ECLI:NL:RBAMS:2022:6226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
13/164605-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs met voorbereidingshandelingen

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten drugs, waaronder cocaïne, hennep, hasjiesj en MDMA, en van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 13 oktober 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. S. Wirken en de raadsman mr. F.J. Soriano aanwezig waren. De verdachte werd vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van 870 gram hasjiesj, omdat niet bewezen kon worden dat hij hiervan wetenschap had. Wel werd bewezen dat hij 1,04 gram cocaïne en 119 gram hennep opzettelijk aanwezig had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte voorbereidingshandelingen had gepleegd voor de handel in harddrugs, door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en een blender. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank benadrukte dat drugs een gevaar vormen voor de volksgezondheid en dat het handelen in drugs een ernstige schakel is in de georganiseerde criminaliteit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/164605-22
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
wonende op het [adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Wirken en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.J. Soriano naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 30 juni 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het samen met iemand anders opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en aanwezig hebben van 0,77 gram cocaïne, 493 gram heroïne, 4,84 gram heroïne en 6,33 gram MDMA en/of 1,04 gram cocaïne en/of 43 pillen MDMA;
2. het samen met iemand anders opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en aanwezig hebben van 2933 gram hennep;
3. het samen met iemand anders opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en aanwezig hebben van 870 gram hasjiesj;
4. het samen met iemand anders voorbereiden van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of opzettelijk vervaardigen van heroïne, cocaïne en/of MDMA door versnijdingsmiddelen, € 800,- en/of blenders voorhanden te hebben.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van een TCI-melding, een MMA-melding en contact met het onderzoeksteam politie Oost Nederland is de woning aan de [adres] binnengetreden en doorzocht, omdat de bewoners zich zouden bezighouden met drugshandel. In verschillende vertrekken van de woning zijn een vuurwapen, munitie, verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en een blender met vermoedelijk cocaïne resten aangetroffen. De bewoners, waaronder verdachte en [medeverdachte] , waren op dat moment in de woning aanwezig.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het opzettelijk aanwezig hebben van 1,04 gram cocaïne (feit 1) kan worden bewezen, gelet op de plek waar de drugs zijn aangetroffen, het laboratoriumrapport en de verklaring van verdachte. De verdovende middelen zijn in de slaapkamer van verdachte gevonden en hij heeft verklaard dat de cocaïne voor eigen gebruik is. Medeplegen kan niet worden bewezen en verdachte dient van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Daarnaast kan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 43 pillen MDMA (feit 1), 2933 gram hennep (feit 2) en 870 gram hasjiesj (feit 3) worden bewezen. Deze verdovende middelen bevonden zich in de gemeenschappelijke ruimtes van de woning en dus in de machtssfeer van verdachte en [medeverdachte] . Bovendien heeft [medeverdachte] verklaard dat ook [verdachte] drugs dealde.
Tot slot kan worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] de handel in harddrugs heeft voorbereid door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en blenders (feit 4). Deze voorwerpen bevonden zich in de gemeenschappelijke ruimtes van de woning en dus in de machtssfeer van verdachte en [medeverdachte] . Gelet op de omstandigheid dat er in de woning, in onder andere beide slaapkamers, verdovende middelen zijn gevonden, kan het niet anders dan dat de versnijdingsmiddelen en blenders bestemd waren voor het plegen van voorbereidingshandelingen ter zake van de handel in harddrugs. Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van feit 4, van de ten laste gelegde € 800,-, omdat daarmee geen voorbereidingshandeling voor de handel in harddrugs kan worden gepleegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] zodat medeplegen ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten niet kan worden bewezen.
Het opzettelijk aanwezig hebben van 1,04 gram cocaïne kan worden bewezen (feit 1) gelet op de verklaring van verdachte. Echter kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de 43 pillen MDMA heeft gehad (feit 1) en daarom dient verdachte van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Verder kan het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep en de hasjiesj niet worden bewezen. Het is onduidelijk of verdachte wetenschap heeft gehad van de op 30 juni 2022 in de schuur aangetroffen hennep en hasjiesj. Daarnaast is in de keuken hennep aangetroffen, maar uit het dossier volgt niet het afzonderlijk gewicht daarvan. Daarom kan ook niet worden bewezen dat verdachte een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. Verdachte dient dus van feiten 2 en 3 te worden vrijgesproken.
