ECLI:NL:RBAMS:2022:63

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/752079-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met garantie van terugbrenging naar Nederland

Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 19 oktober 2021, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 16 juni 2021 door het Amtsgericht Geldern in Duitsland is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland is ingeschreven en zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

De behandeling van de vordering vond plaats op 23 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, die optreedt voor haar collega mr. C.N.G.M. Starmans. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW valt, namelijk illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. Gezien de omstandigheden en de argumenten van de officier van justitie, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn die zich hiertegen verzetten.

De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.T.C. de Vries en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Rus. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752079-21
RK nummer: 21/5608
Datum uitspraak: 6 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2021 door het
Amtsgericht Geldern(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 december 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman advocaat te Utrecht, die waarneemt voor haar collega mr. C.N.G.M. Starmans, tevens advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Uit de in het dossier gevoegde Informatiestaat SKDB-persoon blijkt dat hij daarnaast ook de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Referte

De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor voorlopige hechtenis van 12 februari 2020 van het
Amtsgericht Geldern(Duitsland), dossiernummer: 7 Ls 13/19-103 Js 349/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Leidinggevend Hoofdofficier van Justitie te Kleve (Duitsland) heeft op 16 december 2021 de volgende garantie gegeven:
“Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon, [de opgeëiste persoon] , in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland in aansluiting aan de Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar de Nederlanden terug zal worden gebracht.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat wordt geacht gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • de Duitse autoriteiten kenbaar hebben gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB;
  • de Nederlandse autoriteiten zijn niet voornemens het feit in Nederland te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Geldern.(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.