ECLI:NL:RBAMS:2022:637

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/059354-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na twijfel over wederzijdse instemming

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 11 februari 2022 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de vraag centraal of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting van aangeefster op 13 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel wettig bewijs aanwezig was, maar dat er onvoldoende overtuiging was dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte waren tegenstrijdig, maar de rechtbank kon niet uitsluiten dat de seksuele gemeenschap met wederzijdse instemming had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, hoewel gedetailleerd, niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank concludeerde dat er redelijke twijfel bestond over de schuld van de verdachte, wat leidde tot zijn vrijspraak. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/059354-20
Datum uitspraak: 11 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2022. Verdachte was niet op deze zitting aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Dankers en van wat door de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. E.J. van Gils, en mr. W. Monster namens de benadeelde partij [persoon 1] naar voren is gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 13 oktober 2019 in [plaats] [persoon 1] heeft verkracht.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Aangeefster [persoon 1] woont sinds enige tijd met haar kinderen in de woning op het adres [adres, te plaats] . Dit is de woning van een tante. Aangeefster is hier vlak voor de bevalling van haar zoontje naartoe verhuisd. Toen aangeefster de woning betrok, woonde verdachte ook al in de woning.
De ochtend van 13 oktober 2019 was aangeefster met haar kinderen in de woning aanwezig en verdachte was er ook. Er heeft toen seksuele gemeenschap plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte. De verklaringen van aangeefster en verdachte over de vrijwilligheid van dit seksuele contact lopen sterk uiteen.
Aangeefster
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij door verdachte is verkracht. Toen zij tussen 08:00 en 09:00 uur gekleed in slechts een handdoek de badkamer uit kwam, zag ze dat verdachte van de keuken naar zijn kamer liep. Hij wilde haar geld geven, waarop aangeefster vroeg waarom. Verdachte stond erop dat zij het geld aannam, maar aangeefster wilde geen geld. Daarop ontstond voor de badkamer en de kamer van verdachte een worsteling. Aangeefster verzette zich. Verdachte zei tegen aangeefster dat hij met haar naar bed wilde. Aangeefster bleef zich verzetten. Verdachte probeerde haar nek dicht te knijpen omdat aangeefster aan het schreeuwen was. Uiteindelijk kon zij niet meer schreeuwen omdat zij buiten adem was. Omdat verdachte haar keel dichtkneep, probeerde aangeefster hem te bijten. Zij heeft toen een stukje van zijn vinger afgebeten. Verdachte slaagde erin om haar benen uit elkaar te duwen. Aangeefster bleef vechten. Verdachte bleef haar keel dichtknijpen. Op enig moment had aangeefster geen kracht meer. Verdachte haalde zijn penis tevoorschijn en zei dat aangeefster zijn penis bij zichzelf naar binnen moest brengen. Uiteindelijk heeft verdachte met één hand in de nek van aangeefster geknepen en met de andere hand heeft hij zijn penis in haar vagina gestopt. Verdachte heeft geen condoom gebruikt. Toen verdachte klaar was, zei verdachte tegen haar dat hij niet wilde dat zij iemand zou inlichten over wat er gebeurd was. Aangeefster had hoofdpijn en is nadat zij paracetamol had ingenomen naar haar slaapkamer gegaan. Daar waren ook haar kinderen. Zij heeft de slaapkamerdeur op slot gedaan en is daar gebleven. Ze huilde, had overal bloed en zag bijtwonden op haar handen. Ze probeerde haar partner [persoon 2] te bellen, maar toen hij niet op nam, heeft ze de pastoor, [persoon 3] gebeld en aan hem verteld dat ze was verkracht. Toen de pastoor bij de woning van aangeefster arriveerde, had verdachte de woning al verlaten.