Ook voor de voorbereidingshandelingen (feit 4) dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de versnijdingsmiddelen. Uit het dossier blijkt verder niet dat verdachte wist dat er sporen van cocaïne in de blender aanwezig waren. De aangetroffen € 800,- is van verdachte en is bestemd om de huur mee te betalen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het opzettelijk aanwezig hebben van 1,04 gram cocaïne kan worden bewezen (feit 1). Ook kan worden bewezen dat verdachte 119 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 2). Niet kan worden bewezen dat verdachte 870 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 3). Tot slot kan worden bewezen dat verdachte, samen met [medeverdachte] , voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ter voorbereiding van het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren en opzettelijk vervaardigen van harddrugs (feit 6).
3.3.1.
Vrijspraak van het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj (feit 3)
De rechtbank stelt vast dat de hasjiesj in de schuur van de woning van verdachte is aangetroffen. [medeverdachte] heeft als getuige op de zitting verklaard dat hij de hasjiesj in de schuur heeft neergelegd. Gelet op de plaats waar de hasjiesj is gevonden en de verklaring van [medeverdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verdachte van de hasjiesj die op 30 juni 2022 is gevonden wetenschap heeft gehad. Bovendien bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat de hasjiesj – indien verdachte daar al van had geweten – zich ook in de machtssfeer van verdachte bevond. Op basis van de getuigenverklaring van [medeverdachte] kan het medeplegen ook niet worden bewezen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het opzettelijk aanwezig hebben van 870 gram hasjiesj zal worden vrijgesproken.
3.3.2.
Het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne (feit 1)
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte in zijn slaapkamer 1,04 gram cocaïne is aangetroffen. Daarnaast zijn in de schuur 43 pillen MDMA gevonden. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat de cocaïne van hem is. Verder heeft verdachte verklaard dat hij geen wetenschap van de aangetroffen pillen heeft gehad. [medeverdachte] heeft als getuige op de zitting verklaard dat hij de 43 pillen MDMA in de schuur heeft neergelegd. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte wist van de cocaïne en dat hij daar ook over
kon beschikken. Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de 43 pillen MDMA heeft gehad en dient hij van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Gelet op de plek van aantreffen van de cocaïne en de verklaring van verdachte vindt de rechtbank dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor het ten laste gelegde medeplegen en verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken. Ook het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de 43 pillen MDMA kan niet worden bewezen gelet op de getuigenverklaring van [medeverdachte] . Uit het dossier blijkt niet dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank komt tot de conclusie dat bewezen kan worden dat verdachte 1,04 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.3.3.
Het opzettelijk aanwezig hebben van hennep (feit 2)
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte in de schuur en in de keuken in totaal 2933 gram hennep is gevonden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij twee weken voor zijn aanhouding in de schuur hennep heeft geroken, maar niet heeft gezien. [medeverdachte] heeft als getuige op de zitting verklaard dat hij de hennep in de schuur heeft neergelegd. Gelet op de plaats waar de hennep is gevonden en de verklaring van [medeverdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verdachte over de hennep die op 30 juni 2022 is gevonden wetenschap heeft gehad. Bovendien bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat de hennep in de schuur – indien verdachte het wist – zich ook in de machtssfeer van verdachte bevond. Op basis van de getuigenverklaring van [medeverdachte] kan het medeplegen ook niet worden bewezen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het opzettelijk aanwezig hebben van 2814 gram hennep in de schuur zal worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet dat anders ten aanzien van de hennep die in de keuken is aangetroffen. De keuken is een gemeenschappelijke ruimte van de woning van verdachte en [medeverdachte] . Daarom kan het niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte] wisten van de aanwezigheid van de 119 gram hennep in de keuken. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte] wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van de hennep en dat zij daar ook gezamenlijk over konden beschikken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat bewezen kan worden dat verdachte, samen met [medeverdachte] , 119 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.3.4.
Voorbereidingshandelingen harddrugs (feit 6)
De rechtbank stelt vast dat in de slaapkamer van verdachte, de slaapkamer van [medeverdachte] en de schuur stoffen zijn aangetroffen die als versnijdingsmiddel kunnen worden gebruikt. Daarnaast is in de keuken een blender gevonden waar vermoedelijk resten van cocaïne in zitten. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat zij geen wetenschap van de stoffen en de vermoedelijke resten cocaïne in de blender hebben gehad. De rechtbank acht deze verklaringen niet aannemelijk gelet op voornoemde vindplaatsen en omdat er in de woning verschillende soorten verdovende middelen zijn gevonden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] wetenschap van de aanwezigheid van de stoffen en de blender hebben gehad en dat zij daar ook over konden beschikken. Hieruit volgt dat verdachte en [medeverdachte] de stoffen en blender gezamenlijk voorhanden hebben gehad. Gezien de omstandigheden waaronder deze zijn gevonden en de verklaring van [medeverdachte] over dat hij en [verdachte] drugs verkochten, kan het niet anders dan dat deze voorwerpen bestemd waren voor de handel in harddrugs en ter vervaardiging van harddrugs. Gelet op voornoemde omstandigheden is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en kan medeplegen met [medeverdachte] worden bewezen. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt verworpen.
De rechtbank stelt verder vast dat in de slaapkamer van verdachte een contant geldbedrag van € 800,- is gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan hiermee geen voorbereidingshandelingen ter zake van de handel in harddrugs of ter vervaardiging van harddrugs worden gepleegd en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat kan worden bewezen dat verdachte, samen met [medeverdachte] , voorbereidingshandelingen ter zake van de handel in harddrugs en ter vervaardiging van harddrugs heeft gepleegd door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en een blender.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 30 juni 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,04 gram cocaïne zoals aangetroffen in slaapkamer 2 van het pand [adres] ;
2.
op 30 juni 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 119 gram hennep;
4.
op 30 juni 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, te weten het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren en het opzettelijk vervaardigen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden een hoeveelheid versnijdingsmiddelen (coffeïne, paracetamol, lidocaïne en levamisol) voorhanden heeft gehad en een blender voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek van voorarrest, gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hennep. Daarnaast heeft verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ter zake van de handel in harddrugs en ter vervaardiging van harddrugs. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving. Achter de wereld van de drugshandel gaat een hele illegale wereld schuil, die draait op een eigen economie en waarin geweld niet wordt geschuwd. Het handelen van verdachte is een onmisbare schakel in deze vorm van criminaliteit. Deze strafbare gedragingen dienen dan ook te worden bestreden.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten die de rechtbanken met elkaar hebben vastgesteld. Het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van 1,04 gram harddrugs is een geldboete van € 750,-. Daarnaast is het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram softdrugs een geldboete van € 200,-. Voor de voorbereidingshandelingen is er geen uitgangspunt en heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het strafblad heeft daarom geen invloed op de straf. De andere persoonlijke omstandigheden van verdachte hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven om af te wijken van bovengenoemde uitgangspunten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een geldboete en een taakstraf niet passend zijn. De rechtbank heeft in dit verband met name laten wegen dat het huis kennelijk een centrum van drugsactiviteiten was en er dus ook sprake is van een ernstige dealerindicatie. Bovendien heeft verdachte niet de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een ander EU-land, waardoor het executeren van een taakstraf niet mogelijk is. Enkel een gevangenisstraf is daarom een geboden strafmodaliteit. Voor een geldboete van € 750,- staat omgerekend een gevangenisstraf van vijftien dagen en voor een geldboete van € 400,- een gevangenisstraf van acht dagen. Nu een geldboete een minder zware strafmodaliteit is, houdt de rechtbank daarmee rekening.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van zes weken passend.

8.Het beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. 800 EUR (Omschrijving: G6205985)
Teruggave aan rechthebbende
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 800,- zoals vermeld onder nummer 1 op de beslaglijst, dient aan verdachte te worden teruggegeven, nu hij wordt vrijgesproken van dit ten laste gelegde onderdeel.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 4:medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Nu verdachte de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Gelast de
teruggave aan rechthebbende [verdachte]van het volgende nummer op de beslaglijst:
1. EUR (Omschrijving: G6205985)
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. D. Segbedzi en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2022.
[...]