ECLI:NL:RBAMS:2022:636

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/178909-21 (A) en 13/293667-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en bedreiging, veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met nepvuurwapen

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte verweten dat hij op 4 juli 2021 in Amsterdam samen met een ander een motorhelm had gestolen van een benadeelde partij, en dat hij deze benadeelde partij en zijn broer had bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een verbalisant en wederspannigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling en de wederspannigheid, en heeft de verdachte in deze zaken vrijgesproken. Echter, in zaak A heeft de rechtbank bewezen geacht dat de verdachte de helm had weggenomen en dat hij de benadeelde partij had bedreigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het tonen van een nepvuurwapen niet proportioneel was in de gegeven situatie, en dat de verdachte zich niet kon beroepen op noodweer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 50 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft de tijd in voorlopige hechtenis in mindering gebracht op de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/178909-21 (A); 13/293667-21 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 11 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Willemsen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.P.A.M. Wouters naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A (parketnummer 13/178909-21)
Feit 1: medeplegen van diefstal met geweld van een (motor)helm van [benadeelde partij 1] op 4 juli 2021;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] op 4 juli 2021;
Zaak B (parketnummer 13/293667-21)
Feit 1: poging tot zware mishandeling van [verbalisant 1] op 28 oktober 2021, subsidiair is dit feit tenlastegelegd als bedreiging met zware mishandeling;
Feit 2: wederspannigheid tegen [verbalisant 1] op 28 oktober 2021.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten in zaak A. Nadat verdachte de helm van aangever had gestolen, is er een achtervolging ontstaan. Verdachte heeft bij de uiteindelijke confrontatie een balletjespistool laten zien, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard. Op basis van deze verklaring, de beelden en de getuigenverklaringen in het dossier is vast te stellen dat verdachte met het tonen van het vuurwapen zijn vlucht mogelijk wilde maken en ervoor wilde zorgen dat verdachte en zijn medeverdachte veilig waren. Daarmee is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de diefstal met geweld. Ook de bedreiging kan wettig en overtuigend bewezen worden op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
In zaak B heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor de ten laste gelegde wederspannigheid. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat verdachte geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd. Wel heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair onder 1 ten laste gelegde feit. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat verdachte en hij elkaar in de ogen keken en dat verdachte daarna een glas naar zijn hoofd gooide. Dit glas heeft het hoofd van [verbalisant 1] gelukkig gemist, maar dit had heel anders kunnen aflopen. Met het gooien van het glas heeft verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat causaal verband tussen de diefstal en het geweld in zaak A niet bewezen kan worden. Volgens de verdediging heeft aangever er met zijn broer voor gekozen een vechtpartij te beginnen met verdachte en zijn medeverdachte. Daartegen heeft verdachte zich verweerd. Uiteindelijk heeft verdachte een balletjespistool laten zien om ervoor te zorgen dat het geweld stopte. Het geweld had niets te maken met het mogelijk maken van een vlucht, maar verdachte heeft zichzelf willen verdedigen. Volgens de verdediging kan daarom niet alleen het ten laste gelegde geweld niet bewezen worden, ook dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bedreiging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De diefstal van de helm kan wel worden bewezen.
In zaak B heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor de poging tot zware mishandeling en de bedreiging, omdat er slechts één verklaring van een verbalisant – die ook zelf slachtoffer was – in het dossier zit. Daarbij komt dat het gooien met een glas niet zonder meer een poging zware mishandeling oplevert, nu er onvoldoende bekend is over de feiten en omstandigheden waaronder dit glas is gegooid.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
Verdachte heeft in zaak A zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de helm van aangever heeft weggenomen. Hij zat bij een vriend achterop de scooter en zij zagen de helm liggen. Toen zij een kwartier later opnieuw langs reden, lag de helm er nog steeds. Verdachte heeft verklaard dat hij de helm toen heeft gepakt. Hij heeft de helm echter aan het einde van de straat weer teruggegeven, omdat aangever op een veel snellere motor achter hem aan kwam. Aangever heeft verklaard dat hij de helm
nietheeft teruggekregen van verdachte en dat hij hem daarom bleef volgen. De rechtbank stelt vast dat helm niet is teruggevonden, ook niet bij de huiszoeking die kort na de aanhouding van verdachte is verricht.
