3.6.Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
3.6.1.De vrouw verzoekt te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
3.6.2.De man stelt dat de huwelijksgoederengemeenschap in onderling overleg is verdeeld en verzoekt de rechtbank daarom te bepalen dat de gemeenschap is verdeeld.
3.6.3.Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3.6.4.Op het huwelijksvermogensregime van partijen is naar analogie het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
3.6.5.Uit artikel 4 lid 2 onder 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 vloeit voort dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
3.6.6.De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Ingevolge artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de gemeenschap bij helfte te worden verdeeld.
3.6.7.Op grond van het bepaalde in artikel 1:99, lid 1, sub b van het BW wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Gelderland op 26 januari 2021. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de goederengemeenschap en niet, zoals de vrouw aangeeft op haar formulier verdelen/verrekenen, de datum van feitelijk uiteengaan, zijnde 26 oktober 2020.
3.6.8.Voor wat betreft de waarde van de vermogensbestanddelen zal ten aanzien van de schulden en de banksaldi worden uitgegaan van de waarde per peildatum 26 januari 2021 en ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling dan wel een datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, derhalve de datum van deze beschikking. Voor zover aan de orde wordt hierover per bestanddeel nader overwogen.
Omvang en samenstelling gemeenschap
3.6.9.Gelet op de hiervoor genoemde datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen moet voor de verdeling gekeken worden naar de vermogensbestanddelen die op 26 januari 2021 aanwezig waren. Hierbij merkt de rechtbank op voorhand op dat een eenmanszaak geen afgescheiden vermogen heeft dat aan een van beide partijen kan worden toegedeeld. Dit betekent dat de activa en passiva van de eenmanszaak van de man als aparte vermogensbestanddelen onderdeel uitmaken van de ontbonden gemeenschap.
3.6.10.Partijen hebben gesteld dat op de peildatum de navolgende vermogensbestanddelen tot de gemeenschap behoren:
- saldi van alle bankrekeningen;
- Honda Accord Sedan;
- Mercedes Benz;
- vorderingen van de eenmanszaak [naam bedrijf] ;
- voorschot reissom geannuleerde reis;
- belastingschuld van € 16.449,- op naam van de vrouw;
- belastingschuld van € 10.777,- op naam van de man;
- lening Qredits;
- studieschuld DUO;
- studieschulden bij Buik en Van der Horst en Groot en Evers.
De rechtbank zal hierna ingaan op de verschillende vermogensbestanddelen.
Saldi van alle bankrekeningen
3.6.12.Volgens op gaaf van partijen behoren in ieder geval de saldi van de volgende bankrekeningen tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap:
- [rekeningnummer 1] t.n.v. de vrouw met saldo € 751,- op de peildatum;
- [rekeningnummer 2] t.n.v. de vrouw met saldo € 0,- op de peildatum;
- [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam bedrijf] met
- [rekeningnummer 4] t.n.v. de man met
- [rekeningnummer 5] t.n.v. de man met saldo €1.015,- nabij de peildatum;
- [rekeningnummer 6] t.n.v. de man met saldo € 1.148,- op de peildatum (bewijsstuk ontbreekt);
- [rekeningnummer 7] t.n.v. de man met saldo € 5.000,- nabij de peildatum;
- [rekeningnummer 8] t.n.v. de man met saldo € 1.000,- op de peildatum.
3.6.13.De rechtbank merkt ten aanzien van de bankrekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam bedrijf] het volgende op. De man stelt dat het saldo op de peildatum € 1.520,- is. Dit wordt door de vrouw betwist. Uit het door de man overgelegde bankafschrift blijkt dat het saldo op 26 januari 2021 € 492,- is. Uit de door de man overgelegde aangifte IB 2020 blijkt echter dat er drie bankrekeningen bestaan met nummer [rekeningnummer 3] , met een totaal saldo van € 13.172,- op 31 december 2020. Ook volgt uit dezelfde aangifte IB 2020 dat de man daarnaast nog beschikte over een bankrekening met nummer [rekeningnummer 9] . Het is de rechtbank niet bekend of de in de aangifte genoemde bankrekeningen die op de opgaaf van de man ontbreken op de peildatum nog bestonden. Indien dat het geval is dienen de saldi op de peildatum door de man bij helfte te worden gedeeld op straffe van verbeurte van het gehele saldo aan de vrouw (artikel 3:194 lid 2 BW).