Verdachte
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft verkracht. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij die ochtend wel seksuele gemeenschap heeft gehad met aangeefster, maar dit was vrijwillig. Het was de eerste keer dat zij seks hadden met elkaar. Dit was op zijn initiatief. Verdachte en aangeefster hebben met elkaar besproken dat zij seksuele gemeenschap wilden hebben met elkaar. Na de seks heeft verdachte aangeefster geld aangeboden zodat zij iets voor zichzelf of haar kinderen kon kopen. Daarop zei aangeefster dat ze niet zo goedkoop was als de Nederlandse meisjes. Ze gaf verdachte een klap in zijn gezicht en vervolgens ontstond een worsteling. Tijdens de worsteling heeft aangeefster de vinger van verdachte afgebeten. Verdachte had ook bijtverwondingen op zijn armen. Nadat aangeefster verdachte had gebeten, heeft hij haar terug gebeten in haar borst en haar gezicht. Verdachte is na het gevecht naar buiten gegaan. Hij wilde iets kopen om zijn vinger te kunnen verbinden.
3.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt de tenlastegelegde verkrachting bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster die steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verwondingen op haar lichaam passen bij verkrachting. Na de verkrachting heeft aangeefster de pastoor gebeld die naar haar woning is toegekomen en die haar emoties toen heeft gezien. Ook de dochter van de pastoor, [persoon 4] , en de partner van aangeefster hebben emoties bij haar gezien. Bij de rechter-commissaris is door [persoon 4] verklaard dat aangeefster tegen haar heeft gezegd dat sprake was van ‘
rape’. Ook deze verklaring kan in de ogen van de officier van justitie als bewijsmiddel worden gebruikt, ondanks dat de getuige pas bij de rechter-commissaris hierover heeft verklaard en niet al eerder bij de politie.
3.3
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht. Verdachte heeft in zijn eerste verhoor direct uitvoerig verklaard over wat er op 13 oktober 2019 is gebeurd. Hij heeft seksuele gemeenschap met aangeefster gehad op vrijwillige basis. Nadat hij haar geld had aangeboden, is er een vechtpartij ontstaan. Aangeefster heeft geen logische verklaring afgelegd over de volgorde van de gebeurtenissen. Zij verklaart misschien gedetailleerd, maar dat brengt niet per definitie met zich dat haar verklaring betrouwbaar is. De verklaringen van aangeefster zijn niet consistent. Bovendien bieden de verklaringen van de pastoor, [persoon 4] en de partner van aangeefster onvoldoende steun aan de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte is verkracht. Deze getuigen verklaren over de hevige emoties van aangeefster, maar deze emoties kunnen ook anders worden verklaard. De verklaringen van de getuigen kunnen evenzeer de verklaring van verdachte over de gebeurtenissen ondersteunen.
3.4
Oordeel rechtbank
Dat verdachte en aangeefster in de ochtend van 13 oktober 2019 seksuele gemeenschap hebben gehad, staat niet ter discussie. Het draait in deze zaak om de vraag of het seksuele contact al dan niet met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank zal eerst beoordelen of er op grond van het dossier of op grond van dat wat op de zitting is besproken, reden is om de verklaringen van aangeefster op voorhand als onbetrouwbaar te kwalificeren. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster gebruikt kunnen worden voor het bewijs. In haar verklaringen geeft aangeefster een consistente en gedetailleerde beschrijving van wat zich zou hebben afgespeeld. Dat de volgorde van enkele handelingen niet steeds gelijkluidend is in haar verklaringen of dat de verklaring zoals aangeefster die bij de politie heeft afgelegd niet helemaal hetzelfde is als de verklaring die zij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, neemt niet weg dat aangeefster over de gehele lijn en over de strekking van de gebeurtenissen helder en eenduidig heeft verklaard.
Steunbewijs
De vraag is vervolgens of de verklaring van aangeefster in voldoende mate steun vindt in andere in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden. Op grond van het bewijsminimum dat is opgenomen in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kan namelijk niet op grond van de verklaring van aangeefster alleen tot een bewezenverklaring worden gekomen. Waarbij moet worden opgemerkt dat de lat voor steunbewijs in zedenzaken niet hoog ligt; bevestiging van één of enkele onderdelen van de aangifte is voldoende om tot wettig bewijs te komen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier op zich, naar de eisen zoals de Hoge Raad die stelt in zedenzaken, voldoende ander bewijsmateriaal bevat dat steun biedt aan de verklaring van aangeefster. Allereerst wordt deze ondersteund door de verklaring van verdachte dat hij op zijn initiatief gemeenschap heeft gehad met aangeefster de betreffende ochtend.
