ECLI:NL:RBAMS:2022:6314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 820
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Arnold
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de weigering van een ligplaatsvergunning voor een woonboot in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam beoordeeld. Eiser had een conceptaanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning voor een nieuw te bouwen woonboot, maar deze werd geweigerd op basis van de hoogte van de boot die de maximale toegestane hoogte overschrijdt. Eiser is het hier niet mee eens en heeft, met instemming van verweerder, rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 7 september 2022 werd de zaak besproken, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.J.P. Kamp, en verweerder door mr. E.G. Blees.

De rechtbank overweegt dat de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Verordening op het binnenwater 2010 en de Richtlijnen woonboten Stadsdeel Westerpark 2008, bepalingen bevatten over de maatvoering van woonboten. Eiser stelt dat zijn ontwerp voldoet aan de maatvoering van het bestemmingsplan Oude Houthavens, terwijl verweerder zich baseert op strengere eisen uit de Verordening. De rechtbank concludeert dat de weigering van de ligplaatsvergunning niet gerechtvaardigd is, omdat het bestemmingsplan de maatvoering uitputtend regelt en er geen ruimte is voor toetsing aan de regels van de Verordening.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, wat betekent dat eiser gelijk krijgt. Verweerder wordt opgedragen om de gemaakte kosten in deze procedure, waaronder het griffierecht en de proceskosten, te vergoeden. De proceskosten worden vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.J.P. Kamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Blees).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestuurlijk rechtsoordeel van verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning.
2. Eiser heeft een conceptaanvraag voor een ligplaatsvergunning ingediend voor een nieuw te bouwen woonboot op de locatie [adres] in Amsterdam. Bij besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder geconcludeerd dat de ligplaatsvergunning, gelet op de hoogte van de woonboot, niet kan worden verleend. Eiser is het hier niet mee eens en heeft, met instemming van verweerder, rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. De zaak werd met partijen besproken op een zitting op 7 september 2022. Hierbij was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de heer [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Standpunten van partijen
3.1.
Verweerder komt tot de conclusie dat de ligplaatsvergunning niet kan worden verleend, omdat de hoogte van de boot de maximale toegestane hoogte overschrijdt. Verweerder baseert zich op de regels over maatvoering die volgen uit de Verordening op het binnenwater 2010 (de Verordening) en de Richtlijnen woonboten Stadsdeel Westerpark 2008 (de Richtlijnen). Uit de Verordening volgt – voor zover van belang – dat bij een woonboot die is aan te merken als bouwwerk, de ligplaatsvergunning geweigerd kan worden in het belang van de ordening. [1] Verder volgt uit de toelichting bij de Verordening dat, in het belang van de ordening, voorschriften kunnen worden gesteld over de maatvoering. Verweerder verwijst vervolgens naar de Richtlijnen waarin in artikel 3 regels over maatvoering zijn opgenomen met betrekking tot de maximale hoogte. Op basis van deze regels komt verweerder tot de conclusie dat de hoogte van de nieuw te bouwen woonboot van eiser de maximale maatvoering overschrijdt. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de Richtlijnen algemene verbindende voorschriften zijn waarvan niet kan worden afgeweken.
3.2.
Eiser is het hier niet mee eens en voert samengevat het volgende aan. Verweerder kan de ligplaatsvergunning niet op grond van de maatvoering weigeren, aangezien het ontwerp voldoet aan de maatvoering die volgt uit het vigerende bestemmingsplan Oude Houthavens in samenhang met de regeling Drijvende Bouwwerken. Hierin is namelijk de maatvoering uitputtend geregeld, waardoor er geen ruimte is voor toetsing aan de regels die verweerder nu hanteert.
Beoordeling door de rechtbank
4. De relevante wet- en regelgeving waar partijen naar verwijzen is opgenomen in de bijlage.
4.1.
De locatie [adres] is gelegen in de Houthavens. Voor die locatie geldt het bestemmingsplan Oude Houthavens. Niet in geschil is dat de conceptaanvraag van eiser aan alle eisen van het bestemmingsplan voldoet. Dat geldt ook voor de eisen die het bestemmingsplan stelt aan de maatvoering van de woonboot, waaronder de hoogte. Niet in geschil is ook dat eiser in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning. Echter, de regelgeving die is gebaseerd op de Verordening kennen ook eisen ten aanzien van de maatvoering, die afwijken van die in het bestemmingsplan. Aan die (strengere) eisen die gelden op basis van de Verordening voldoet het ontwerp niet. Partijen verschillen van mening over de vraag naar welke set regels gekeken moet worden.
4.2.
In de jurisprudentie van de Afdeling van de Raad van State (de Afdeling) is bepaald dat de omstandigheid dat in het bestemmingsplan ligplaatsen voor woonboten als zodanig zijn aangewezen niet in de weg staat aan de bevoegdheid van de gemeenteraad om regels te stellen omtrent het innemen van een ligplaats. [2] Dit omdat aan de Verordening een ander motief ten grondslag ligt dan aan het op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gebaseerde bestemmingsplan.
4.3.
Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat het bestemmingsplan de ruimtelijke ordening regelt en de Verordening de ordening, en dat onder andere daarom er twee sets regels bestaan. Echter, verweerder heeft ten aanzien van de maatvoering van woonboten niet onderbouwd welk ander motief de Verordening dient ten opzichte van het bestemmingsplan. Omdat het bestemmingsplan de maatvoering van woonboten uitputtend heeft geregeld, ziet de rechtbank geen ruimte om het ontwerp ook te toetsen aan de regels voor maatvoering die gelden op basis van de Verordening. De rechtbank vindt daarom dat verweerder in dit geval niet de ligplaatsvergunning mag weigeren puur en alleen op grond van de eisen aan de maatvoering die gelden op grond van de Verordening.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder zijn gemaakte kosten in deze procedure – het griffierecht en de proceskosten – moet vergoeden. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.L. van Egmond, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Regelgeving