3.6.14.De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij ook een spaarrekening heeft op naam van zijn eenmanszaak. Op deze rekening spaart hij voor zijn pensioen. Hij stelt zich op het standpunt dat het saldo op deze rekening niet voor verdeling in aanmerking komt. De vrouw voert verweer en stelt dat ook het saldo van deze rekening in de verdeling betrokken dient te worden. Het is de rechtbank niet bekend over welke bankrekening het gaat. Het blijkt ook niet uit de aangifte IB 2020 of uit andere overgelegde stukken. In alle gevallen is het zo dat het saldo van de spaarrekening op de peildatum bij helfte dient te worden verdeeld, ongeacht met welk doel het saldo op deze rekening wordt gevoed. Het doel van de storting doet niet terzake.
3.6.15.Het vorenstaande leidt tot de volgende conclusie. Nu niet alle saldi op de peildatum bij de rechtbank bekend zijn volstaat de rechtbank noodgedwongen te bepalen dat de saldi van alle bankrekeningen per de peildatum bij helfte dienen te worden gedeeld.
3.6.16.De vrouw stelt dat tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort een Honda Accord Sedan op naam van de man.
3.6.17.De man voert verweer en stelt dat hij deze auto voor de peildatum al had ingeruild voor een Renault Clio die inmiddels naar de sloop is gebracht.
3.6.18.De rechtbank overweegt dat uitgegaan dient worden van de waarde op de datum van feitelijke verdeling. Nu het verweer van de man dat er geen auto meer aanwezig is die enige waarde vertegenwoordigt niet door de vrouw is weersproken en de auto ook niet meer voorkomt op de lijst van te verdelen activa die de vrouw na de mondelinge behandeling heeft ingediend gaat de rechtbank ervan uit de vrouw haar verzoek tot verdeling van de waarde van de Honda Accord Sedan heeft ingetrokken.
3.6.19.Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort een Mercedes bus met kenteken [kenteken] . op naam van de eenmanszaak van de man. De man stelt dat de waarde op 14 december 2021 € 1.000,- bedroeg en onderbouwt dit met een advertentie van 28 december 2021 waarop een vergelijkbare auto te koop staat voor een bedrag van € 2.450,-. De vrouw betwist dat € 1.000,- de waarde op de peildatum is. De waarde is volgens haar hoger dan € 2.450,- omdat de peildatum bijna een jaar eerder is en blijkens de aangifte IB 2020 de auto is aangekocht op 23 december 2020 voor € 3.950,- en op 31 december 2020 € 3.918,- waard is.
3.6.20.Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen wordt voor wat betreft de waarde van de vermogensbestanddelen uitgegaan van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling dan wel een datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment. De meest recente waarde die aan de rechtbank is kenbaar gemaakt is de waarde die blijkt uit de advertentie van 28 december 2021 die de man heeft overgelegd. Op dat moment bedroeg de waarde van de Mercedes kennelijk € 2.450,- zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. De Mercedes bus met kenteken [kenteken] zal aan de man worden toegedeeld onder de verplichting aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 1.225,-, zijnde de helft van € 2.450,-.
Vorderingen van de eenmanszaak [naam bedrijf]
3.6.21.Deze eenmanszaak van de man bestond op de peildatum aan de actiefzijde behalve uit bankrekeningen en de Mercedes bus volgens de vrouw ook uit gereedschap en vorderingen op handelsdebiteuren van € 4.256,- en een vordering omzetbelasting van
€ 788,-. Zij stelt zich op het standpunt dat de man de helft van de waarde van de vorderingen aan haar dient te vergoeden. Het totaalbedrag aan vorderingen is € 5.044,- zodat de man aan haar dient te betalen een bedrag van € 2.522,-.