De verklaring van aangeefster vindt daarnaast bevestiging in de uitkomsten van het medisch forensisch onderzoek. Hieruit blijkt dat aangeefster letsels had op verschillende plekken op haar lichaam, waaronder een bijtwond op haar borst en bijtwonden in haar gezicht. Ook zijn kraswonden aan beide zijden van haar hals geconstateerd. Op haar linker schouder was een bloeduitstorting zichtbaar. Bij haar pink aan haar linkerhand had zij een scheurwond en ook haar rechterhand was beschadigd.
Verder vindt de verklaring van aangeefster bevestiging in diverse getuigenverklaringen. De pastoor heeft verklaard dat hij ergens na 08:00 uur gebeld werd door aangeefster. Zij vertelde dat zij was verkracht. Toen de pastoor bij aangeefster binnen kwam, zag hij letsel aan haar gezicht, haar arm en haar borst. Aangeefster zat onder het bloed en was aan het huilen. Ook de dochter van de pastoor, [persoon 4] , is naar de woning toegekomen nadat zij van haar vader had gehoord dat aangeefster hem had verteld dat zij was verkracht. Ook [persoon 4] zag letsel aan de nek en de hand van aangeefster. Aangeefster vertelde [persoon 4] dat zij aan het douchen was en verdachte naar haar toe kwam en haar geld wilde geven om met hem te slapen. Aangeefster heeft tegen verdachte gezegd dat zij dat niet wilde. Toen aangeefster dit vertelde, moest zij heel erg huilen. Vervolgens arriveerde ook de partner van aangeefster in de woning. Hij zag dat aangeefster onder het bloed zat.
Deze, door verschillende getuigen waargenomen emotionele gesteldheid van aangeefster en de verwondingen kort na de gemeenschap met verdachte, bieden steun aan de verklaringen van aangeefster dat zij de seksuele gemeenschap niet vrijwillig heeft ondergaan.
De rechtbank concludeert dat het dossier al met al voldoende steunbewijs bevat voor de aangifte en is daarom van oordeel dat er voldoende wettig bewijs aanwezig is.
Overtuiging
De volgende vraag is of de rechtbank op grond van het wettige bewijs ook overtuigd is dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank ziet zich gesteld voor het dilemma dat zowel de verklaring van aangeefster als de lezing van verdachte op basis van het dossier kan worden aangenomen. De bewijsmiddelen die de verklaring van aangeefster steunen, sluiten de lezing van verdachte dat de seksuele gemeenschap vrijwillig was en er pas daarna (al dan niet na een discussie over betaling van geld) een worsteling heeft plaatsgevonden met de bij beiden geconstateerde letsels tot gevolg, niet uit. Bovendien lijkt de verklaring van verdachte ook authentiek en waarachtig, zodat de rechtbank deze niet zonder meer als niet aannemelijk of ongeloofwaardig ter zijde kan schuiven. Verdachte heeft direct na zijn aanhouding en zonder dossierkennis over belangrijke elementen zoals het aanbieden van het geld en de door hem toegebrachte verwondingen bij aangeefster een verklaring afgelegd. Het voorgaande maakt dat de rechtbank twijfelt of verdachte zich aan verkrachting heeft schuldig gemaakt. In een situatie zoals deze kan de rechtbank niet anders dan terug vallen op de grondregel van ons strafrechtelijke systeem dat in het geval van redelijke twijfel, die twijfel in het voordeel van verdachte moet uitvallen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] heeft € 250,- gevorderd aan vergoeding van materiële schade bestaande uit kosten voor betaling van het eigen risico en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken. Aan verdachte wordt dus geen straf of maatregel opgelegd en ook wordt geen toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van artikel 361 Sv is de vordering van de benadeelde partij in dat geval niet-ontvankelijk. Dat brengt met zich dat de rechtbank niet over de inhoud van de vordering kan beslissen. Wel kan de benadeelde partij haar vordering eventueel nog aan de civiele rechter voorleggen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2022.
[…]