ECLI:NL:RBAMS:2022:6233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
C/13/722926 / JE RK 22/654
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2022 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. Het verzoek tot uithuisplaatsing is ingediend door Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) en betreft de situatie waarin [minderjarige 1] sinds augustus 2022 bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft geconstateerd dat er gegronde zorgen waren over de veiligheid van [minderjarige 1] bij de moeder, die te maken hadden met haar psychische gesteldheid en vermoedelijk drugsgebruik. De moeder heeft in het verleden hulpverlening ontvangen en is recentelijk gestabiliseerd, maar er zijn nog steeds zorgen over de opvoedingssituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft JBRA aangegeven dat er een advies van Spoedhulp is ontvangen, waarin wordt geadviseerd om [minderjarige 1] bij de oma moederszijde te plaatsen. De ouders hebben ingestemd met deze plaatsing, maar de moeder heeft ook aangegeven dat ze graag haar kinderen bij zich wil hebben. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 1 november 2022, zodat JBRA de tijd heeft om verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een moeder-kindplek en de zorg voor [minderjarige 1].

De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] wordt opgestart en dat JBRA de nodige stappen moet ondernemen om dit te faciliteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/13/722926 / JE RK 22/654
Datum uitspraak: 10 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, locatie Amsterdam, hierna te noemen: JBRA,

betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder.

[de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van JBRA van 13 september 2022, ingekomen bij de griffie op 14 september 2022 (C/13/722722 / JE RK 22/643);
- het mondelinge spoedverzoek van de GI van 19 september 2022, gevolgd door het verzoek met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 20 september 2022 (C/13/722926 / JE RK 22/654);
- de beslissing van de kinderrechter op voornoemd spoedverzoek van
19 september 2022, vastgelegd in de beschikking van 20 september 2022 die hier als herhaald en ingelast beschouwd dient te worden;
- een e-mailbericht van de vader van 25 september 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 september 2022, waaruit blijkt dat de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaken heeft aangehouden tot de zitting van 10 oktober 2022 te 11.15 uur.
Tijdens deze mondelinge behandeling heeft JBRA het verzoek met zaaknummer C/13/722722 / JE RK 22-643 ingetrokken, nu beide zaken hetzelfde verzoek behelzen en in de zaak met zaaknummer C/13/722926 / JE RK 22/654 bij wijze van spoedbeschikking van 19 september 2022 al een deel van het verzoek is toegewezen.
Op 10 oktober 2022 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mevrouw mr. W.P.A. Vos;
- mevrouw [naam 1] , namens JBRA, vergezeld door haar collega mevrouw [naam 2] .
De vader is, hoewel goed opgeroepen, niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader heeft [minderjarige 1] erkend. [minderjarige 1] verblijft sinds augustus 2022 bij de vader.
Bij mondelinge beslissing van 24 augustus 2022 die is vastgelegd bij beschikking van
25 augustus 2022, is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 24 november 2022. Deze
beslissing is bekrachtigd bij beschikking van 6 september 2022.
Bij mondelinge beslissing van 19 september 2022 die is vastgelegd bij beschikking van
20 september 2022, is [minderjarige 1] uit huis geplaatst voor verblijf bij de vader dan wel in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg tot 10 oktober 2022, onder aanhouding van het overig verzochte.

Het verzoek

De kinderrechter begrijpt het verzoek van JBRA aldus dat aan de kinderrechter thans wordt verzocht [minderjarige 1] uit huis te plaatsen in een (netwerk)pleeggezin voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 24 november 2022.

De standpunten

JBRAheeft op de mondelinge behandeling onder verwijzing naar de inleidende stukken gepersisteerd bij het verzoek. In een eerder stadium was het gezin in beeld bij Veilig Thuis en het Ouder- en Kindteam en in augustus 2022 is JBRA bij het gezin betrokken geraakt.
JBRA heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het gezin vlak na de situatie rondom de geboorte van [minderjarige 2] , het zusje van [minderjarige 1] , in beeld is gekomen bij JBRA. Sinds augustus 2022 verblijft [minderjarige 1] met een machtiging van de kinderrechter uit huis bij haar vader in [plaats 1] . Vlak voor de zitting heeft JBRA van Spoedhulp – die was ingezet bij de vader – vernomen dat het advies van Spoedhulp is dat [minderjarige 1] zo snel mogelijk bij de oma moederszijde (mz) wordt geplaatst. Zij heeft de eerste jaren voor [minderjarige 1] gezorgd en woont in [plaats 2] . Bij de oma kan direct hulp worden ingezet. De ouders stemmen in met een verblijf van [minderjarige 1] bij de oma en kunnen goede afspraken met de oma maken. Het advies van Spoedhulp is dat zusje [minderjarige 2] samen met de moeder wordt geplaatst bij een moeder-kind plek. Als [minderjarige 1] bij de oma woont, kan moeder zich op de verzorging van [minderjarige 2] richten, aldus Spoedhulp.
Het advies van Spoedhulp heeft JBRA vlak voor de zitting vernomen. JBRA moet daarom nog uitzoeken of ook [minderjarige 1] bij de moeder kan worden geplaatst en welke moeder- en kindplekken geschikt zijn voor de opvang van de moeder en haar twee kinderen. Ook zal moeten worden uitgezocht wat, ingeval [minderjarige 1] ook bij de moeder kan wonen, concreet aan hulpverlening kan worden ingezet. JBRA heeft hiervoor de termijn van de voorlopige ondertoezichtstelling nodig.
Desgevraagd heeft JBRA naar voren gebracht dat de concrete zorgen van JBRA nu nog zijn de verwaarloosde woning, het verwaarloosde gebit van [minderjarige 1] , de situatie rondom de geboorte van zusje [minderjarige 2] , de psychische gesteldheid van de moeder en het vermoeden van drugsgebruik van de moeder.
De moederheeft verklaard dat het in de periode rond de bevalling van [minderjarige 2] niet goed met haar ging. Tijdens de bevalling kwam zij in het ziekenhuis terecht. Zij had bloedvergiftiging en er was iets met haar nieren. De moeder heeft nooit eerder drugs gebruikt. Wel lachgas, maar niet tijdens de zwangerschap. Toen de moeder in het ziekenhuis lag heeft haar nichtje misbruik van haar woning gemaakt, daar lachgas gebruikt en een rommel achtergelaten.
Nu gaat het goed met de moeder. Zij is stabiel genoeg om voor de kinderen te zorgen en ze wil dan ook het liefst dat de kinderen bij haar thuis komen wonen. Een eerdere moeder- en kindplek is niet gelukt, omdat dat geen passende plek was volgens de moeder. De moeder heeft geen bezwaar tegen een moeder-kindplek, maar dan wel met haar beide dochters. De moeder heeft ook geen bezwaar als [minderjarige 1] bij de oma verblijft, maar ook dan met de kanttekening dat ze zo snel mogelijk bij de moeder komt wonen.
Het slechte gebit van [minderjarige 1] komt door snoepen. De moeder was eerder met [minderjarige 1] bij de tandarts geweest en had toen niet het geld om de rekening te betalen.

De advocaat van de moeder heeft verklaard dat de zorgen over het gezin op

20 augustus 2022, de dag van de geboorte van zusje [minderjarige 2] , zijn ontstaan. De moeder verblijft bij HVO Querido. Tot de bevalling was vrijwillige hulpverlening bij het gezin betrokken. De bevalling heeft de moeder overvallen. Zij heeft de ambulance gebeld en ervoor gezorgd dat [minderjarige 1] door de tante van vaderszijde is opgehaald. De moeder is thuis op haar bed bevallen en dat heeft rommel gegeven. Terwijl de moeder in het ziekenhuis lag, heeft het nichtje toegang tot haar woning gehad. Vanwege de zwangerschapsvergiftiging was een goed gesprek met de moeder niet mogelijk. In het bloed van de moeder is geen lachgas aangetroffen, maar wel GHB, een lichaamseigen stof die de moedermelk op gang brengt. Op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis is geen psychiatrische stoornis vastgesteld. De moeder ging na drie dagen terug naar een reguliere afdeling en daarna naar huis. [minderjarige 1] is in die periode met instemming van de moeder naar de vader gegaan. Op
24 september 2022 moest [minderjarige 1] naar de tandarts. Zij was toen kort bij de moeder. De moeder schrok van de verhalen van [minderjarige 1] en vond het verblijf van [minderjarige 1] bij de vader niet meer veilig. JBRA vond dat [minderjarige 1] terug moest naar de vader en heeft toen een spoedverzoek bij de rechtbank ingediend.
De advocaat heeft primair verzocht het verzoek af te wijzen, nu geen gronden zijn om [minderjarige 1] langer uit huis te plaatsen. Er zijn onvoldoende zorgen over een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Tot aan de bevalling ging het goed met de moeder. Bij de moeder is geen sprake van psychiatrische problematiek en geen drugsmisbruik. Zij is stabiel en zorgt ervoor dat [minderjarige 1] er altijd verzorgd uitziet. Ook heeft HVO Querido aangegeven dat de woning van de moeder over de gehele lijn in orde was. Wel kan de moeder wat meer hulp gebruiken. Tien voor Toekomst zou een uitkomst kunnen bieden. Verder is nu JBRA betrokken, functioneert de oma als achterwacht en heeft de moeder vriendinnen die haar ondersteunen. Subsidiair heeft de advocaat verzocht de uithuisplaatsing voor de duur van een week te verlengen in welke periode JBRA spoedig een hulpverleningsplan voor de toekomst kan maken.
In het belang van hun onderlinge hechting dienen de moeder en [minderjarige 1] samen te zijn. Tot op heden is geen contact geweest tussen de moeder en [minderjarige 1] , terwijl de moeder al sinds
6 september 2022 vraagt om de omgang op gang te brengen en JBRA en Spoedhulp toestemming voor omgang hebben gegeven.