3.6.22.De rechtbank overweegt dat de vorderingen niet door de man zijn weersproken. De vorderingen zullen worden toegedeeld aan de man onder de verplichting de vrouw een bedrag van € 2.522,- te betalen.
3.6.23.Aan het gereedschap hebben partijen geen waarde toegekend en het komt ook niet meer voor op de lijst van te verdelen goederen die de vrouw na de mondelinge behandeling heeft ingediend zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw haar verzoek tot verdeling van (de waarde van) het gereedschap heeft ingetrokken.
Voorschot reissom geannuleerde reis
3.6.24.Voor de peildatum hebben partijen aan het reisbureau D-reizen een voorschot betaald van € 1.620,- voor een vakantie die zij hebben moeten annuleren. De vrouw stelt onderbouwd dat het reisbureau het bedrag van € 1.620,- na de peildatum heeft gerestitueerd op een bankrekening op naam van de man. De helft van dit bedrag dient de man aan haar te vergoeden.
3.6.25.De man ontkent niet dat de reisbureau een bedrag van € 1.620,- zal restitueren maar stelt dat hij nooit iets heeft ontvangen.
3.6.26.De rechtbank overweegt dat het verweer van de man dat hij nooit iets heeft ontvangen niet betekent dat het bedrag van € 1.620,- niet voor verdeling in aanmerking komt. Het betekent hooguit dat de man dan een vordering op het reisbureau heeft voor dit bedrag en vorderingen maken ook onderdeel uit van de ontbonden gemeenschap. Het is dan aan de man om de vordering alsnog te innen. Om deze reden zal de rechtbank bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 810,- moet betalen wegens restitutie van een voorschot reissom bij D-reizen.
Belastingschuld op naam van de vrouw
3.6.27.De vrouw stelt dat tot de boedelbestanddelen behoort een belastingschuld op naam van de vrouw van € 16.449,- die nog verdeeld moet worden en zij verzoekt de rechtbank de man te veroordelen de helft van de schuld aan haar te betalen verhoogd met de nog te verschijnen rente en kosten na november 2021.
3.6.28.De man voert verweer en stelt dat de belastingdienst deze schuld van de vrouw heeft kwijtgescholden. Daar komt bij dat hij niet op de hoogte was van deze schuld. De vrouw heeft zonder zijn medeweten toeslagen aangevraagd waar zij geen aanspraak op kon maken. Omdat de vrouw ook altijd de belastingaangiftes deed is hij er nooit achter gekomen. Om deze reden is de schuld aan de belastingdienst volgens hem verknocht aan de vrouw en kan hij niet mede draagplichtig gehouden worden voor deze schuld.
3.6.29.De rechtbank stelt voorop dat de vrouw gemotiveerd heeft betwist dat de belastingdienst de schuld heeft kwijtgescholden zodat de rechtbank uit zal gaan van het bestaan van deze schuld op de peildatum. Verder merkt de rechtbank op dat de schuld niet, zoals de vrouw verzoekt, verdeeld kan worden aangezien een schuld geen goed is en voor de overgang van schulden de medewerking nodig is van de crediteur.
3.6.30.Het is echter wel zo dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn voor gemeenschapsschulden ongeacht op wiens naam de schulden staan. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken en hiervan is in de onderhavige situatie niet gebleken. Het feit dat de vrouw de toeslagen heeft aangevraagd en de man daarvan niet op de hoogte geweest zou zijn omdat de vrouw altijd zijn belastingaangifte deed, komt voor rekening en risico van de man. Het zijn geen uitzonderlijke omstandigheden die maken dat de schuld zodanig verknocht is aan de vrouw dat moet worden afgeweken van een gelijke draagplicht.