Verordening op het binnenwater 2010
Artikel 2.3.1 van de verordening behandelt de ligplaatsvergunning voor een woonboot en luidt als volgt.
1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats- en vaartuiggebonden. 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu, het bestemmingsplan en de vlotte en veilige doorvaart. 3. De vergunning voor woonboten of drijvende objecten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf en die aan te merken zijn als bouwwerk als bedoeld in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan alleen worden geweigerd in het belang van ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart." 4. De vergunning kan alleen worden verleend, indien de overige vergunningen of ontheffingen zijn of worden verleend.
Daarnaast kunnen voorschriften worden gesteld in het belang van ordening te water, veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart. Bij het verlenen van de vergunning kan onder meer worden bepaald op welke concrete plaats de woonboot mag worden afgemeerd, wat de toegestane lengte, breedte, hoogte of diepgang van de boot is en welke afstand het ten opzichte van andere vaartuigen dan wel de wal of een brug moet innemen. Ook kan de vergunning worden losgekoppeld van specifieke eisen, maar waarbij de vergunninghouders zijn gebonden aan nadere door het college te stellen regels, die betrekking hebben op de voormelde motieven.
Uit deze bepaling volgt dat als het gaat om een woonboot die is aan te merken als een bouwwerk (zoals in deze zaak het geval is), de ligplaatsvergunning geweigerd kan worden in het belang van ordening. Uit de bepaling (artikel 2.3.1) en de toelichting daarop, alsmede door het feit dat (algemene) regels omtrent maatvoering niet kunnen worden ondergebracht bij het belang van veiligheid, het milieu of de vlotte en veilige doorvaart, volgt dat (algemene) regels die zien op maatvoering moeten worden geschaard onder het belang van ordening.
Richtlijnen woonboten Stadsdeel Westerpark 2008 en 2009
Artikel 3 van de richtlijnen gaat over maatvoering en luidt voor zover van belang als volgt.
3.1
a. Bij verbouwing of vervanging van woonboten of bij het toelaten van nieuwe woonboten gelden afhankelijk van de bestaande situatie de volgende maximale uitwendige maten:
- boten langer dan 20 meter maximaal 20 meter
- boten tussen 15 en 20 meter maximaal de oude maat
- boten van 15 meter of korter maximaal 15 meter
mits voldaan wordt aan artikel 3, lid i onder d.
Voor al deze maten geldt:
Maximale breedte: 5 meter
Maximale hoogte: 2,5 meter
Maximale hoogte stuurhut: 3,5 meter vanaf de waterlijn.
b. In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur een afwijking tot maximaal 10% toestaan van de onder a. genoemde maten.
c. De maximale maten gelden voor woonboten inclusief alle toebehoren, zoals terrassen,
steigers, bijbootjes, enz. Deze toebehoren welke niet mogen worden bebouwd, zijn niet
toegestaan als er bezwaren zijn vanuit het oogpunt van veiligheid, ordening, milieu,
welstand of bezwaren in nautisch opzicht.
[…]
3.4
a. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 3 mogen woonboten, gelegen in de Houthaven en Oude Houthaven een lengte hebben van maximaal 35 meter. Deze boten mogen een hoogte hebben tot maximaal 4,5 meter en de stuurhut tot maximaal 5,0 meter. Deze boten mogen een breedte hebben tot maximaal 6 meter. Langs elke woonboot mag de
houder van de ligplaatsvergunning één pleziervaartuig afmeren. Deze valt niet binnen de
maximale afmetingen. De grachten van de Houthaven vallen niet onder deze afwijkende
maten en bepaling.
b. In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur een afwijking tot maximaal 10% toestaan
van de onder a. genoemde maten.
Regeling Drijvende Bouwwerken
Artikel 2 van de regeling bepaald:
2.1
de hoogte van een drijvend bouwwerk
De afstand gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals masten, schoorstenen, antennes, mastkoker en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen, mits de maximale toegestane bouwhoogte voor de ondergeschikte onderdelen niet meer dan een meter wordt overschreven. Deze beperking geldt niet voor masten.
In de toelichting is bepaald:
Waar de maatvoering voor drijvende bouwwerken in de specifieke gebruiksregels van een onderliggend bestemmingsplan is geregeld, voorzien de regels van het paraplubestemmingsplan er in dat ze als bouwregels kunnen worden toegepast. Inhoudelijk blijven de maten ongewijzigd. Als de maatvoering voor de drijvende bouwwerken in bouwregels van het onderliggende bestemmingplan is vastgesteld, wordt voor de toepasbaarheid van de bouwregels naar het betreffende bestemmingsplan verwezen. Indien het moederplan geen maatvoering kent, is maatvoering zoals opgenomen in de beleidsregels van toepassing.
Bestemmingsplan Oude Houthavens
Artikel 3.4.1 bepaalt specifieke gebruiksregels.
(..)
d. maximum hoogte stuurhut: 5,5 meter, over een lengte van maximaal 20% van het woonschip.

Voetnoten

1.Artikel 2.3.1 van de Verordening.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6880.