In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht op de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück op 5 juli 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1969, was in Nederland ingeschreven en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, tijdens de openbare zitting op 21 september 2022.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen. Echter, na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 30 september 2022 laten weten dat het EAB was ingetrokken. De officier van justitie heeft vervolgens op 4 oktober 2022 gevorderd om niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering ex artikel 23 OLW.
De rechtbank heeft op 5 oktober 2022 het onderzoek heropend en direct uitspraak gedaan. Gezien de intrekking van het EAB heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Tevens heeft de rechtbank het geschorste bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M.M.L.A.T. Doll en L. Sanders, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.