3.6.31.Zoals hiervoor is aangegeven zal ten aanzien van de hoogte van de schuld worden uitgegaan van de waarde op 26 januari 2021. De vrouw stelt dat de belastingschuld met rente en kosten was opgelopen tot een bedrag van € 16.449,- in november 2021. Hoe hoog de belastingschuld inclusief rente en kosten op de peildatum was is niet door de vrouw gesteld. Om deze reden zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de belastingschuld als haar eigen schuld dient te voldoen onder de verplichting van de man haar de helft van de totale schuld (inclusief rente en kosten) op de peildatum te voldoen.
Voor zover de vrouw heeft bedoeld om de man daarnaast ook mede draagplichtig te stellen voor de opgelopen rente en kosten na de peildatum, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan.
Belastingschuld op naam van de man
3.6.32.Op zijn formulier verdelen/verrekenen voert de man een belastingschuld IB 2020 op van € 10.777,-. De man onderbouwt deze schuld met een aangifte IB 2020. De vrouw betwist dat deze schuld op de peildatum aanwezig was. De man legt geen bewijsstuk van het bestaan van deze schuld over per de peildatum. Het kan goed zo zijn dat de man deze schuld voor de peildatum al heeft betaald omdat de man dit ook makkelijk kan betalen uit de behaalde omzet c.q. fiscale winst over 2020.
3.6.33.De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat het ook mogelijk is dat de man deze schuld voor de peildatum al heeft betaald. De aanslag IB 2020 is opgelegd voor een lager bedrag, namelijk € 9.071,- en de (onderneming van) de man had voldoende financiële middelen om de aanslag te betalen. In dezelfde periode is ook het saldo op de bankrekening(en) met nummer [rekeningnummer 3] op naam van de eenmanszaak gedaald met een bedrag van € 11.652,-. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man het bestaan van de schuld op de peildatum onvoldoende heeft aangetoond en zal er om die reden geen rekening mee houden.
Lening van Qredits
De man stelt dat hij op de peildatum een lening op zijn naam van Qredits ten bedrage van € 3.000,- had. De vrouw betwist de hoogte van de lening. Uit de door de man overgelegde bewijsstukken blijkt volgens haar dat de schuld op de peildatum € 2.381,- bedroeg. De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw zodat de rechtbank zal bepalen dat de man de schuld aan Qredits als eigen schuld dient te voldoen en dat de vrouw hem terzake een bedrag van € 1.191,- dient te betalen.
3.6.34.Op zijn formulier verdelen/verrekenen voert de man een DUO schuld op van € 4.430,-. De vrouw betwist de hoogte van de schuld en wijst erop dat de man een bewijsstuk overlegt ter onderbouwing van deze schuld waaruit blijkt dat de schuld op 1 december 2021 € 3.755,- bedroeg en dat er voor een bedrag van € 225,- is afgelost op deze schuld. Ervan uitgaande dat is afgelost na de peildatum moet de DUO schuld volgens de vrouw op 26 januari 2021 dus € 3.980,- geweest zijn.
3.6.35.De rechtbank overweegt dat de man de hoogte van de DUO schuld op de peildatum niet heeft onderbouwd. Nu de vrouw de DUO schuld voor een bedrag van € 3.980,- erkent zal de rechtbank hiervan uitgaan. De rechtbank zal bepalen dat de man de DUO schuld als eigen schuld dient te voldoen en dat de vrouw de man terzake een bedrag van € 1.990,- dient te betalen.
Studieschulden bij Buik en Van der Horst en Groot en Evers
3.6.36.Op zijn formulier verdelen/verrekenen voert de man twee studieschulden op van € 8.051,- bij Buik en Van der Horst en van € 4.000,- bij Groot & Evers. De vrouw betwist het bestaan van deze schulden. Genoemde crediteuren zijn beiden deurwaarderskantoren. Bovendien tonen de overgelegde bewijsstukken het bestaan van de schulden niet aan.
3.6.37.De rechtbank overweegt dat nu de man heeft nagelaten het bestaan en de hoogte van de studieschulden per de peildatum deugdelijk te onderbouwen en de vrouw deze schulden gemotiveerd heeft betwist, geen rekening zal worden gehouden met deze schulden.