De beoordeling

Rondom de geboorte van zusje [minderjarige 2] in de zomer van 2022 waren gegronde zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] bij de moeder, vanwege de psychische gemoedstoestand en drugsgebruik van de moeder en de verwaarloosde woning van de moeder. Daar kwam in september 2022 het bericht bij dat [minderjarige 1] een ernstig verwaarloosd gebit had, waarbij maar liefst zes kiezen moeten worden getrokken. Dat [minderjarige 1] destijds uit huis is geplaatst omdat dat noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] is voor de kinderrechter duidelijk. De vraag is of dat nu nog steeds noodzakelijk is.
Spoedhulp heeft inmiddels het gezin beoordeeld en advies gegeven aan JBRA. De moeder is kennelijk voldoende stabiel geacht en biedt kennelijk voldoende veiligheid voor een moeder-kindplek met zusje [minderjarige 2] . Het is de kinderrechter niet duidelijk geworden waarom [minderjarige 1] daar niet bij geplaatst zou kunnen worden. Juist omdat bij dergelijke plekken op diverse vlakken begeleiding betrokken is. Het enkele argument dat de moeder zich dan beter kan richten op [minderjarige 2] is een onvoldoende steekhoudende motivering. JBRA heeft ter zitting naar voren gebracht dat ook zij vragen heeft over het advies van Spoedhulp en zo snel mogelijk duidelijkheid zal proberen te krijgen. De kinderrechter geeft JBRA mee om met grote voortvarendheid te onderzoeken welke moeder-kindplekken geschikt zijn voor de moeder en haar twee dochters dan wel goed te motiveren waarom het niet in het belang van [minderjarige 1] is om met haar moeder en zusje bij een moeder-kindplek te verblijven.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven op zichzelf geen bezwaar te hebben tegen plaatsing bij de oma. Omdat JBRA ook met het advies van Spoedhulp is overvallen en nog zaken moet uitzoeken, ziet de kinderrechter aanleiding om – in het belang van de verzorging en opvoeding en [minderjarige 1] – de machtiging uithuisplaatsing bij een netwerkpleeggezin, namelijk de vader dan wel oma mz, voor een korte duur te verlenen, tot 1 november 2022 (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek) onder afwijzing van het meer verzochte. In deze periode heeft JBRA gelegenheid om het onderzoek te verrichten en om op korte termijn het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] op gang te brengen in het belang van hun onderlinge hechting. Op de zitting heeft JBRA aangegeven dat dat makkelijker zal zijn, als [minderjarige 1] bij de oma mz verblijft omdat zij ook in Amsterdam woont en het contact tussen de moeder en oma mz goed is.
De kinderrechter geeft de moeder mee om mee te werken aan de plaatsing bij een moeder-kindplek, omdat dat in het belang is van haar dochters.
Nu de GI de zaak met zaaknummer C/13/722722 / JE RK 22-643 heeft ingetrokken, hoeft in deze zaak geen beslissing meer te volgen.

De beslissing

De kinderrechter:
- verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf in een voorziening voor netwerkpleeggezin, namelijk de vader dan wel oma mz, met ingang van 10 oktober 2022 tot 1 november 2022;
- verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer en/of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022 door mr. A.K. Mireku, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.