Beoordeling (in conventie en reconventie)
8. Nu de beoordeling van de vorderingen over en weer nauw samenhangen, zullen deze gezamenlijk worden besproken en beoordeeld.
9. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen van APG c.q. [gedaagde] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
10. Gelet op de aard van de over en weer gevraagde voorzieningen, te weten (onmiddellijke) nakoming dan wel schorsing van, kort gezegd, het concurrentiebeding, is het spoedeisend belang gegeven.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat Panda een concurrent is van APG.
12. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of sprake is van een rechtsgeldig beding. [gedaagde] wijst erop dat nu het om een beding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gaat, het beding dient te voldoen aan de sinds 1 januari 2015 (invoering WWZ) bestaande voorwaarde van artikel 7:653 lid 2 BW dat sprake is van een in dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever waaruit blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. APG voert aan dat aan deze voorwaarde is voldaan, [gedaagde] betwist dat.
13. De kantonrechter overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis de reden om het overeenkomen van een concurrentiebeding bij tijdelijke arbeidsovereenkomsten te beperken, is, dat werknemers met tijdelijke contracten door een concurrentiebeding een dubbel nadeel hebben: enerzijds hebben zij een in duur beperkt contract en anderzijds worden zij beperkt in de mogelijkheden om een nieuwe baan te vinden. Het uitgangspunt is daarom volgens de memorie van toelichting dat een concurrentiebeding bij tijdelijke contracten in principe verboden is. In dat licht bezien licht de lat van de toetsing van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen hoog. Daarbij dient naar het oordeel van de kantonrechter niet alleen het feit van het bestaan van een motivering te worden getoetst, maar ook moet worden nagegaan of de inhoud van de motivering aan de maat is.
14. De betreffende motivering is in dit geval in artikel 12.2 van de arbeidsovereenkomst te vinden (zie ro.1.4). Toegespitst op de functie van [gedaagde] gaat het om de volgende passage: “
(…) In de functie van Corporate Recruiter komt Werknemer in aanraking met bedrijfsgevoelige informatie, zoals onder meer, en zeker niet uitsluitend, de wijze waarop klanten worden binnengehaald, strategische beslissingen van Werkgever, informatie en kennis over klanten, relaties en opdrachtgevers van Werkgever, en gemaakte (prijs)afspraken met klanten, relaties en opdrachtgevers. Verder bouwt de Corporate Recrulter tijdens zijn dienstverband bij Werkgever een relatie op met klanten van de Werkgever, alsmede potentiële kandidaten voor interne en externe plaatsingen. Dit gebeurt op verschillende manieren waaronder, maar niet alleen, via de zakelijke social networking sites zoals Linkedin en Xing (‘Networking Sites’). Op verzoek van Werkgever en volgens de daarvoor geldende regels van Werkgever maakt Werknemer bij aanvang van het dienstverband een profiel aan op de Networking Sites aan of past hij zijn eventueel bestaande profiel(en) aan. In het kader van zijn functie als Corporate Recruiter moet de Werknemer via de Networking Sites verbonden zijn met alle relaties van de Ambitious People Group, omdat een belangrijk deel van de commerciële activiteiten van Werkgever via deze weg verloopt. Ten slotte, Werkgever investeert in de Corporate Recruiter (door o.a. begeleiding en (interne) opleiding) zodat deze (meer) waarde krijgt voor Werkgever en eventueel kan doorgroeien(…)”.
15. Naar het oordeel van de kantonrechter lijkt deze passage maar zeer beperkt te zijn gericht op de functie van Corporate Recruiter. Anders dan een “gewone” recruiter heeft [gedaagde] zich niet bezig gehouden met plaatsingen bij externe klanten. Zij wierf enkel kandidaat-recruiters voor de interne “labels” van APG. Verder is ter zitting naar voren gekomen dat in de functie van [gedaagde] slechts sprake was van een 180 graden wervingsproces. Zij haalde kandidaten binnen, maar de verdere werkzaamheden die benodigd waren voor de daadwerkelijke plaatsing bij één van de labels van APG werden door een ander gedaan. Recruiters die plaatsingen bij externe klanten doen voeren het gehele wervings- en plaatsingsproces (360 graden) zelf uit.
16. De omschrijving “
bedrijfsgevoelige informatie, zoals onder meer, en zeker niet uitsluitend, de wijze waarop klanten worden binnengehaald, strategische beslissingen van Werkgever, informatie en kennis over klanten, relaties en opdrachtgevers van Werkgever, en gemaakte (prijs)afspraken met klanten, relaties en opdrachtgevers”draagt een zeer algemeen karakter en is weinig toegespitst op de specifieke functie die [gedaagde] bekleedde. Evenmnin is duidelijk geworden, ook niet toen daarnaar specifiek ter zitting aan APG werd gevraagd, om welke informatie het dan meer in het bijzonder gaat. [gedaagde] zou vooral geschoold zijn in een specifieke werkwijze van werving die eigen is aan APG, maar nadere bijzonderheden daarover ontbreken. Daarbij komt dat [gedaagde] slechts relatief korte tijd daadwerkwerkelijk bij APG heeft gewerkt, zodat van kennis en ervaring die zeer diepgaand is niet of nauwelijks sprake zal zijn geweest.
17. Onder deze omstandigheden en tegen de achtergrond dat volgens de wetsgeschiedenis de lat voor de toelaatbaarheid van voormelde bedingen bij arbeidsovereenkomsten hoog ligt, acht de kantonrechter de kans groot dat de bodemrechter, gesteld voor de vraag of sprake is van een geldig concurrentiebeding, deze vraag ontkennend zal beantwoorden en het geding desgevorderd zal vernietigen.
18. Maar ook in geval voormelde uitkomst anders zou zijn, is de kantonrechter van oordeel dat verwacht kan worden dat de bodemrechter het beding niet in stand zal laten omdat [gedaagde] , in verhouding tot het te beschermen belang van APG, door het beding onbillijk wordt benadeeld. Daartoe is het volgende redengevend.
19. Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van een werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het gaat daarbij om het beschermen van bedrijfsgeheimen en andere concurrentiegevoelige informatie en/of het voorkomen dat een ex-werknemer bepaalde, al dan niet door hem onderhouden relaties met gebruikmaking van de door hem via zijn ex-werkgever bij die relaties verworven bekendheid meeneemt naar zijn nieuwe werkgever, met wie de ex-werkgever in een concurrentieverhouding staat. Het concurrentiebeding is daarmee niet bedoeld om - al dan niet in een krappe arbeidsmarkt - werknemers te binden. Dat zou op (te) gespannen voet staan met het beginsel dat een werknemer een vrije arbeidskeuze toekomt.
20. Van een aantasting van het bedrijfsdebiet is pas sprake als de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de voormalige werkgever in het voordeel is doordat de werknemer essentiële informatie meeneemt over producten, diensten en/of werkprocessen of bijvoorbeeld doordat de werknemer zodanige klantbinding heeft dat bepaalde klanten overstappen van de oude naar de nieuwe werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft APG onvoldoende feitelijke en concrete invulling gegeven aan haar stelling dat [gedaagde] over vorenbedoelde informatie beschikte. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat haar arbeidsovereenkomst slechts een beperkte periode van een jaar heeft geduurd (feitelijk minder, gelet op de periode van arbeidsongeschiktheid) en dat zij niet in de markt van externe klanten opereerde, maar als Corporate Recruiter belast was met werving van recruiters voor de interne labels en in die hoedanigheid maar bij een beperkt deel van het wervingsproces was betrokken. Dat sprake was klantenbinding zodanig, dat klanten, in het geval van [gedaagde] recruiters in spé, overstappen van de oude naar de nieuwe werkgever, is evenmin gesteld of gebleken en lijkt, gelet op de functie die [gedaagde] bekleedde, ook niet erg aannemelijk.
21. Waar de belangen van APG, gelet op het voorgaande, niet goed uit de verf zijn gekomen, zijn de belangen van [gedaagde] wel duidelijk. Zij had het niet naar haar zin bij APG en wilde vertrekken. Zij heeft ter zitting aangevoerd zich bij haar nieuwe werkgever aanzienlijk beter thuis te voelen en beroept zich voorts op een aanzienlijke financiële positieverbetering. Dat laatste is door APG bestreden. Zij heeft aangevoerd dat [gedaagde] ook bij haar zicht had op een verhoging van haar salaris. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat inderdaad in de situatie van [gedaagde] gesproken kan worden van een aanzienlijke financiële positieverbetering bij haar nieuwe werkgever, zij het dat de verbetering vooral in het variabele deel van de beloning zit, welk deel natuurlijk per definitie onzeker, want afhankelijk van de prestaties van [gedaagde] is. Gezien voormelde belangen wordt [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onbillijk benadeeld door haar te houden aan het concurrentiebeding.
22. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter verwacht dat de bodemrechter, als er al sprake is van een geldig beding, de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] zal laten uitvallen.
23. Bij deze stand van zaken is de conclusie dat de vorderingen van APG in conventie zullen worden afgewezen. [gedaagde] heeft in reconventie primair de schorsing van het concurrentie- en relatiebeding als bedoeld in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst gevorderd. Voor schorsing van andere bedingen dan het concurrentiebeding, in afwachting van een eventuele bodemprocedure, ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu gesteld noch gebleken is dat daarvoor dezelfde spoedeisende belangen aan de orde zijn als die met betrekking tot het concurrentiebeding. Daarom zal de subsidiaire vordering in reconventie gericht op de schorsing van het concurrentiebeding, zodat [gedaagde] bij Panda kan blijven werken, als na te melden worden toegewezen. Voor een voorziening met terugwerkende kracht ziet de kantonrechter evenmin geen aanleiding. Nu de vorderingen in conventie worden afgewezen heeft [gedaagde] daarbij onvoldoende (spoedeisend) belang, Daarnaast staat de gevraagde terugwerkende kracht op gespannen voet met de aard van een voorziening in kort geding, welke voorziening geen declaratoir karakter mag dragen.
24. APG dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast. Deze worden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw.