3.3.2Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair.
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de ochtend van 12 maart 2021 is het stoffelijk overschot van, naar later is vastgesteld, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangetroffen in een sloot langs een voetpad dat de Nico Broekhuysenweg verbindt met de Joris van den Berghweg te Amsterdam. Ter plaatse is een schouw gedaan en later een sectie. Op grond daarvan is vastgesteld dat [slachtoffer] is komen te overlijden door de gevolgen van een inschot aan het hoofd (oftewel: een mondschot met een vuurwapen).
Uit onderzoek bleek dat [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 1] in de nacht van 12 maart 2021 vermoedelijk samen naar de parkeerplaats bij het treinstation van Assendelft zijn gelopen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft dit later bevestigd. Op de parkeerplaats waren op dat moment verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in of bij het busje van [medeverdachte 2] . Zij bevestigen dit in hun latere verklaringen. Hoewel de verklaringen van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] vanaf dat moment op onderdelen uiteen lopen, volgt daaruit wel dat [slachtoffer] toen in de cabine van het busje is gestapt, waar drie zitplaatsen waren, en op de middelste plek is gaan zitten, terwijl verdachte op de passagiersstoel is gaan zitten. Uit de verklaringen van de drie verdachten volgt ook dat medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] op dat moment buiten stonden en geen zicht hadden op de cabine van het busje. Ook kan uit de verklaringen worden afgeleid dat toen en daar het dodelijke schot is gelost. Over wat zich exact in de cabine van het busje heeft afgespeeld bevat het dossier alleen de verklaring van verdachte.
Verklaring verdachte over de toedracht
Verdachte heeft, samengevat, het volgende verklaard. Op 11 maart 2021 was hij samen met [medeverdachte 2] op pad in het busje van [medeverdachte 2] . Verdachte had een vuurwapen bij zich. Later die avond/nacht waren hij en [medeverdachte 2] in het busje bij het busstation in Assendelft. Toen verdachte en [medeverdachte 2] buiten het busje een sigaret aan het roken waren, zag hij dat [slachtoffer] en [medeverdachte 1] kwamen aanlopen. Verdachte zei tegen [slachtoffer] dat hij met hem wilde praten en vroeg hem om in het busje te stappen. Het was echter de bedoeling van verdachte om [slachtoffer] in het busje met het vuurwapen te bedreigen, vanwege een al langer lopend conflict tussen hem en (familie van) [slachtoffer] . [slachtoffer] stapte in het busje en ging in het midden zitten. Verdachte ging rechts van hem op de passagiersstoel zitten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stonden buiten bij de achterzijdeur van het busje met elkaar te praten en konden niet in de cabine van het busje kijken. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wisten niet wat de bedoeling van verdachte was. Verdachte haalde het vuurwapen uit zijn jaszak en heeft het vuurwapen toen doorgeladen. Verdachte en [slachtoffer] zaten beiden met hun rug tegen de rugleuning. Verdachte had het vuurwapen in zijn rechterhand en hield het wapen gericht op het hoofd van [slachtoffer] . Hierbij had verdachte zijn vinger op de trekker van het wapen. [slachtoffer] was volgens verdachte niet bang en zei: “Schiet dan, schiet dan”. [slachtoffer] boog, volgens verdachte, daarna zijn hoofd naar voren en deed zijn mond over het wapen. Door deze aanraking ging volgens verdachte het vuurwapen af. Hij ontkent de trekker te hebben overgehaald en zegt niet te hebben geweten dat er kogels in het wapen zaten.
De rechtbank kan de verklaring van verdachte, hoewel erg laat afgelegd, niet onmiddellijk als ongeloofwaardig terzijde schuiven, omdat hij op onderdelen wordt ondersteund door andere informatie in het dossier. Dit betekent dat de rechtbank de verklaring van verdachte en het door hem geschetste scenario zal meewegen bij de beoordeling van de zaak.
Verklaringen medeverdachten over de toedracht
Over het moment dat het schot werd gelost hebben de medeverdachten, kort samengevat, verklaard dat zij op dat moment aan de zijkant van het busje stonden, dat [medeverdachte 2] de zijdeur van het busje opendeed, zodat [medeverdachte 1] in de laadruimte van het busje kon stappen en dat, toen [medeverdachte 2] de zijdeur weer dicht deed, zij een knal hoorden. [medeverdachte 1] zegt op dat moment in de laadruimte te hebben gezeten en niet te hebben geweten wat er gebeurde en [medeverdachte 2] zegt dat hij toen hij de knal hoorde direct in de cabine is gaan kijken en toen het levenloze lichaam van [slachtoffer] zag. Verdachte zou toen direct tegen [medeverdachte 2] hebben gezegd dat het een ongeluk was. Ook [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op een later moment die nacht of de volgende dag heeft horen zeggen dat het een ongeluk zou zijn geweest.
De rechtbank stelt op basis van de hierboven besproken bewijsmiddelen vast dat verdachte het wapen vast had op het moment dat het afging en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan om het leven is gekomen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het handelen van verdachte moord, doodslag of dood door schuld oplevert en of hij in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gehandeld.
Geen voorbedachten rade, geen moord
Voor een bewezenverklaring van moord is vereist dat verdachte handelde met voorbedachten rade. Dat betekent dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het dossier bevat geen bewijs voor een vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat sprake zou zijn van een vooropgezet plan volgt evenmin uit de hierboven weergegeven verklaring van verdachte.
Verschillende getuigen hebben nog verklaard over een incident dat eerder op de avond bij de woning van getuige [getuige 1] heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte getuige [getuige 1] met een vuurwapen heeft bedreigd. Verdachte heeft dat op zitting bevestigd. Hij heeft daarover, samengevat, verklaard dat hij op dat moment [slachtoffer] al had willen bedreigen maar dat die snel de woning in rende toen hij verdachte zag. In plaats daarvan heeft hij toen getuige [getuige 1] bedreigd om zo, indirect, [slachtoffer] te bedreigen. De rechtbank acht dit op zichzelf, maar ook in samenhang beschouwd met de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden, onvoldoende om daaruit te concluderen dat verdachte het plan had opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Evenmin kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat er een moment van kalm beraad is geweest voordat [slachtoffer] werd omgebracht. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen bewijs dat er sprake was van voorbedachten rade.
Doodslag, voorwaardelijk opzet
De rechtbank overweegt dat het door verdachte geschetste scenario, zoals hierboven weergegeven en dat er in het kort op neerkomt dat het wapen per ongeluk is afgegaan, zou kunnen passen bij de informatie in het dossier. Op onderdelen wordt de verklaring van verdachte namelijk door bewijsmiddelen ondersteund, in het bijzonder de verklaringen van de medeverdachten dat het om een ongeluk zou zijn gegaan.
Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte opzettelijk de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald. Vol opzet op de dood van [slachtoffer] is daarom niet bewezen. Wel acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] bewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Aanmerkelijke kans
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden en de verklaring van verdachte gaat de rechtbank uit van het volgende.
Verdachte heeft een wapen, dat geladen was, uit zijn zak genomen en is naast [slachtoffer] in de cabine van het busje van [medeverdachte 2] gaan zitten. Hij heeft het wapen doorgeladen en met zijn vinger op de trekker, op korte afstand op het hoofd van [slachtoffer] gericht om hem te bedreigen. Verdachte en [slachtoffer] bevonden zich dus in een heel kleine ruimte in een uiterst gespannen situatie. In een dergelijke situatie kan een kleine of onvoorspelbare beweging een groot gevolg hebben, namelijk dat het wapen afgaat en iemand dodelijk treft. Het is verdachte die deze omstandigheden in het leven heeft geroepen door te handelen zoals hij heeft gedaan. Hij heeft hierdoor de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer] door een schot dodelijk zou worden getroffen.
Willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] dodelijk zou worden getroffen willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat hij dit heeft gedaan. Volgens zijn verklaring had verdachte het wapen in ieder geval al vanaf de middag voorhanden. Hij droeg het bij zich in zijn jaszak en heeft het eerder die avond ook in handen gehad. Hij heeft gesteld niet te weten dat het wapen geladen was, maar hij heeft ruimschoots de tijd gehad om zich ervan te vergewissen of er kogels in het wapen zaten. Het antwoord op de vraag of het wapen al dan niet van verdachte was (medeverdachte [medeverdachte 2] ontkent dat het wapen van hem was), is daarom niet relevant. Verder heeft verdachte bewust een gevaarlijke en uiterst gespannen situatie gecreëerd. Dat was ook zijn doel want hij wilde, zoals hij heeft verklaard, [slachtoffer] bedreigen. Omdat hij [slachtoffer] wilde bedreigen heeft hij bewust het wapen doorgeladen, bewust zijn vinger op de trekker gehouden en bewust het wapen op korte afstand van het hoofd van [slachtoffer] gehouden. Uit de samenloop van al deze gedragingen kan geen andere conclusie getrokken worden dan dat verdachte zodoende willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Omdat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde in feit 1, te weten de doodslag op [slachtoffer] .
Om tot een veroordeling van medeplegen te kunnen komen, moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen of een ander bij het plegen van het strafbare feit. Hoewel de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en de verklaring van verdachte anderzijds op dit punt niet geheel overeenstemmen, volgt uit alle verklaringen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er niet bij stonden of zaten toen verdachte in de cabine van het busje [slachtoffer] met het vuurwapen bedreigde en [slachtoffer] dodelijk werd getroffen. Er volgt ook uit dat zij niet hebben gezien dat [slachtoffer] door verdachte werd bedreigd of dat het wapen afging. Het dossier biedt verder geen andere aanknopingspunten om vast te stellen dat het anders is gegaan dan door verdachten is verklaard. Evenmin kan worden gezegd dat dit scenario bij voorbaat ongeloofwaardig is.
De rechtbank kan daarom niet meer vaststellen dan dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de nabijheid waren toen [slachtoffer] om het leven kwam. Dit is onvoldoende om een (nauwe en bewuste) samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de doodslag op [slachtoffer] te kunnen vaststellen. Dat betekent dat uitsluitend verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor de doodslag op [slachtoffer] en de rechtbank verdachte vrijspreekt van medeplegen.
3.3.3Ten aanzien van het onttrekken van een lijk aan nasporing (feit 2)
De rechtbank gaat op basis van de verschillende verklaringen van de verdachte, zoals opgenomen in de bijlage, en de medeverdachten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Nadat op 12 maart 2021 tussen 01.17 uur en 01.30 uur het dodelijk schot was gelost zijn verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in het busje weggereden. [medeverdachte 2] bestuurde het busje en verdachte zat op de bijrijdersstoel. Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zat tussen verdachte en [medeverdachte 2] in. [medeverdachte 1] bevond zich in de laadruimte van het busje. Eerst is [medeverdachte 2] langs zijn huis gereden om handschoenen en vuilniszakken te halen. Vervolgens is [medeverdachte 2] naar de parkeerplaats bij Lycurgus gereden. Daar zijn verdachte en [medeverdachte 2] uitgestapt en is [medeverdachte 1] uit de laadruimte van het busje gekomen. Het lichaam van [slachtoffer] is daarna uit de cabine getild en achterin het busje geplaatst. Toen zijn verdachte en de medeverdachten weer ingestapt. Vervolgens is [medeverdachte 2] naar Amsterdam gereden en zijn verdachten op zoek gegaan naar een plek waar zij het lichaam van [slachtoffer] zouden achterlaten. Eerst is het busje bij een doodlopend straatje bij de Sloterplas gestopt. Vervolgens is het busje naar de plek gereden waar het lichaam van [slachtoffer] later is gevonden. [medeverdachte 2] heeft de bus geparkeerd op de Nico Broekhuysenweg. Het lichaam van [slachtoffer] is naar de sloot getild en in het water gelegd. Daarna zijn de drie verdachten naar België gereden. Onderweg heeft [medeverdachte 2] de telefoon van [slachtoffer] weggegooid. In het hotel in Antwerpen is geprobeerd het busje schoon te maken. Ook is nieuwe kleding gekocht en kleding bij een wasserette gewassen. Op de terugreis naar Nederland is een plastic zak met handdoeken waar bloed op zat weggegooid. In Aalsmeer is er wederom geprobeerd het busje schoon te maken, maar dat lukte niet omdat er teveel bloed in het busje zat. Uiteindelijk hebben verdachten het busje in de Bijlmer in Amsterdam geparkeerd en zijn ze met zijn drieën richting het Amstelstation gelopen en hebben daar een taxi genomen naar Assendelft. Op 13 maart 2021 om 02.42 uur zijn personen met de taxi in Assendelft aangekomen.
Zoals hierboven overwogen is het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in een sloot langs een voetpad dat de Nico Broekhuysenweg verbindt met de Joris van den Berghweg te Amsterdam. Rechts van het pad lag een groenstrook van ongeveer twee meter, daarna een rietkraag van ongeveer 30 cm en dan een sloot van ongeveer anderhalve meter breed. De sloot was 60 cm diep, waarvan 30 cm uit modder bestond. Het lichaam lag op circa 80 meter vanaf de Nico Broekhuysenweg, in de rietkraag. Het lichaam is aangetroffen door een voorbijganger, getuige [getuige 2] , nadat haar hond, een ex-politiehond, aansloeg en naar het riet rende. Aan de verbalisanten ter plaatse werd via een afgesloten hek vanuit de Nico Broekhuysenweg toegang verschaft tot de volkstuinen die aan de andere zijde van de sloot lagen. De groenstrook was daar vlak en de sloot was vanaf die zijde beter te benaderen dan vanaf de zijde van het fiets-/voetpad. Vanuit die positie zagen de verbalisanten dat het onderlichaam van [slachtoffer] in het water tussen het riet lag. Het lichaam lag op de linkerzijde met de rechterheup, een been en een voet deels boven het water. Er was geen zicht op het bovenlijf (de romp en het hoofd) omdat deze onder het troebele water lag.
Vervoeren en verbergen met oogmerk om feit te verhelen
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de gedragingen erop gericht waren te voorkomen dat anderen het lichaam van [slachtoffer] zouden waarnemen. Het lichaam is immers verplaatst van Assendelft naar Amsterdam en daar is gezocht naar een plek waar het lichaam ongezien kon worden achtergelaten. Daar is het vervolgens achtergelaten in een sloot op enkele meters van een voetpad. Het lichaam lag grotendeels onder water en tussen het riet. Het was dus niet eenvoudig vanaf het voetpad waar te nemen en is pas ontdekt nadat een ex-politiehond aansloeg en naar de betreffende plek rende. De verbalisanten die ter plaatste kwamen hebben de sloot ook vanaf een andere, afgesloten, zijde moeten benaderen om goed zicht te krijgen op de sloot en het lichaam van [slachtoffer] . Hiermee is bewezen dat het lichaam is weggevoerd en verborgen met het oogmerk om het overlijden van [slachtoffer] te verhelen, dat wil zeggen: verborgen houden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij na het schietincident in shock was en niet meer kon denken. Hij kon niet naar het dode lichaam van [slachtoffer] kijken en hij heeft hem niet meer aangeraakt. [medeverdachte 2] heeft na het fatale schot het voortouw genomen en het wegmaken van het lichaam gecoördineerd met [medeverdachte 1] , aldus verdachte. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het lichaam van [slachtoffer] over het gras gesleept naar de plek waar hij uiteindelijk is gevonden. Verdachte heeft gekeken naar wat er gebeurde en hij heeft gezien dat het lichaam in de sloot is achtergelaten. Zijn schoenen waren niet vies omdat hij alleen over het pad heeft gelopen en niet op het gras is geweest.
Uit de verschillende bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tot 24 uur na de dood van [slachtoffer] nagenoeg steeds samen waren. Volgens de medeverdachte [medeverdachte 2] hebben zij het lichaam met z’n drieën naar de sloot gedragen. Verdachte verklaart dat hij alleen over het pad is meegelopen. Geen van de drie verdachten heeft op enig moment een ambulance of de politie gebeld. Ze zijn samen, met het lichaam van [slachtoffer] , naar Amsterdam gereden op zoek naar een plek om het daar achter te laten. Er zijn telefoons uitgezet, spullen weggemaakt, er is een rit naar Antwerpen geweest, er is nieuwe kleding aangeschaft, kleding gewassen en de auto is in de Bijlmer neergezet terwijl verdachten richting Assendelft vertrokken. Deze omstandigheden leveren een nauwe en bewuste samenwerking bij het wegvoeren en het verbergen van het lichaam op.
Dat verdachte hierbij in een staat van shock zou hebben verkeerd is niet aannemelijk geworden. Dit wordt niet door medeverdachten verklaard en verdachte heeft onderweg naar Belgïe zelf een vriendin, [naam vriendin] , gebeld om te vragen of zij een hotelkamer voor hen kon boeken. Dat gegeven verhoudt zich niet goed met iemand die in shock is en niet meer zou kunnen nadenken. De rechtbank vindt niet aannemelijk geworden dat verdachte in shock verkeerde en niet meer kon nadenken na het schietincident.
Over het bestanddeel ‘wegmaken’ heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het lichaam heeft weggewerkt. Uit het dossier kan hooguit worden afgeleid dat hij erbij aanwezig is geweest. Dit is, volgens hem, een onvoldoende bijdrage om tot medeplegen te concluderen.
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat gedurende de 24 uur die de drie verdachten met elkaar hebben doorgebracht er tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat verdachte bij aankomst op de Nico Broekhuysenweg mogelijk een meer passieve rol heeft aangenomen, maakt niet dat over het geheel van gedragingen zijn bijdrage niet van voldoende gewicht is geweest. De rechtbank verwerpt het verweer.