ECLI:NL:RBAMS:2022:6324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
13/163434-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 12 juni 2022 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft meerdere keren met een mes in het (boven)lichaam van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood zou kunnen leiden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling voor agressie- en alcoholproblematiek. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/163434-22 (Promis)
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 12 juni 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
primair:poging tot doodslag van [slachtoffer] door hem meerdere keren met een mes in zijn (boven)lichaam te steken;
subsidiair:zware mishandeling van [slachtoffer] door hem meerdere keren met een mes in zijn (boven)lichaam te steken;
meer subsidiair:poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door hem meerdere keren met een mes in zijn (boven)lichaam te steken.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest in het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde vermelde “ [naam] ” als “ [slachtoffer] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Hij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd. Verdachte heeft met een mes in en naast de borstkas (in de arm) van aangever gestoken en het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borstkas vitale organen bevinden. Verdachte heeft dan ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever hierdoor zou komen te overlijden, waardoor verdachte voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van aangever.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Niet elk steken in het bovenlichaam levert opzet op de dood op. Er kan niet worden vastgesteld met welk type mes verdachte heeft gestoken. Uit het dossier kan verder niet worden afgeleid met welke kracht verdachte heeft gestoken en hoe diep de steekwonden waren. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte, de verklaring van aangever en de opgemaakte letselverklaring vast dat verdachte meerdere steekwonden bij aangever heeft toegebracht. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van poging doodslag te komen moet bewezen kunnen worden dat bij verdachte ofwel vol ofwel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever aanwezig is geweest.
De rechtbank komt tot het oordeel, net als de officier van justitie en de raadsman, dat er geen bewijs is voor vol opzet op de dood.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden. Aangever heeft steekverwondingen opgelopen aan zijn borstkas, linker bovenarm en linker bil. Als gevolg van deze verwondingen kwam het bloed pulserend uit de bovenarm van aangever. Aangever is daarop met spoed geopereerd aan zijn linkerarm. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze delen van het menselijk lichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevatten. Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen steken in die delen dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Een messteek kan namelijk zomaar in een van deze vitaal organen terecht komen.
De gedraging van verdachte, het met een mes meerdere malen insteken op aangever, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op het teweeg brengen van letsel zodat het niet anders kan zijn dan verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Dat enige informatie over het mes ontbreekt, doet hier niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte (ten minste) in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van aangever. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
op 12 juni 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals heeft gestoken met een mes in het (boven)lichaam, te weten in de arm en/of sleutelbeen en/of bil, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Verdachte heeft verklaard dat hij uit zelfverdediging handelde. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk geworden. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.
Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. Deze bijzondere voorwaarden bestaan uit een meldplicht, ambulante behandeling, het meewerken aan interventie gericht op alcoholgebruik en het meewerken aan middelencontrole.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheden dat aangever agressief was en dat verdachte zijn woning verliest als hij lang moet vastzitten.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet hoger is dan zes maanden, of een forse taakstraf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft aangever meerdere malen met een mes gestoken in publiek. Aangever is hierbij onder meer in zijn borstkas, in zijn bovenarm arm en bil geraakt. Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever heeft door het incident letsel opgelopen en sindsdien heeft hij een doof en tintelend gevoel in zijn linker arm. De gevolgen hadden voor aangever groter kunnen zijn. Zo niet letaal. Een feit als dit zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het incident speelde zich af in de rij voor een nachtclub in een druk uitgaansgebied. De personen die daar op dat moment aanwezig waren zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadige handelen van verdachte. Dit moet voor alle aanwezigen een beangstigende ervaring zijn geweest.
Uit het strafblad van verdachte van 30 augustus 2022 blijkt dat hij zich in de vijf jaar voorafgaand aan onderhavig feit niet schuldig heeft gemaakt aan het plegen van soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het over verdachte opgemaakte Reclasseringsrapport van 6 september 2022, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, het meewerken aan interventie gericht op alcoholgebruik en het meewerken aan middelencontrole.
Alles afwegende en gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar passend is. Hierbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 8.255,86 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke
rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade moet worden toegewezen, voor zover deze ziet op de ziekenhuisdaggeldvergoeding, de kosten voor kleding en de kosten voor de telefoon. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de gederfde inkomsten stelt de officier zich op het standpunt dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde daarom niet ontvankelijk is in zijn vordering. Volgens de officier van justitie moet de gevorderde immateriële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het betreft een ingewikkelde vordering die op een laat moment, namelijk één dag voor de zitting, is ingediend. De behandeling van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij is daarom niet ontvankelijk in zijn vordering. De gevorderde immateriële schadevergoeding moet volgens de raadsman worden gematigd.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De kosten voor het ziekenhuisdaggeld (€ 31,-) en de kleding (€ 150,-) komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen.
De gevorderde kosten voor de mobiele telefoon worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij wordt ook niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de gederfde inkomsten. De door de verdediging aangeleverde inkomensgegevens betreffen slechts concepten en de arbeidsovereenkomst is niet ondertekend. Hoewel het gezien het letsel voorstelbaar is dat de benadeelde partij enige tijd niet kon werken, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde gederfde inkomsten onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 181,-
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 7.500,-. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien
verdachte jegens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar burgerlijk recht
aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen voor agressie en geweldregulatieproblematiek door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
3.
Interventie gericht op alcoholgebruik
Veroordeelde werkt mee aan interventie gericht op alcoholgebruik te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt.
4.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 181,- (honderdeenentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 7.681,- (zevenduizend zeshonderdeenentachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 153 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en C.M. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2022.
Bijlage – de tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven,
meermaals (in ieder geval drie maal) heeft gestoken met eem mes in het (boven)lichaam, te weten in de arm en/of sleutelbeen en/of bil,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekwonden in de arm, bil en sleutelbeen, heeft
toegebracht door hem meermaals (in ieder geval drie maal) te steken met eem mes in het (boven)lichaam, te weten in de arm en/of sleutelbeen en/of bil;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermaals (in ieder geval drie maal) heeft gestoken met eem mes in het (boven)lichaam, te weten in de arm en/of sleutelbeen en/of bil, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.