Wat er ook zij van de helm, uit het dossier volgt in elk geval dat de achtervolging door aangever werd voortgezet tot bij de woning van verdachte. Dit is uiteindelijk uitgelopen op een confrontatie bij die woning tussen verdachte en zijn medeverdachte aan de ene kant en de broers [naam] aan de andere kant.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn medeverdachte door aangever van de scooter werden afgetrapt, vlak bij de woning. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens met de scooter de box gang ingegaan om de scooter daar weg te zetten. Daar heeft verdachte ook het wapen gepakt en in zijn zak gestoken. Om de woning binnen te kunnen gaan moesten hij en de medeverdachte echter buitenom, de gang weer uit en de straat op. Daar stonden de broers [naam] . Toen de medeverdachte werd aangevallen door de broers, heeft verdachte het balletjespistool laten zien om de broers weg te jagen.
De rechtbank heeft op de zitting de beelden van de confrontatie bij de woning bekeken. Daarop is te zien dat op enig moment twee mannen op een andere man inslaan. Achter de boom staat een andere man met een helm op, verdachte zegt dat hij dit is. Op het moment dat de andere man wordt belaagd houdt verdachte met gestrekte arm iets voor zich uit (naar eigen zeggen is dat het balletjespistool), waarna de twee belagers terugdeinzen en wegrennen.
Ten aanzien van de diefstal met geweld (feit 1)
De rechtbank komt tot de conclusie dat in ieder geval is bewezen dat verdachte, samen met een vriend, de helm van aangever heeft weggenomen. Hij heeft dat zelf verklaard en ook uit de aangifte van [naam] blijkt dat de helm van aangever door verdachte is meegenomen. De rechtbank moet verder beoordelen of verdachte bij deze diefstal, zoals door de officier van justitie is betoogd, geweld heeft gebruikt. Anders gezegd: of het tonen van het wapen door verdachte tot doel had om het bezit van de helm te verzekeren, of de vlucht mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Uitgaande van de feiten zoals die uit het dossier volgen en die hierboven zijn omschreven, heeft verdachte het wapen getoond op het moment dat de medeverdachte werd belaagd door aangever en diens broer. De helm was op dat moment ofwel al teruggegeven, ofwel al in veiligheid gebracht door verdachte. Niet is in te zien hoe en op welke wijze het door verdachte gebruikte geweld faciliterend is geweest voor de wegneming van de helm of voor het mogelijk maken van de vlucht van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van diefstal
metgeweld. Ten aanzien van de diefstal komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van de bedreiging (feit 2)
Om te komen tot een bewezenverklaring van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht moet vast komen te staan dat de bedreigde de redelijke vrees heeft gehad dat hij het leven zou verliezen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het wapen heeft gepakt, vervolgens op de broers heeft gericht en ook op hen gericht heeft gehouden. De broers [naam] verklaren bij de politie ook dat verdachte een wapen heeft laten zien en dat zij daardoor bang waren geworden. Eén van de broers zegt zelfs dat hij mogelijk dood had kunnen zijn. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de broers dachten dat het een echt wapen was. De rechtbank acht bewezen dat door het richten van het pistool bij de beide broers de redelijke vrees kon bestaan dat zij het leven zouden verliezen. Daarbij was de opzet van verdachte op het teweegbrengen van die vrees gericht.
Zaak B
Ten aanzien van de poging zware mishandeling/bedreiging (feit 1)
Het dossier bevat een proces-verbaal van aangifte van verbalisant [verbalisant 1] waarin hij heeft verklaard dat verdachte hem recht in de ogen zou hebben aangekeken en daarna opzettelijk het glas naar zijn gezicht zou hebben gegooid. Een soortgelijke verklaring is te lezen in het proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisant en zijn collega [verbalisant 2] . Aan dit proces-verbaal komt in beginsel de bijzondere bewijskracht toe zoals bedoeld in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheid dat deze verbalisant zelf ook de aangever is, maakt echter dat de rechtbank dit proces-verbaal met meer behoedzaamheid dient te beschouwen dan het geval zou zijn bij een proces-verbaal dat ambtsedig is opgemaakt door een politieagent die niet tevens de aangever is. Het dossier bevat naast dit proces-verbaal geen ander bewijs dat verdachte opzettelijk het glas in de richting van het hoofd van verbalisant [verbalisant 1] heeft gegooid. Hierbij merkt de rechtbank op dat verbalisant [verbalisant 1] in zijn proces-verbaal uitgaat van een aantal bij hem ontstane waarnemingen en indrukken, maar dat die indrukken niet bevestigd worden door verbalisant [verbalisant 2] , die weliswaar het proces-verbaal mede heeft opgemaakt, maar zonder dat over het gooien van het glas bevindingen van zijn kant zijn opgenomen. Gelet hierop acht de rechtbank niet met voldoende overtuiging bewezen dat de verdachte het glas opzettelijk in de richting van het hoofd van verbalisant [verbalisant 1] heeft gegooid. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de wederspannigheid (feit 2)
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van wederspannigheid, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte geweld heeft gebruikt of gedreigd heeft met geweld om weg te komen bij zijn arrestatie. De rechtbank deelt deze visies, waardoor de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de ten laste gelegde wederspannigheid.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A (parketnummer 13/178909-21)
1
op 4 juli 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten de [straatnaam] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een (motor)helm (merk Boxer), die toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 4 juli 2021 te Amsterdam [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dreigend in de richting van die [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] te wijzen.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, nu verdachte tot tweemaal toe is aangevallen door aangever. Deze aanval van aangever was wederrechtelijk, ook al had verdachte kort daarvoor een helm weggenomen bij aangever. Het handelen van aangever was dermate disproportioneel en ging dermate lang door dat verdachte niet kan worden verweten dat hij de confrontatie zelf heeft opgezocht of dat sprake is van culpa in causa. Verdachte heeft zich mogen verdedigen tegen de aanval van aangever op het lijf van verdachte zelf en dat van zijn vriend. Het handelen van verdachte was bovendien geboden en noodzakelijk. Daarnaast voldoet de verdediging van verdachte ook aan de eisen van proportionaliteit, nu verdachte slechts het wapen heeft getoond en aangever niet de hulp van de politie heeft ingeroepen, maar zijn broer heeft gebeld om hem te komen versterken. Het handelen van verdachte was er slechts op gericht de confrontatie te beëindigen.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
Naar het oordeel van de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Verdachte heeft tot tweemaal toe zelf de situatie opgezocht. Daarbij komt dat het achtervolgen van iemand die een helm heeft gestolen geen wederrechtelijke aanranding oplevert. Het trekken van een wapen en doen alsof het echt was, ging te ver. Verdachte wilde dat men hem serieus zou nemen en zou vluchten.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Beroep op noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan dient de rechtbank allereerst te beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk acht. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank gaat uit van het feit dat verdachte vlakbij zijn woning van de scooter is getrapt door aangever. Niet alleen verdachte en zijn vriend verklaren dat, ook een onafhankelijke getuige heeft gezien dat aangever een trap gaf tegen de scooter waar verdachte en zijn vriend op zaten en dat zij daardoor ten val kwamen. Verdachte heeft vervolgens de scooter in de kelderbox gezet, maar kon vanaf dat punt niet rechtstreeks naar zijn woning en is weer naar buiten gegaan. Aangever en zijn broer stonden buiten. Op de beelden van het incident is te zien dat de beide broers [naam] geweld gebruikten tegen de vriend van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte eerst geprobeerd weg te komen uit de situatie, maar zag hij zich genoodzaakt opnieuw naar buiten te gaan, waar hij wederom werd geconfronteerd met geweld door aangever en zijn broer. Dit alles levert een ogenblikkelijke aanranding van het lijf van verdachte en zijn vriend op. De broers [naam] waren de initiators van dit fysieke geweld, waardoor de rechtbank het voldoende aannemelijk vindt dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het tonen van een balletjespistool als ware het een echt pistool in deze situatie proportioneel was. De rechtbank komt tot de conclusie dat het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in deze situatie niet proportioneel was. De broers waren ongewapend en hun aanval (met blote handen/vuisten slaan) was niet zo ernstig dat het dreigen met een vuurwapen daartegen was toegestaan. Verdachte is op de openbare weg, op de broers afgelopen met het wapen op hen gericht, met gestrekte arm. Dat het wapen achteraf nep bleek te zijn doet niet af aan dit oordeel: het effect van de dreiging was groot, niet alleen op aangever en zijn broer (die dachten dat zij mogelijk konden worden neergeschoten) maar ook op de omstanders. Door het tonen van een vuurwapen heeft verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Alle bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht). Zij heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten die zij bewezen vindt zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 23 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij vordert dat aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld. Dit zijn: een meldplicht bij de reclassering, deelnemen aan een gedragsinterventie, meewerken aan ambulante begeleiding, meewerken aan schuldhulpverlening en het zoeken van een dagbesteding. Daarnaast vordert zij de oplegging van een werkstraf van 60 uren. Als verdachte deze werkstraf niet, of niet helemaal, uitvoert dient vervangende jeugddetentie te worden toegepast van 30 dagen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens verzocht om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Verdachte heeft al zo lang in voorarrest gezeten dat er geen ruimte is voor een extra (voorwaardelijke) straf, ook niet een werkstraf of een geldboete. Bij de strafoplegging kan worden volstaan met de oplegging van een aantal dagen jeugddetentie dat de dagen voorarrest niet overschrijdt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Ernst en aard van de feiten
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten die de rechtbank bewezen acht, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een vriend schuldig gemaakt aan een diefstal van een helm. Hiermee heeft verdachte geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen. Ook heeft verdachte twee mannen, de eigenaar van de helm en zijn broer, bedreigd met een nepvuurwapen door deze op hen te richten. Dit is een ernstig feit. Het nepvuurwapen dat verdachte bij zich had, leek heel echt. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt dat zij dit voorval als erg beangstigend hebben ervaren. Dit gedrag heeft ook de buurtgenoten van verdachte die daarvan getuige waren erg geschokt.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die op het moment van het plegen van strafbare feiten meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daarvoor aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 13 januari 2022 geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen gezien de wegingskaders van de reclassering en het ontbreken van contra-indicaties. Verdachte handelt impulsief, kan de risico’s van zijn gedrag slecht inschatten en lijkt beïnvloedbaar door zijn omgeving.
Met de reclassering, de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat berechting van verdachte volgens het jeugdstrafrecht het meest passend is, kijkend naar de persoon van verdachte. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat bij verdachte nog sprake is van een onvoltooide ontwikkeling. Op de zitting heeft de rechtbank met name de indruk gekregen dat verdachte de afgelopen periode, na zijn detentie, een ontwikkeling heeft doorgemaakt die richting volwassenheid gaat, maar die nog niet voltooid is en dat zeker niet was ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Advies reclassering
De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de volwassenreclassering, een gedragsinterventie, ambulante begeleiding, meewerken aan schuldhulpverlening en dagbesteding.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij mee wil werken met de bijzondere voorwaarden als de rechtbank zou vinden dat die nodig zijn.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor jeugd. Dat zijn de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt om ervoor te zorgen dat gelijke gevallen ook gelijk worden bestraft. Hieruit volgt dat voor een diefstal in vereniging van een voorwerp een taakstraf van 30 uren tot uitgangspunt wordt genomen en voor een bedreiging met een (nep)vuurwapen een taakstraf vanaf 120 uren.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie over verdachte (zijn strafblad). Daaruit blijkt dat geen sprake is van recidive of veroordelingen voor andere feiten in de afgelopen vijf jaren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de persoon van verdachte en de feiten het niet rechtvaardigen om, ook gelet op de lange tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten, nog een (extra) straf of een voorwaardelijke straf op te leggen. Uit dat wat op de zitting naar voren is gebracht blijkt dat verdachte zijn leven heeft opgepakt en bezig is met dagbesteding in de vorm van werk en een opleiding. Verdachte heeft vrijwillig hulpverlening gezocht bij [instantie] , ook om zijn schuldenproblematiek op te lossen. Mogelijk kan verdachte nog andere hulp of behandeling gebruiken, maar dat zal dan in een vrijwillig kader moeten plaatsvinden.
De rechtbank vindt dat de oplegging van een jeugddetentie van 50 dagen passend en geboden is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77c, 77h, 77i, 77gg, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van diefstal
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2022.
[...]