ECLI:NL:RBAMS:2022:6269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
13/344515-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige nachtelijke woningoverval in Diemen

Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval in Diemen op 24 december 2021. De verdachte, geboren in 2004 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het medeplegen van een diefstal met geweld. Tijdens de overval, die plaatsvond in de nacht, werden de bewoners van de woning bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten met geweld de woning zijn binnengekomen, waarbij ze gebruik maakten van een breekijzer en een moker. De bewoners, waaronder een vader en zijn zonen, werden fysiek aangevallen en er werd geld en persoonlijke bezittingen, zoals brillen, weggenomen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt en geconcludeerd dat er sprake was van een voltooide diefstal met geweld. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet volledig op de hoogte was van de plannen voor de overval, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel degelijk de aanmerkelijke kans op geweld had aanvaard. Uiteindelijk werd de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde afpersing en het schieten op de woning, maar het medeplegen van diefstal met geweld werd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een jeugddetentie van 252 dagen op, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.344515.21
[verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.344515.21
Datum uitspraak: 01 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004, woonachtig in [land] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 18 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] namens het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: het LdH), en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een woningoverval in de nacht van 24 december 2021 in Diemen, samen met anderen, waarbij een raam en/of de voordeur en een slaapkamerdeur met een breekijzer of een sloophamer/moker zijn ingeslagen en geweld is gebruikt tegen de bewoners die thuis waren en met een vuurwapen op de woning is geschoten.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het medeplegen van een diefstal met geweld. Voor de tenlastegelegde afpersing dient verdachte partieel te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft primair verzocht om vrijspraak. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat er daadwerkelijk geld of goederen zijn weggenomen, waardoor er slechts sprake is van een poging diefstal met geweld of afpersing. Dit is echter niet ten laste gelegd. Subsidiair verzoekt de raadsman om verdachte partieel vrij te spreken ten aanzien van het schieten op de woning, het slaan met de moker op het hoofd van één van de slachtoffers en de zinsnede over het pakken van een molotov cocktail. De raadsman betoogt dat er ten aanzien van deze gedragingen geen sprake is van medeplegen of opzet op die bestandsdelen van de tenlastelegging. Ten aanzien van het schieten op de woning, heeft de raadsman tevens betoogd dat niet kan worden bewezen verklaard dat er daadwerkelijk op de woning is geschoten.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 december 2021 omstreeks 02:30 uur kwam er een melding binnen bij de politie eenheid Amsterdam dat er een gewapende overval had plaatsgevonden in de woning aan de [adres 1] te Diemen. Bij deze woningoverval zou ook geschoten zijn. Op het moment van de overval waren er vijf bewoners thuis, te weten vader [naam 4] , moeder [naam 5] , zoon [naam 3] en zoon [naam 6] met zijn vrouw [naam 7] . In zijn aangifte verklaart [naam 4] dat hij in zijn bed lag en een geluid beneden hoorde en vanuit zijn slaapkamerraam zag dat een aantal personen probeerden de deur bij de keuken open te breken. Hij heeft geroepen: “niet doen, bel de politie”. De inbrekers kwamen toch binnen en gingen naar boven. De deur van zijn slaapkamer zat op slot. [naam 4] hoorde de inbrekers tegen de deur schoppen en zag dat ze een hamer gebruikten om de deur open te breken. Hij zag vervolgens ongeveer 4 personen binnen komen, die zeiden; “geef geld, geef geld”. Vervolgens werd hij vastgepakt en met vuistslagen op zijn hoofd geraakt. Zoon [naam 3] verklaart in zijn aangifte dat hij hoorde dat er op de slaapkamerdeur van zijn ouders werd geramd en dat er werd gezegd: “geef me die breekijzer” en “doe open, doe open”. Toen hij hoorde dat de inbrekers in de slaapkamer van zijn ouders waren, is hij erop afgegaan. Hij zag dat zijn vader met vuisten op zijn gezicht werd geslagen. De inbrekers vroegen hem vervolgens om geld. Hij is ook in gevecht geraakt met de inbrekers en geslagen en is zijn bril op dat moment verloren. Hij heeft die bril niet meer teruggevonden en vermoedt dat die is meegenomen. Hij zag dat zijn broer [naam 6] er toen bij kwam. Hij verklaart geen vuurwapen te hebben gezien, maar wel een sloophamer en een breekijzer. Tegen de politie ter plaatse, verbalisant [verbalisant 1] , verklaart [naam 3] nog dat hij heeft gehoord dat iemand zei “pak die molotov, pak die molotov”.
