkomen dan het toetsinkomen financieel te compenseren. Het opnemen van een norm is noodzakelijk om de regeling feitelijk te kunnen uitvoeren. Ook is de regel volgens de rechtbank evenwichtig, want de norm is niet onredelijk bezwarend voor burgers. Tot slot vindt de rechtbank van belang dat verweerder via de hardheidsclausule de mogelijkheid heeft om in heel bijzondere gevallen van de norm af te wijken. Voor wat betreft de aanvraag om een scholierenvergoeding, waarin verweerder zijn handelen baseert op een beleidsregel, dient de evenredigheid van die beleidsregel te worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat de beleidsregel op zichzelf bezien niet onevenredig of onrechtmatig is, waardoor in dit geval de geschiktheid en de noodzakelijkheid van de beleidsregel niet bij de evenredigheidstoets hoeven te worden betrokken. Het betoog van eiseres dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel en dat de norm buiten toepassing moet worden gelaten, volgt de rechtbank daarom niet.
18. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De afwijzingen van de scholierenvergoedingen voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022 en het stopzetten van de vergoeding meerkosten per 1 juli 2020 blijven in stand. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de participatie van minimakinderen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen