ECLI:NL:RBAMS:2022:6279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
C/13/719073 / FA RK 22/3798
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel in het gezag afgewezen na complexe relatie tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot herstel in het gezag over een minderjarige, ingediend door de ouders. De ouders, de stiefvader en de moeder, hebben verzocht om hersteld te worden in het gezag over hun dochter, die in 2005 is geboren. De minderjarige heeft in het verleden verschillende keren onder toezicht gestaan en is in 2020 uit huis geplaatst, wat heeft geleid tot een beëindiging van het gezag van de ouders. De ouders hebben aangevoerd dat er fouten zijn gemaakt in de behandeling van hun dochter en dat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft zich echter verzet tegen het verzoek, stellende dat het herstel van het gezag niet in het belang van de minderjarige is, gezien de complexe relatie tussen de ouders en de minderjarige en de psychische problemen van de moeder.

De rechtbank heeft de stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de huidige situatie wordt voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij de moeder woont en dat zij weer naar school gaat, maar dat er onvoldoende vertrouwen is dat de ouders in staat zijn om de nodige begeleiding te bieden. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de ouders afgewezen, met de overweging dat de GI als voogd de verantwoordelijkheid voor de minderjarige moet blijven dragen, zodat zij de benodigde hulp en begeleiding kan blijven ontvangen. De beslissing is genomen met inachtneming van artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Meervoudige Kamer
zaaknummer / rekestnummer: C/13/719073 / FA RK 22/3798
Beschikking van 26 oktober 2022 betreffende verzoek tot herstel in het gezag
in de zaak van:
[de stiefvader],
hierna te noemen de stiefvader
en
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen de ouders,
advocaat mr. A.C. van der Hulst te Amsterdam
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Velserbroek,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
hierna te noemen [minderjarige] of de minderjarige.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de ouders, ingekomen bij de griffie op 22 juni 2022;
  • de brief van de ouders van 14 juli 2022, ingekomen bij de griffie op die datum;
  • de e-mail met bijlagen van de ouders van 29 juli 2022, ingekomen bij de griffie op die datum;
  • de brief met bijlagen van de Raad van 10 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 17 augustus 2022;
  • de nagekomen stukken van de ouders van 7 september 2022, ingekomen bij de griffie op die datum;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI van 26 september 2022, ingekomen bij de griffie op 27 september 2022.
1.2.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening in een gesprek met de voorzitter kenbaar te
maken. Zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
De zaak is vervolgens mondeling behandeld met gesloten deuren op 30 september 2022. Verschenen zijn:
  • de ouders en hun advocaat;
  • mw. [naam 1] en mw. [naam 2] als vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren uit de moeder. [minderjarige] woont bij de moeder. [minderjarige] staat
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres van de stiefvader.
2.2.
Vanaf 2009 is [minderjarige] verschillende keren onder toezicht gesteld geweest.
2.3.
In 2013 zijn verzoekers gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van
deze rechtbank van 18 november 2020 is het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd
en is de GI met de voogdij over [minderjarige] belast. [minderjarige] is op verschillende adressen uit huis geplaatst geweest.

3.Het verzoek

3.1.
De ouders hebben verzocht te worden hersteld in het gezag over [minderjarige] . Ter onderbouwing van het verzoek hebben zij onder meer het volgende aangevoerd.
3.2.
De ouders proberen al jaren aan te tonen dat er fouten zijn gemaakt, waardoor [minderjarige] ten onrechte uit huis is geplaatst en uiteindelijk hun gezag is beëindigd. De ouders lopen tegen een bureaucratische muur op. [minderjarige] is uit huis geplaatst geweest van juli 2020 tot en met december 2020. Dat was een vreselijk traumatische periode voor haar. Van januari tot en met april 2021 is [minderjarige] gedwongen naar een andere plek gegaan en uit huis geplaatst in Alkmaar. [minderjarige] is daar weggelopen en weer thuis gekomen. Eind april 2021 is zij weer uit huis geplaatst, nu in Zeist. Van november tot en met december 2021 heeft zij in Almere verbleven. Sinds maart 2022 is [minderjarige] thuis.
3.3.
[minderjarige] heeft als gevolg van de afgelopen jaren aanzienlijke psychische schade opgelopen. Ze mocht lange periodes in het geheel geen contact hebben met haar moeder en stiefvader. De ouders en [minderjarige] nemen het de instanties kwalijk dat [minderjarige] geen onbezorgde puberteit heeft gehad. De ouders hebben een groot wantrouwen jegens de instanties die de afgelopen jaren betrokken zijn geweest.
3.4.
Herstel van de ouders in het gezag is wat hen betreft in het belang van [minderjarige] en de ouders zijn in staat duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. [minderjarige] woont sinds enkele maanden thuis bij de moeder, blijft ook thuis wonen en haar ouders kunnen en willen haar verzorgen en opvoeden. [minderjarige] gaat ook regelmatig naar de stiefvader in zijn huis. [minderjarige] gaat sinds augustus 2022 weer naar school, de Hotelschool in Amsterdam, MBO ROC. Ook is zij aan het solliciteren voor een bijbaan. Afwijzing van het verzoek gaat in tegen de wens van [minderjarige] en zal voor onrust zorgen.
3.5.
De moeder wil graag het beste voor [minderjarige] . Het gaat nu steeds beter met [minderjarige] , de moeder ziet echt een verandering en zij ziet dat [minderjarige] meer rust heeft gekregen. De moeder wil graag dat deze positieve ontwikkeling zich voortzet. De moeder wil graag het gezag over [minderjarige] terug, omdat zij niet zeker weet of [minderjarige] zelf kan beslissen wat het beste voor haar is. De moeder wil graag gezagsbeslissingen kunnen nemen in het belang van [minderjarige] en zij is bereid mee te werken met de hulpverlening, ook om [minderjarige] te motiveren voor behandeling en begeleiding en het toewerken naar een passende woonplek.
3.6.
De stiefvader wil graag hersteld worden in het gezag, omdat hij wil dat [minderjarige] niet langer is overgeleverd aan de GI als haar voogd.
3.7.
De ouders kunnen zich vinden in het subsidiaire standpunt van de GI, dat alleen de moeder wordt hersteld in het gezag en dat [minderjarige] dan onder toezicht wordt gesteld. De stiefvader wil in dat geval graag dat de ondertoezichtstelling door een andere GI wordt uitgevoerd dan de huidige GI.

4.Het verweer van de GI

4.1.
De GI heeft zich verweerd tegen het verzoek van de ouders en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
4.2.
De GI is van mening dat het van groot belang is dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk intensieve behandeling krijgt voor haar trauma’s. Begin april 2022 heeft Pluryn de plaatsing van [minderjarige] stopgezet, omdat zij geruime tijd zonder toestemming van de GI of Pluryn bij de stiefvader verbleef. Pluryn stond daar niet achter en kon daar geen verantwoordelijkheid voor dragen. Sindsdien is [minderjarige] verhuisd naar de moeder, maar staat zij ingeschreven op het adres van de stiefvader.
4.3.
Bij de moeder is nog steeds sprake van psychische, verslavings- en persoonlijke problematiek. De GI ervaart het contact met de moeder echter inmiddels als goed. De moeder zoekt de samenwerking met de GI op voor [minderjarige] . De moeder zegt dat ze het belangrijk vindt dat er goed naar de wensen van [minderjarige] geluisterd wordt. De moeder probeert binnen haar eigen mogelijkheden [minderjarige] te ondersteunen en te begeleiden in het dagelijks leven.
4.4.
De houding van de stiefvader ten opzichte van medewerkers van instanties is ongewijzigd beledigend en grensoverschrijdend. De stiefvader is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De beledigende en grensoverschrijdende manier van communiceren naar verschillende instanties, is niet in het belang van [minderjarige] , omdat de hulp die zij nodig heeft daardoor in ernstige mate stagneert en zij hierdoor ook in negatieve zin wordt beïnvloed.
4.5.
[minderjarige] zegt dat het goed met haar gaat. Ze is blij dat ze weer naar school gaat en is gemotiveerd haar diploma dit jaar te halen. Ze vertelt dat de moeder en de stiefvader haar helpen met het maken van huiswerk. Ze zegt dat ze het thuis rustig aan doet, omdat ze last heeft van trauma’s uit het verleden, die volgens haar door jeugdzorg komen. [minderjarige] wil geen therapie om de opgelopen trauma’s uit het verleden te verwerken, omdat dat volgens haar niet helpt. [minderjarige] zegt dat ze wil dat niemand gezag over haar heeft, zodat zij zelfstandig beslissingen kan nemen. Als er toch iemand gezag over haar moet hebben, dan heeft [minderjarige] liever dat de ouders gezag over haar hebben in plaats van dat de voogdij bij de GI blijft of bij een andere GI wordt belegd.
4.6.
Herstel van ouders in het gezag is niet in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] . Er is sprake van een complexe relatie tussen [minderjarige] en haar ouders, waarin sprake is van aantrekken en afstoten, aldus de GI. De GI acht het van belang dat het gezag wordt uitgeoefend door een persoon of organisatie die er op een stabiele en bestendige wijze voor [minderjarige] kan zijn en op die wijze haar belangen kan behartigen. Degene die het gezag uitoefent, moet beslissingen kunnen nemen zonder dat loyaliteit of persoonlijke belangen/emoties daarin een rol spelen. Daarbij moet degene die het gezag uitoefent met de hulpverlening kunnen samenwerken. De GI ziet dat de ouders veel van [minderjarige] houden en zich voor haar inzetten, maar acht het gelet op de persoonlijke problematiek van de ouders niet in het belang van [minderjarige] dat de ouders weer met het gezag worden belast.
4.7.
Welke beslissing de rechtbank ook neemt, wat de GI betreft blijft [minderjarige] bij de moeder wonen, tot zij zelf naar een andere woonplek wil, bijvoorbeeld in het kader van begeleid wonen. De GI gedoogt het wonen van [minderjarige] bij de moeder, omdat zij [minderjarige] de kans wil geven daar te blijven wonen tot zij zelf gemotiveerd is voor een ander woonplek en zij daar succesvol naartoe kan overstappen. De GI wil graag samen met [minderjarige] toewerken naar haar volwassenheid en zelfstandigheid en daarbij haar wensen meenemen. Op dit moment wil [minderjarige] niets, maar als dat in de toekomst anders is wil de GI graag met [minderjarige] en de moeder samen optrekken om [minderjarige] te helpen bij wat zij wil en wat zij nodig heeft.
4.8.
De GI heeft daarom primair afwijzing van het verzoek van de ouders verzocht. Bij de mondelinge behandeling heeft de GI als subsidiair standpunt naar voren gebracht dat de moeder in het gezag kan worden hersteld met een ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
5.2.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat er in het leven van [minderjarige] en haar ouders heel veel is gebeurd. Zo heeft [minderjarige] op veel wisselende plekken verbleven en is het gezag van de moeder en de stiefvader over haar beëindigd. Door alles wat zij heeft meegemaakt, heeft [minderjarige] schade opgelopen en zij heeft daar behandeling voor nodig.
5.3.
De moeder en de stiefvader houden van [minderjarige] en zij hebben het beste met haar voor. Zij willen graag dat het goed met haar gaat. Inmiddels woont [minderjarige] alweer maanden bij de moeder en gaat zij regelmatig naar de stiefvader. Zij heeft het naar haar zin thuis en ervaart meer rust. Ook gaat [minderjarige] weer naar school. [minderjarige] heeft contact met haar voogdijwerker. Ook de moeder heeft contact met de voogdijwerker.
5.4.
Bij de beoordeling van het verzoek dient, gelet op het hiervoor genoemde artikel 1:277, aanhef en onder a, van het BW, het belang van [minderjarige] voorop te staan. De rechtbank is van oordeel dat het in haar belang is dat de prille positieve ontwikkeling die zij, maar ook de moeder, lijkt te hebben ingezet, wordt voortgezet. [minderjarige] is nu bijna 17 en de rechtbank vindt het heel belangrijk dat zij tot haar volwassenheid de hulpverlening en behandeling aangeboden blijft krijgen waar zij naar verwachting van kan profiteren en dat zij op het moment dat zij daaraan toe is wordt toegeleid naar een goede en zelfstandige woonplek. De GI is, als haar voogd, ook verplicht haar die hulp en begeleiding te bieden en voor die toegeleiding te zorgen. De rechtbank acht het van belang dat de voogdij bij de GI blijft omdat niet is gebleken dat de ouders of de moeder alleen in staat zijn [minderjarige] te bieden wat zij de komende tijd nodig heeft. De situatie is daarvoor onvoldoende veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de gezagsbeëindiging. Dat de moeder nu, anders dan in het verleden, goed wil samenwerken met de GI valt de moeder zeer te prijzen maar maakt dat niet anders. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders danwel de moeder alleen in staat zijn al datgene te doen wat nodig is om [minderjarige] te begeleiden naar volwassenheid.
5.5.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het voortzetten van de huidige situatie het meest in het belang van [minderjarige] is. Dat betekent dat niet is voldaan aan het criterium dat is genoemd in artikel 1:277, aanhef en onder a, van het BW. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de ouders afwijzen. Omdat de rechtbank van oordeel is dat niet is voldaan aan het vereiste criterium voor het herstel in het gezag, komt zij niet toe aan beoordeling van het subsidiaire standpunt van de GI.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. H.P.E. Has en J. Schoemaker, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 26 oktober 2022.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen, daarom is deze beschikking ondertekend door de oudste rechter en de griffier [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).