[naam 6] verklaart in zijn aangifte dat hij ook van het geluid is wakker geworden. Hij heeft de politie gebeld. Hij is vervolgens naar beneden gegaan en de inbrekers vroegen hem: “waar is de kluis? Waar is geld?”. Hij zag dat zijn broertje in een worsteling was met meerdere daders. Hij zag een jongen met een moker in zijn hand die op zijn broertje afliep en zich klaar maakte om te gaan slaan. Hij heeft geprobeerd die jongen tegen te houden maar werd toen zelf met de moker op de bovenkant van zijn hoofd geslagen. Daarna begonnen de inbrekers ineens weg te rennen. Eén jongen zou zijn gestruikeld en [naam 6] verklaart dat hij die heeft vastgepakt. Hij verklaart verder dat hij vermoedt dat degene die hij heeft vastgepakt, degene met de moker was. Volgens [naam 6] zijn er drie brillen weggenomen en € 150,-.
De moeder [naam 5] verklaart in haar aangifte dat de inbrekers de slaapkamer binnen kwamen en dat een van hen haar mobiel pakte. Verder zag zij een jongen € 150,- pakken van een kastje in de slaapkamer. Nadat de inbrekers de woning hadden verlaten, keek zij uit het raam en zag ze hen op straat. Ze hoorde een van de inbrekers schreeuwen “raam dicht, raam dicht”. Deze jongen pakte iets uit een auto, dat leek op een klein geweer. Hij richtte dit voorwerp op haar en vervolgens zag ze een lichtflits.
Uit het proces-verbaal buurtonderzoek en de getuigenverklaringen van buren blijkt dat meerdere buurtbewoners een harde knal hebben gehoord. De bewoner van [adres 2] verklaart dat hij hoorde dat er werd geschoten en dat hij een man met een vuurwapen heeft gezien. De bewoner van [adres 3] verklaart dat zij glasgerinkel hoorde, vier licht getinte personen zag en zag dat één van hen een klein wapen had. Ze zag dat die jongen er twee keer mee schoot op het raam van de buren. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zien de volgende dag een beschadiging in de voorgevel van de woning wat mogelijk een inschot is. De verbalisanten zien verder dat de keukenramen en de deur kapot zijn en de telefoon van [naam 5] op het aanrecht ligt.
Op de camerabeelden van een deurbel van de [adres 4] is volgens de politie te zien dat de vermoedelijke vijf daders om 02:27 uur langslopen en vervolgens dat er om 02:33 uur vier vermoedelijke daders weer langs komen rennen. NN1 ontbreekt.
De politie ter plaatse, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , zagen in de woning een man die niet reageerde op aanspraken. Dit bleek later verdachte te zijn.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet meer alles herinnert. Wat hij wel weet, is dat hij op 23 december 2021 rond 18:00/19:00 uur vanuit [land] met de trein naar Amsterdam is gereisd om naar een coffeeshop te gaan. In de buurt van de coffeeshop heeft hij een groepje jongens ontmoet die hem vertelden over een woninginbraak die ze wilden plegen. Verdachte wist op dat moment niet dat het een overval zou zijn. Verdachte is toen meegegaan met deze jongens. Ze zijn met de auto naar het huis gereden. Hij herinnert zich niet veel meer, maar wel glasgerinkel en dat hij binnen is geweest. Toen hij naar binnen ging wist hij dat er mensen in de woning waren. Hij weet ook dat hij is vastgepakt door één van de slachtoffers. Hij is toen bewusteloos geraakt en pas later in het ziekenhuis wakker geworden.
De rechtbank ziet zich, gezien het verweer van de raadsman, eerst voor de vraag gesteld of er spullen zijn weggenomen uit de woning.
Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een voltooide diefstal met geweld, omdat uit de aangiftes van [naam 3] , [naam 6] en [naam 5] volgt dat brillen, € 150,- en een telefoon zijn meegenomen. De daders hebben door dit wegpakken zich de feitelijke heerschappij over deze spullen verschaft. Dat de telefoon vermoedelijk bij de vlucht naar buiten is verloren en de spullen niet bij verdachte of de medeverdachten zijn aangetroffen doet daar niet aan af. Nu geconcludeerd wordt dat de spullen zijn weggenomen en niet zijn afgegeven door de aangevers, zal verdachte partieel worden vrijgesproken van de tenlastegelegde afpersing.
Vervolgens is de vraag of aan verdachte alle op de tenlastelegging genoemde gedragingen kunnen worden toegerekend.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte en de medeverdachten gezamenlijk het opzet hadden om ’s nachts uit de woning geld en/of goederen weg te nemen. Dit plan hebben zij vervolgens gezamenlijk uitgevoerd. Zij zijn gezamenlijk naar de woning gereden en zijn de woning binnen gegaan. In ieder geval op dat moment wisten verdachten dat er personen in de woning aanwezig waren, omdat vanuit de woning is geroepen dat ze weg moesten gaan en de politie gebeld was. Toch zijn verdachten de woning in gegaan met het gebruik van een breekijzer en een moker/sloophamer. Hoewel verdachte niet meer weet of hij die wapens bij het maken van het plan of onderweg naar de woning heeft gezien, was hij in ieder geval bij het binnengaan van de woning op de hoogte van de aanwezigheid van die wapens. Dus los van de vraag of verdachte zelf de wapens heeft gebruikt, heeft verdachte hiermee in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat enig geweld tegen de bewoners zou worden gebruikt om spullen weg te nemen en/of te ontkomen, al dan niet met behulp van de meegebrachte inbrekerswerktuigen. Dat verdachte dit risico heeft aanvaard, blijkt bovendien uit zijn eigen verklaring bij de politie op 25 januari 2022. Nadat hem is voorgehouden dat hij wist dat het om een overval ging toen er vanuit het huis geroepen werd, wordt hem gevraagd: ‘wat dacht je dan dat er zou gebeuren (als ze de bewoners zouden tegenkomen)’, en hij antwoordt: ‘bedreigen of geweld, ik dacht bedreigen’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het toegepaste geweld, waaronder het slaan met de moker op het hoofd van [naam 6] aan verdachte kan worden toegerekend.
Met betrekking tot het schieten op de woning, stelt de rechtbank voorop dat op basis van de verklaringen van [naam 5] , verschillende buurtbewoners en de verbalisanten ter plaatse bewezen kan worden verklaard dat er is geschoten op de woning. De rechtbank is echter van oordeel dat het schieten verdachte niet kan worden toegerekend. Verdachte heeft verklaard dat het plan was om in te breken en dat hij niet wist dat het een overval zou zijn. Hij heeft op geen enkel moment een vuurwapen gezien en er is ook niet over gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet dusdanig gebruikelijk dat bij een woninginbraak of zelfs woningoveral een vuurwapen wordt gebruikt. Verdachte hoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat een vuurwapen voorhanden zou zijn. Nu het vuurwapen naar het lijkt pas na de overval uit de auto is gepakt en toen pas is geschoten, kan het schieten op de woning niet aan verdachte worden toegerekend en zal hij partieel worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging.
De zinsnede “pak die molotov cocktail” kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen verklaard op grond van de verklaring van [naam 3] . De rechtbank acht zijn verklaring betrouwbaar omdat deze op specifieke punten wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen in het dossier. Gezien de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, kan verdachte voor deze gedraging verantwoordelijk worden gehouden.
Concluderend acht de rechtbank het medeplegen van een diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen, maar zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken ten aanzien van het schieten op de woning en de afpersing.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 december 2021 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 02.30 uur) uit een woning (gelegen aan [adres 1] ), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, hebben weggenomen in elk geval een of meer brillen en een geldbedrag van 150 euro, die toebehoorden aan [naam 4] en/of [naam 3] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en daarbij die voorgenomen diefstal hebben doen voorafgaan en hebben doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 4] en [naam 3] en [naam 5] en [naam 6] en [naam 7] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met een sloophamer en/of moker en/of een breekijzer, de deur en een raam van voornoemde woning hebben ingeslagen en zich vervolgens de toegang tot voornoemde woning hebben verschaft en in voornoemde woning met een sloophamer en/of een moker, een slaapkamerdeur hebben ingeslagen en daarbij hebben geroepen: “geef me die breekijzer” en “doe open, doe open” en zich vervolgens de toegang tot die slaapkamer hebben verschaft en toen hebben geroepen: “geef me geld” en “we willen geld” en “pak die molotov cocktail” en [naam 4] hebben vastgepakt en op het gezicht hebben geslagen en [naam 4] met een sloophamer en/of een moker op zijn hoofd hebben geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte gekwalificeerde diefstal zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) op te leggen.
De raadsman heeft verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen maar een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie voor de maximale duur van twee jaar, dan wel een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval waarbij uitermate agressief is gehandeld. De bewoners zijn midden in de nacht opgeschrikt en geconfronteerd met bruut geweld. Ondanks het schreeuwen van de bewoners naar buiten zijn de daders de woning binnengedrongen met veel geweld en zijn de bewoners direct aangevallen. De bewoners hebben niet eens de kans gehad om bijvoorbeeld spullen af te geven of de daders spullen te laten pakken. Eén van de slachtoffers, [naam 6] , is zelfs met een sloophamer/moker op zijn hoofd geslagen. Hij moest hiervoor naar het ziekenhuis, waar hij vijf hechtingen heeft gekregen. Bovendien had hij een hersenschudding. Uit de vordering van de benadeelde partijen [naam 4] en [naam 6] blijkt dat het feit een grote impact heeft gehad op de slachtoffers. [naam 4] merkt op dat hij angstig is en slecht slaapt. Hij heeft moeite met concentreren en dat heeft invloed op zijn werk. [naam 6] licht toe dat hij last heeft van concentratieproblemen en slecht slaapt. Ook bij hem heeft dit invloed op zijn werk. Hij voelt zich leeg en kapot. De woning voelt niet langer als veilige plek. Terwijl juist een woning als veilige en vertrouwde omgeving moet gelden. Met dit feit is daarmee voor de slachtoffers een einde gemaakt. Bovendien heeft dit incident de hele buurt opgeschrikt door de explosie van geweld die is toegepast. Verdachte heeft verklaard geld nodig te hebben gehad, omdat hij niet thuis kon slapen. Hij weet niets meer van het toegepaste geweld. Voor zover dat waar is, kan in ieder geval worden vastgesteld dat verdachte op het moment van binnengaan wel wist dat mensen thuis waren en hij heeft er desondanks toch voor gekozen zijn zoektocht naar geld voor te laten gaan op de veiligheid van de bewoners. Dat is naast dat dit heel kwalijk is, ook heel zorgelijk.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 10 maart 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet in Nederland maar wel in België is veroordeeld voor het plegen van vermogens- en geweldsdelicten. Dit neemt de rechtbank mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn opgemaakt:
  • Psychiatrische Pro Justitia rapport van N.J.M. Beuk, kinder- en jeugdpsychiater en S.M.H. Verheesen, arts i.o. tot psychiater van 19 mei 2022;
  • Psychologische Pro Justitia rapport van T.J. van Vrijaldenhoven, GZ-psycholoog onder supervisie van drs. M.E. Bredero, GZ-psycholoog van 18 mei 2022;
  • het derde Perspectiefplan van 15 juli 2022, opgemaakt door M. Mulder, gedragswetenschapper bij [detentieplaats] ’;
  • het strafadvies van de Raad van 4 augustus 2022.
De psychiaterkomt tot de volgende conclusie. Bij verdachte is sprake van een psychische stoornis in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is er een verstandelijke beperking in de zin van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (antisociale trekken) en ouder-kindproblematiek.
De psychiater adviseert om de tenlastegelegde feiten tenminste in verminderde mate toe te rekenen. De psychiater merkt daarbij op dat de precieze mate niet bepaald kan worden, omdat niet over alle feiten gesproken kon worden. Het gedrag van verdachte lijkt voor een groot deel bepaald te worden door zijn psychopathische beperkingen. Anderzijds verklaart verdachte bewust gekozen te hebben voor deelname aan de tenlastegelegde feiten.
De kans op gewelddadige recidive wordt, indien onbehandeld, hoog geschat. Er is sprake van een veelvoud van risicofactoren, zowel vanuit de psychiatrische stoornis, de zwakbegaafdheid maar ook factoren uit de sociale omgeving wegen mee. Volgens de psychiater kan verwacht worden dat deze zaken elkaar versterken. Er zijn, behoudens schoolgerichtheid, geen duidelijke protectieve factoren.
Volgens de psychiater kan een normoverschrijdende gedragsstoornis adequaat worden behandeld. Er kan ingezet worden op de morele ontwikkeling van verdachte en het is van belang om verdachte adequate copingvaardigheden aan te leren om de keuze om over te gaan tot delinquent gedag tot een minimum te beperken. Jongeren met zwakbegaafdheid hebben behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Andere factoren die de kans op terugval zouden kunnen verkleinen zijn het toewerken naar een goede dagstructuur/scholing en (te zijner tijd) een adequate woonplek. Ook moet er beter zicht gekregen worden op het gebruik van middelen.
De psychiater adviseert de behandeling plaats te laten vinden middels een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De behandelmogelijkheden van verdachtes problematiek worden gezien in een klinische setting gezien de ernst van de problematiek, het hoge recidiverisico, het ontbreken van motivatie voor ambulante behandeling alsmede het ontbreken van de mogelijkheid voor een ambulante setting gezien betrokkene woonachtig is in België en er aldaar geen gedwongen behandelkader meer geboden kan worden door zijn meerderjarige leeftijd. De noodzaak voor een gedwongen kader is voldoende aanwezig gezien het ernstige delinquente gedrag en afwezigheid van lijdensdruk en wens tot verandering vanuit verdachte. Er zijn onvoldoende alternatieven binnen een vrijwillig of gedwongen ambulant behandelkader voor behandeling van verdachte.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Verdachte is lijdende aan een verstandelijke handicap en een psychische stoornis. Er is
sprake van zwakbegaafdheid, waardoor verdachte meer dan gemiddeld moeite heeft met
het overzien van oorzaak-gevolg relaties, het overzien van gevolgen van zijn keuzes, het bedenken van goede oplossingen en het (tijdig) begrijpen wat er om hem heen gebeurt. Daarnaast heeft hij ook meer dan gemiddeld tijd nodig om informatie te verwerken. Mogelijk onder invloed van ingrijpende gebeurtenissen in de thuissituatie en problemen in de ouder-kind relatie is de sociaal-emotionele ontwikkeling achtergebleven en is er onvoldoende remming op gedrag ontwikkeld. Er is sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis, matig, met begin in kindertijd en beperkte pro-sociale emoties. Er is gebrekkig berouw en gebrekkig geweten, gerichtheid op eigen behoeften, het buiten zichzelf leggen van de verantwoordelijkheid en gevoeligheid voor krenking. De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verder dient rekening gehouden te worden met problematisch middelengebruik. Tevens is er sprake van ouder-kindrelatieprobleem.
De psycholoog adviseert om verdachte het ten laste gelegde feit in enigszins verminderde mate toe te rekenen. Gezien zijn zwakbegaafdheid in combinatie met sociaal-emotionele achterstand en gebrekkig moreel redeneren, heeft verdachte in verminderde mate over capaciteiten beschikt om zijn gedrag aan te passen of anders te handelen dan hij gedaan heeft, waardoor er op gesproken kan worden van een enigszins verminderde handelingsvrijheid.
Het risico op recidive wordt door de psycholoog als hoog ingeschat, indien verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij.
Volgens de psycholoog is het geïndiceerd dat, om de kans op recidive te verkleinen en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, behandeling ingezet wordt. Die behandeling wordt gericht op het vergroten van probleeminzicht, inzicht in de gevolgen van keuzes, moreel redeneren, de copingvaardigheden, agressieregulatie, vriendenkeus, middelengebruik, het verbeteren van de gezinsrelaties, zelfbeeld en identiteitsvorming.
De psycholoog adviseert de klinische behandeling op te leggen in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ. Gezien het gebrekkige probleembesef en de gebrekkige veranderbaarheid worden er onvoldoende mogelijkheden gezien voor behandeling in vrijwillig of in een ambulant kader.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
De Raadonderschrijft de adviezen van de psychiater en de psycholoog. Volgens de Raad is verdachte pedagogisch gezien het meest gebaat bij een intensieve vorm van behandeling. Enkel straffen in de vorm van jeugddetentie zal de forse gedragsproblematiek niet wegnemen. Ambulante hulpverlening is een gepasseerd station. In het verleden is gebleken dat verdachte zich niet aan ambulante vormen van intensieve interventies kon houden of er aan kon beginnen wegens onder meer gebrek aan motivatie. Juist de positieve ontwikkeling die verdachte in de JJI laat zien dat hij gebaat is bij de structuur, behandeling en begeleiding van de JJI. De behandeling die hij is gestart dient hij voort te zetten binnen de JJI, waarna het traject naar buiten opgestart kan worden.
LdHheeft ter zitting, onder meer op basis van de recente bevindingen van de gedragswetenschapper van [detentieplaats] , geadviseerd tot een onvoorwaardelijke straf. Het LdH licht toe dat [detentieplaats] sinds februari een positieve gedragsverandering ziet bij verdachte. Hij volgt behandeling en therapie (Multidimensionele Familietherapie, MDFT). De gedragswetenschapper binnen [detentieplaats] vraagt zich af wat een PIJ-maatregel gaat toevoegen. Het is wel van belang dat hij de ingezette behandeling afmaakt. Verdachte zou die behandeling kunnen afronden tijdens zijn onvoorwaardelijke straf, of als dat niet lang genoeg is kan de behandeling vanuit [land] in een vrijwillig kader worden voortgezet. Het idee zou zijn dat hij bij vader zou verblijven. Ter zitting is echter gebleken dat een plaatsing bij vader, dan wel moeder, nu nog niet realistisch blijkt te zijn. Als dat niet kan, dan kan het LdH alsnog achter het advies van de Raad staan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de woningoverval een zeer ernstig delict betreft. Het betreft een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. Daarnaast is het recidiverisico hoog. Het is van belang dat verdachte passende behandeling ontvangt om recidive te voorkomen. In het verleden heeft verdachte in [land] ook behandelingen en hulpverleningstrajecten gevolgd. De laatste keer (september 2021) is deze ook met positief gevolg afgerond. Dit is echter onvoldoende gebleken om recidive te voorkomen nu verdachte na terugkeer in de thuissituatie snel weer verviel in oude patronen van zelfbepalend gedrag en zich frequent onttrok aan het zicht van ouders en hulpverleners. En daarbij heeft hij een paar maanden later het onderhavige delict gepleegd. Een traject met ambulante behandeling acht de rechtbank dan ook onvoldoende om het recidiverisico in te perken. Verdachte heeft geen stabiele plek om te wonen. Onderdeel van de behandeling moet nu juist het familiesysteem zijn en die behandeling is nog niet afgerond. In [land] kan er geen passende hulp worden ingezet. De rechtbank ziet dan ook geen alternatief voor behandeling binnen een gesloten setting. Dat verdachte zich goed ontwikkelt in die setting is al gebleken gedurende de afgelopen maanden. Hij heeft positieve stappen gezet en hij dient de behandelingen af te ronden, waarna hij stap voor stap vanuit de gestructureerde setting om moet leren gaan met meer vrijheden. Begeleiding daarin is essentieel voor zijn positieve ontwikkeling. Het kader van de PIJ-maatregel biedt die mogelijkheid. Binnen de PIJ-maatregel wordt namelijk stapsgewijs gewerkt aan een terugkeer naar buiten, waarbij scholing, werk en wonen ook geregeld worden. Die onderdelen zijn naast de behandeling net zo van belang om recidive te voorkomen. Zonder PIJ-maatregel kan verdachte niet worden ondersteund in die zaken. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de PIJ-maatregel opleggen ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat veel jongeren het eerste jaar van hun PIJ-maatregel nodig hebben om überhaupt te starten met behandeling, maar dat verdachte zijn behandeling al is gestart en hij al een paar maanden een positieve ontwikkeling heeft laten zien. Dat betekent dat als hij deze lijn doorzet het verloftraject ook veel eerder dan gebruikelijk in beeld kan komen en hij sneller kan toewerken naar een terugkeer in de maatschappij. Het is aan verdachte om de komende tijd te laten zien dat deze gedragsverandering bestendig is en dat zijn verloven goed verlopen. De rechtbank merkt verder nog op dat door de hulpverlening goed gekeken dient te worden naar de wensen van verdachte ten aanzien van de instelling waarin hij zijn PIJ-maatregel zal doorlopen (of hij dichterbij zijn familie in [land] geplaatst wil worden of juist in [detentieplaats] wil blijven omdat hij daar de begeleiders en behandelaren kent).
De rechtbank acht het gelet op de ernst van het feit passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest.

10.Benadeelde partijen

[naam 6]
De benadeelde partij vordert € 300.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 17.500,- als vergoeding voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade onvoldoende is onderbouwd. De immateriële schade kan gelet op vergelijkbare zaken worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. De officier van justitie verzoekt verder de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank wijst het verzoek om affectieschade af. De vordering is ter zitting betwist en is niet onderbouwd. Affectieschade kan in uitzonderlijke gevallen worden toegewezen aan een naaste van een slachtoffer die ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. Uit het schadevergoedingsformulier, noch het strafdossier, blijkt van ernstig en blijvend letsel van [naam 4] , waardoor [naam 6] aanspraak zou kunnen maken op affectieschade.
De rechtbank overweegt verder dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hoewel de vordering is betwist, en naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gestelde inkomstenderving in het geheel niet is onderbouwd en ten aanzien van het (psychische) letsel niet is onderbouwd met stukken zoals bijvoorbeeld een letselverklaring of een doorverwijzing naar een psycholoog, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending (een gewapende overval in de eigen woning, waar ook letsel is opgelopen) meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:106 van het BW heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Gelet op vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,- en zal deze hoofdelijk toewijzen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank zal verdachte veroordelen voornoemd bedrag aan de benadeelde partij te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 24 december 2021.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[naam 4]
De benadeelde partij vordert € 16.550,- aan materiële schadevergoeding, € 200.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 17.500,- als vergoeding voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade onvoldoende is onderbouwd. De immateriële schade kan gelet op vergelijkbare zaken worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. De materiële schade kan worden toegewezen voor zover het de drie brillen betreft. De officier van justitie verzoekt verder de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank wijst het verzoek om affectieschade af. De vordering is ter zitting betwist en is niet onderbouwd. Affectieschade kan in uitzonderlijke gevallen worden toegewezen aan een naaste van een slachtoffer die ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. Uit het schadevergoedingsformulier, noch het strafdossier, blijkt van ernstig en blijvend letsel van [naam 6] , waardoor [naam 4] aanspraak zou kunnen maken op affectieschade.
De rechtbank overweegt verder dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ter zitting betwist. De schadeposten waarvan vergoeding wordt gevraagd zijn niet met stukken onderbouwd. Alleen ten aanzien van de brillen zijn facturen overgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat de brillen geen rechtstreekse schade van [naam 4] betreft, omdat uit het strafdossier blijkt dat de twee van de weggenomen brillen aan [naam 3] toebehoorden en niet blijkt dat de brillen van [naam 4] zijn weggenomen.
De benadeelde partij zal voor wat betreft de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hoewel de vordering is betwist, en naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gestelde inkomstenderving in het geheel niet is onderbouwd en ten aanzien van het (psychische) letsel niet is onderbouwd met stukken zoals bijvoorbeeld een letselverklaring of een doorverwijzing naar een psycholoog, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending (een gewapende overval in de eigen woning, waar ook letsel is opgelopen) meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:106 van het BW heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Gelet op vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,- en zal deze hoofdelijk toewijzen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank zal verdachte veroordelen voornoemd bedrag aan de benadeelde partij te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 24 december 2021.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentievan
252 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 6]toe tot een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voorzover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 6] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 6] te betalen de som van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 6] voor het overige gedeelte van de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 6] ten aanzien van de affectieschade af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 4]toe tot een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] te betalen de som van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 4] voor het overige gedeelte van de immateriële schadevergoeding en de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 4] ten aanzien van de affectieschade af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H.W. Franssen, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.S. Dogan en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 september 2022.